rai mental health

Transcription

rai mental health
Kapucijnenvoer 39
3000 Leuven
+32(0)16 33 69 10
fax: +32(0)16 33 69 22
RAI MENTAL HEALTH
Onderzoek naar de mogelijkheid tot implementatie van de instrumenten RAI Mental Health
en Community Mental Health / Estimation des possibilités d’implémentation des outils RAI
Mental Health et Community Mental Health
Marian De Groof
Julien Bianchi
Bernard Jacob
Prof. Dr. Anja Declercq
Prof. Dr. Chantal Van Audenhove
Leuven
maart 2009
2
Colofon
Opdrachtgever
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu
Wetenschappelijk medewerkers
Marian De Groof
LUCAS – K.U.Leuven
Bernard Jacob & Julien Bianchi
L’Élan ASBL – Rue Vert-Vinâve, 60, 4041 Vottem représenté par Bernard Jacob
(coordinateur)
Onderzoeksleiding
Prof. Dr. Anja Declercq
Prof. Dr. Chantal Van Audenhove
Leuven, maart 2009
3
4
Inhoud
Inleiding: RAI Mental Health (MH) en/et Community Mental Health (CMH)
9
Hoofdstuk 1 Situering
11
Hoofdstuk 2 Méthodologie
13
Hoofdstuk 3 Een overzicht van de reacties op de voorstelling van de RAI Mental Health
en Community Mental Health / Aperçu des réactions des intervenants à la
présentation des outils RAI Mental Health et RAI Community Mental Health / 17
1
Praktische aspecten / Critiques concernant l’aspect pratique
17
1.1
Tijd / La demande en temps
17
1.2
Overlap met andere bestaande instrumenten / Le chevauchement avec d’autres
outils
19
1.3
Nood aan extra middelen, personeel en vorming / Manque des capitaux, du
personnel et de la formation
21
Medewerking (huis)artsen en psychiaters / Collaboration des médecins
(psychiatres et/ou généralistes)
22
Praktische organisatie en impact op de organisatie / Organisation pratique et
impact sur l’organisation des services
23
Besluit / Conclusion
24
1.4
1.5
1.6
2
3
Inhoudelijke aspecten / Critiques concernant le contenu
24
2.1
Bruikbaarheid voor de dagelijkse praktijk / Utilité pour le travail quotidien
25
2.2
Bruikbaarheid als managementsinstrument / Intérêts pour l’organisation des
services
37
2.3
Bruikbaarheid als beleidsinstrument / Intérêts pour les pouvoirs politiques
38
2.4
Besluit / Conclusion
39
Deontologische aspecten
39
3.1
39
Bescherming anonimiteit / L’anonymat comme condition sine qua non
5
3.2
4
5
Toegang tot de gegevens beperken / Limitation et réglementation strictes de
l’accès aux données, dans le temps et dans l’espace
40
3.3
‘Big brother’
41
3.4
Toestemming patiënt / Consentement éclairé difficile
43
3.5
Toegang patiënten / Accès patients
43
3.6
Besluit / Conclusion
44
Diverse aspecten / Aspects divers
45
4.1
Het instrument uitproberen / Tester l’outil
45
4.2
Vergelijking MPG (Minimale Psychiatrische Gegevens) / Comparaison au RPM
(Rapport Psychiatrique Minimum)
45
Algemeen overzicht / Vue globale
47
Hoofdstuk 4 Een vergelijking tussen de RAI Mental Health/Community Mental Health
en de MPG (Minimale Psychiatrische Gegevens) / Une comparaison entre le RPM
(Rapport Psychiatrique Minimum) et le RAI Mental Health et Community Mental
Health
51
1
2
Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG)
51
1.1
Algemeen
51
1.2
Tekorten en knelpunten
52
1.3
Vergelijking MPG/MPG2 en RAI MH/CMH
53
1.4
Besluit
55
Résumé Psychiatrique Minimum (RPM)
56
2.1
Généralités
56
2.2
Brève description
57
2.3
Limites du système RPM
58
2.4
Comparaison entre le RPM et le RAI (MH & CMH)
59
2.5
Conclusion
61
Hoofdstuk 5 Algemeen besluit
6
63
Bijlagen / Annexes
67
1
PPT-Presentaties
67
1.1
Vlaanderen
67
1.2
Wallonië
75
2
Gestelde vragen / Questions soulevées
82
2.1
Vlaanderen
82
2.2
Wallonie
83
Bibliografie
7
86
8
Situering
Inleiding:
RAI Mental Health (MH) en/et Community Mental Health (CMH)
Op vraag van de FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN
EN LEEFMILIEU gingen Lucas en l’Elan van start met een onderzoek met als doel om na te
gaan of het mogelijk en wenselijk is om de RAI MH en CMH te implementeren in België. In
dit rapport worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven.
De eerste twee hoofdstukken geven een situering van het onderzoek en lichten de
onderzoeksmethode kort toe. In het derde hoofdstuk worden de reacties vanuit de
verschillende GGZ-voorzieningen weergegeven. Dit betreft zowel de bedenkingen en
kritieken als de positieve aspecten in verband met de RAI-instrumenten. In het vierde
hoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt tussen enerzijds de RAI-instrumenten en anderzijds
de MPG (Minimale Psychiatrische gegevens) en de RPM (Résumé Psychiatrique Minimum).
De MPG is momenteel een verplicht registratie-instrument in de Psychiatrische Ziekenhuizen
(PZ), de Psychiatrische Afdelingen van Algemene Ziekenhuizen (PAAZ), de Psychiatrische
Verzorgingstehuizen (PVT) en de Instellingen voor Beschut Wonen (IBW) in Vlaanderen. De
RPM is een gelijkaardig instrument dat verplicht gebruikt wordt in Wallonië. Ten slotte wordt
het rapport afgerond met een algemeen besluit.
Dit is een gemengd rapport waarin de informatie afwisselend in het Nederlands en in het Frans
weergegeven wordt.
À la demande du SPF, LUCAS et l’Élan ont réalisé une recherche ayant pour but d’étudier la
possible et souhaitable implémentation des outils RAI MH et CMH en Belgique. Les résultats
de cette recherche vont être présentés dans ce rapport.
Les deux premières parties de ce rapport viseront à contextualiser la recherche effectuée: la
première fournira une brève description de l’outil qui nous intéresse, alors que la seconde
précisera la méthodologie employée. La troisième partie renferme les aspects pratiques liés à
ce travail de recherche, à savoir l’analyse des réactions des différents intervenants rencontrés.
Enfin, la quatrième section visera à comparer brièvement l’outil RAI et le RPM, “Résumé
Psychiatrique Minimum”, dont le remplissage est actuellement réclamé aux structures telles
que les hôpitaux psychiatriques (HP), les services de psychiatrie d’hôpitaux généraux, les
Maisons de Soins Psychiatriques (MSP), et les Initiatives d’Habitation Protégée (IHP).
Il s’agit ici d’un rapport mixte dans lequel l’information va être transmise à la fois en français
et en néerlandais.
9
10
Hoofdstuk 1
Situering
Het Resident Assessment Instrument (RAI) werd in het begin van de jaren 80 in de USA
ontwikkeld om de kwaliteit van zorg in de rusthuizen te verbeteren. Ondertussen heeft
interRAI, een internationale groep van wetenschappers die de RAI steeds verder ontwikkelt,
actualiseert en valideert, al twaalf RAI-instrumenten ontwikkeld voor verschillende settings en
situaties.
Het doel van de RAI-instrumenten is het verbeteren van de kwaliteit van de zorg aan
kwetsbare personen. Het zijn assessment-instrumenten die een overzicht geven van de
mogelijkheden, beperkingen en noden van een persoon. Op basis van deze informatie kunnen
zorgplannen worden opgesteld en eventueel bijgesteld in functie van de evolutie van de cliënt.
Door het feit dat de verschillende instrumenten compatibel zijn, is het ook mogelijk om de
evolutie van een persoon over verschillende voorzieningen heen te volgen. Verder kunnen de
instrumenten gebruikt worden op het niveau van de organisatie. De gegevens van de RAI
kunnen inzicht geven in de zorgzwaarte en maken het mogelijk om aan benchmarking te doen.
Deze informatie kan vervolgens gebruikt worden om er het management van de organisatie op
af te stellen. Ten slotte geven de instrumenten toegang tot enorme geanonimiseerde
gegevensbestanden waardoor het mogelijk wordt om regionale, nationale en internationale
vergelijkingen te maken. Ook kunnen resultaten van verschillende zorgstrategieën aan de hand
van deze gegevens gemeten worden.
De InterRAI Suite Mental Health (MH) en de InterRAI Suite Community Mental Health
(CMH) instrumenten werden in 1996 ontwikkeld in Canada (Hirdes, Smith, Rabinowitz,
Yamauchi, Pérez, Telegdi, Prendergast, Morris, Ikegami, Phillips & Fries, 2002). Ze zijn
bedoeld voor gebruik in de intramurale geestelijke gezondheidszorg (RAI MH) en de
ambulante geestelijke gezondheidszorg (RAI CMH). Momenteel worden de instrumenten
gebruikt in Canada (MH en CMH), Finland (MH en CMH), IJsland (MH) en de USA (MH).
Daarnaast gebeurt er onderzoek naar deze instrumenten in Chili (MH en CMH) en Duitsland
(MH).
In België wordt de RAI momenteel enkel gebruikt in de ouderenzorg (BelRAI sinds 2006). Dit
onderzoek heeft als bedoeling om na te gaan of het gebruik van de InterRAI instrumenten MH
en CMH in België interessant en wenselijk zou kunnen zijn.
11
12
Hoofdstuk 2
Méthodologie
L’objectif visé par la présente mission était de récolter l’avis de différents travailleurs de
terrain quant à l’implémentation du RAI dans leur propre service.
Plusieurs services ont donc été visités et sondés, tant en Flandre qu’en Wallonie: Centres de
Réhabilitation Psychosociale (CRF), Hôpitaux Psychiatriques (HP), services psychiatriques
d’hôpitaux généraux, Initiatives d’Habitations Protégées (IHP), Services de Santé Mentale
(SSM), services d’aide en milieu de vie, et Maisons de Soins Psychiatriques (MSP).
Parallèlement, de nombreuses fonctions furent représentées dans les différents services
(psychiatre, psychologue, infirmier, assistant social, responsable RPM …).
Les rencontres avec les différents services furent organisées comme suit. Un exposé d’environ
30 minutes sur la démarche RAI et les outils MH et CMH, sous la forme d’une présentation
Power-Point, a été proposé aux intervenants par le responsable du projet. Les travailleurs
disposaient ensuite d’environ 45 minutes pour faire part de leurs remarques et réactions.
Durant cette session d’échange, l’accent fut mis sur les possibilités et les conditions de mise en
œuvre de l’évaluation RAI dans le service même d’une part, et, d’autre part, dans le contexte
plus large de la Santé Mentale en Belgique.
Les exposés Power-Point, dans les deux langues, ainsi que les procès verbaux des réactions
des intervenants se trouvent dans les annexes (Annexe 1).
Les structures visitées sont présentées dans le tableau ci-dessous.
En Flandre, nous avons visité huit services: deux hôpitaux psychiatriques (Sint-Hiëronymus
(Sint-Niklaas), Broeders Alexianen (Tienen) (un représentant du CGG était présent dans le
dernier), un PVT (Psychiatrisch Verzorgingstehuis, Sint-Alexius (Grimbergen), avec un
représentant d’Aide en Milieu de Vie), un Centre Universitaire (UC Sint-Jozef (Kortenberg)),
une Initiative d’Habitations Protégées (Initiatieven voor Beschut Wonen, Beschut Wonen
Vlaams-Brabant), un CGG (Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg), un PAAZ
(Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis, AZ Sint-Jan (Brugge)) et un communauté
thérapeutique (De Evenaar (Antwerpen))
En Wallonie, les structures suivantes ont été rencontrées: un CRF (Centre de Réhabilitation
Psychosociale - Vottem, Monsieur Jacob), un SSM (Service de Santé Mentale du Club André
Baillon, avec des représentants des autres structures de l’ASBL: Initiatives d’Habitations
Protégées, Service d’Aide en Milieu de Vie, Centre de Réadaptation Fonctionnelle – Liège,
13
Hoofdstuk 2
Docteur Krings), une IHP (Initiative d’Habitations Protégées – Huy-Waremme, Madame
Laroque), un service psychiatrique d’un hôpital général (Ottignies, Docteur Gillain), un
service psychiatrique d’Aide en Milieu de Vie (Liège, Madame Demeter), une MSP (Maison
de Soins Psychiatriques – Liège, Madame Demeter) et deux HP (Hôpitaux Psychiatriques:
Lierneux, Docteur Gerney – Namur, Docteur Delatte).
Plusieurs éléments sont à noter. Tout d’abord, on constate que les groupes rencontrés étaient
plus denses en Wallonie (9 intervenants présents en moyenne) qu’en Flandre (5 intervenants
présents en moyenne). Ensuite, on constate un nombre élevé de coordinateurs en Flandre (17),
à l’opposé de la Wallonie où un seul représentant de cette fonction a été rencontré. Par
ailleurs, c’est le profil inverse qui est observé pour les infirmiers, particulièrement représentés
dans les visites concernant la Wallonie (19), et très peu en Flandre (1). Si les psychiatres sont
représentés de manière quasi égale dans les deux régions, on remarque davantage de
psychologues, d’assistants sociaux, d’éducateurs et de moniteurs d’autonomie en Wallonie
qu’en Flandre. Il s’agit là d’une constatation importante: en effet, elle fait naître l’hypothèse
que les différences entre la Wallonie et la Flandre pourraient être en partie dûes à la répartition
inégale entre les deux régions des fonctions hiérarchiques et des travailleurs de terrain.
Un point négatif de cette recherche est que, parmi les services visités, aucun ne se situe sur la
région de Bruxelles.
14
Méthodologie
Tabel 1 Vue globale des fonctions représentées selon les structures rencontrées
15
Hoofdstuk 2
1
PVT S-A = Psychiatrisch Verzorgingstehuis Sint-Alexius te Grimbergen (met
hulpverlener uit thuiszorg) (20/01/09)
2
BW V-B = Beschut Wonen Vlaams-Brabant (21/01/09)
3
AZ S-J = Algemeen Ziekenhuis Sint-Jan te Brugge (22/01/09)
4
PZ S-H =Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Hiëronymus te Sint-Niklaas (04/02/09)
5
UC S-J =Universitair Centrum Sint-Jozef te Kortenberg (11/02/09)
6
PZ Tienen = Psychiatrisch Ziekenhuis te Tienen + 1 persoon vanuit CGG Tienen(18/02/09)
7
CGG = verantwoordelijken voor het elektronisch patiëntendossier voor de CGG (9/03/09)
8
TG De Evenaar = Therapeutische Gemeenschap 'De Evenaar' te Antwerpen (23/03/09)
9
CRF = Centre de Réhabilitation Psychosociale "L'Intervalle", Vottem - Monsieur Jacob
(08/12/08)
10 CAB = Club André Baillon, Service de Santé Mentale, Centre de Réadaptation
Fonctionnelle, Initiatives d'Habitation Protégées, Service d'Aide en Milieu de Vie Docteur Krings (10/12/08)
11 IHP = Initiatives d'Habitations Protégées de Huy-Waremme (17/12/08)
12 HP Namur = Hôpital Psychiatrique "Le Beau-Vallon", Namur - Docteur Delatte
(18/12/08)
13 HP Lierneux = Hôpital Psychiatrique de Lierneux - Docteur Gerney (29/01/09)
14 MSP = Maison de Soins Psychiatriques Agora, Liège - Madame Demeter (13/01/09)
15 Hôp. général = Service de psychiatrie de la clinique générale "Saint-Pierre", Ottignies Docteur Gillain (28/01/09)
16 SPADI = SPADI-CONCERTO, Service Psychiatrique d'Aide et de Soins à Domicile
Intégrés, Liège - Madame Demeter (29/01/09)
16
Hoofdstuk 3
Een overzicht van de reacties op de voorstelling van de RAI Mental Health
en Community Mental Health / Aperçu des réactions des intervenants à la
présentation des outils RAI Mental Health et RAI Community Mental
Health /
In dit hoofdstuk worden de reacties vanuit de bevraagde voorzieningen voor geestelijke
gezondheidszorg toegelicht, onderverdeeld in de volgende categorieën: 1. Praktische aspecten,
2. De inhoud van de instrumenten, 3. Deontologische aspecten en 4. Diverse aspecten. De
gestelde vragen die niet expliciet in onderstaande tekst aan bod komen, worden in de bijlage
weergegeven (Bijlage 2).
Per onderdeel worden steeds eerst de reacties vanuit Vlaanderen weergegeven (in het
Nederlands), vervolgens die vanuit Wallonië (in het Frans) en ten slotte een besluit (in het
Nederlands).
1
1.1
1.1.1
Praktische aspecten / Critiques concernant l’aspect pratique
Tijd / La demande en temps
Vlaanderen
In alle bevraagde voorzieningen is een belangrijke bedenking dat het gebruik van de RAI veel
tijd zal kosten. In een aantal voorzieningen wordt de tijdsinvestering van 1 à 2 uren per patiënt
zelfs als onhaalbaar ingeschat. Dit is het geval in PZ Sint-Hiëronymus en in UC Sint-Jozef
waar er op sommige afdelingen veel opnames zijn en waar patiënten niet lang verblijven.
Verder worden er een aantal bedenkingen geuit en vragen gesteld in verband met de
tijdsinvestering. In het PZ te Tienen wordt vermoed dat het invullen van de RAI Mental
Health meer dan twee uren in beslag zal nemen. Daarnaast stellen enkele voorzieningen (UC
Sint-Jozef, PZ Tienen) de vraag of het instrument steeds volledig opnieuw ingevuld dient te
worden bij een herevaluatie van de patiënt of dat enkel de delen die veranderd zijn gewijzigd
kunnen worden. Ten slotte, wordt zowel in UC Sint-Jozef, in de therapeutische gemeenschap
‘De evenaar’ als door de EPD-verantwoordelijken van het CGG gevreesd dat de registratie
17
Een overzicht
veel tijd in beslag zal nemen en dat dit ten koste zal gaan van de hulpverlening. Volgens de
EPD-verantwoordelijken van de CGG kost het te veel tijd om zulke gegevens te verzamelen
terwijl ze slechts een beperkte bruikbaarheid en meerwaarde hebben voor de hulpverleners en
patiënten.
1.1.2
Wallonie
L’investissement en temps est un souci tant récurrent qu’important, et ce tant sous l’aspect
transversal que longitudinal: l’inquiétude des professionnels porte en effet sur le temps de
passation de l’outil (par patient), mais aussi sur sa fréquence d’administration.
Les avis des équipes se rencontrent sur plusieurs points: elles estiment qu’il est impossible
d’ajouter de nouvelles procédures d’évaluation aux anciennes (Résumé Psychiatrique
Minimum et autres outils spécialisés) sans les remplacer ou tout du moins les aménager. Une
crainte générale est également de disposer de (encore) moins de temps de travail concret avec
les patients; en effet, la grande revendication des différents services est que l’outil puisse tout
du moins leur servir de guide dans leurs interventions au quotidien.
La question du temps à consacrer à l’évaluation RAI est aussi perçue différemment selon les
services. Les IHP Huy-Waremme estiment qu’une passation répartie sur plusieurs têtes, voire
plusieurs services, serait raisonnable à raison d’environ 2 heures par patient tous les 6 mois.
Les IHP regrettent par contre qu’il ne s’agisse pas d’un outil d’autoévaluation qui aurait pris
moins de temps aux intervenants. Le CRF de Vottem estime également cette durée et cette
fréquence de passation raisonnables, puisque comparables à celle inhérentes à l’outil
actuellement utilisé (Grille d’Évaluation de la Compétence Sociale - GECS). Les MSP Agora
estiment qu’il est difficile d’émettre un avis quant au temps et à la fréquence de passation sans
connaître mieux l’outil. Les hôpitaux (tant les HP de Lierneux et de Namur que le service
psychiatrique de l’hôpital général Saint-Pierre d’Ottignies) se veulent plus inquiets quant à
cette question du temps: en effet, il s’agit de services très fréquentés et disposant d’un turnover très important: le nombre d’heures de passation est donc à multiplier par le nombre de
patients! La question de la fréquence de passation sera abordée de façon plus détaillée
ultérieurement.
1.1.3
Besluit / Conclusion
In het bovenstaande komt duidelijk naar voor dat de tijdsinvestering als een belangrijk
struikelblok voor de implementatie gezien wordt. Er wordt gevreesd dat de implementatie van
de RAI ten koste zal gaan van de hulpverlening aan de patiënten. Enkele voorzieningen met
18
Hoofdstuk 3
een groot aantal opnames geven ook aan dat het onhaalbaar is om het instrument voor al hun
patiënten in te vullen. De integratie van de instrumenten in de reeds bestaande instrumenten
wordt dan ook door verschillende voorzieningen als een absolute voorwaarde voor
implementatie gezien. Hierop wordt in het volgende onderdeel verder ingegaan.
1.2
1.2.1
Overlap met andere bestaande instrumenten / Le chevauchement avec d’autres
outils
Vlaanderen
Alle bevraagde voorzieningen geven aan dat er een enorme overlap bestaat tussen de RAIinstrumenten en de reeds bestaande instrumenten (oa MPG, elektronisch patiëntendossier,...).
Op basis van de overlap geven een aantal voorzieningen (PVT Sint-Alexius, Beschut Wonen
Vlaams-Brabant, Algemeen Ziekenhuis Sint-Jan, UC Sint-Jozef) als absolute voorwaarde voor
implementatie aan dat de RAI-instrumenten geïntegreerd dienen te worden in de bestaande
instrumenten. Dit om te voorkomen dat dezelfde informatie meerdere keren geregistreerd dient
te worden. Wanneer deze integratie er niet komt, vinden ze de implementatie van de RAI niet
haalbaar en wenselijk.
In verband met de overlap met het elektronisch patiëntendossier komen enkele problemen naar
voor. In UC Sint-Jozef wordt aangegeven dat integratie in het patiëntendossier niet eenvoudig
te realiseren zal zijn aangezien de informatie op een andere manier weergegeven en bevraagd
wordt. In andere voorzieningen (Beschut Wonen Vlaams-Brabant, het AZ Sint-Jan, EPDverantwoordelijken CGG) geven ze aan dat het problemen zou kunnen geven dat verschillende
ziekenhuizen zelf reeds soortgelijke instrumenten ontwikkeld hebben. Dit is het geval in het
PZ Sint-Hiëronymus. Zij hebben veel tijd besteed aan het ontwikkelen van een elektronische
patiëntendossier dat goed afgesteld is op de praktijk en willen dit systeem niet terug omgooien
om de implementatie van de RAI-instrumenten mogelijk te maken. Ook in het PZ te Tienen
wordt er momenteel een geautomatiseerd dossier ontwikkeld.
In het PZ te Tienen en UC Sint-Jozef wordt betwijfeld of één instrument zoveel verschillende
doelen kan dienen. In het PZ te Tienen wordt aangegeven dat er onvoldoende ruimte is om een
dergelijk instrument te implementeren. Dit aangezien het zoveel verschillende zaken in zich
draagt (overlap met dossier, psychodiagnostisch onderzoek, anamnese, outcome- en
kwaliteitsmeting) en er in de praktijk al heel wat zaken ontwikkeld zijn. Ze vermoeden dat de
ambitie van de RAI te groot is om zich te kunnen waarmaken. In UC Sint-Jozef wordt
19
Een overzicht
aangegeven dat het hen vrijwel onmogelijk lijkt om een instrument te ontwikkelen dat zowel
de dagelijkse praktijk als de organisatie als het beleid kan dienen.
1.2.2
Wallonie
Une crainte importante unanimement exprimée concerne le trop plein d’évaluation, a fortiori
si celles-ci sont redondantes ; un consensus est par exemple perceptible quant à l’inutilité
d’administrer le RPM conjointement au RAI. Un souhait largement exprimé est que soit
effectué un tri dans les formalités administratives pour n’en garder que les plus utiles et
indispensables ; les équipes espèrent que le RAI pourra donc remplacer la « paperasse »
inutile.
Certains services disposent de leurs propres outils d’évaluation et de planification des
interventions, et leurs avis divergent sur la place à donner au RAI par rapport à ces derniers.
Le CRF de Vottem estime que l’outil actuel (GECS) ne devrait pas coexister avec le RAI. Les
IHP Huy-Waremme proposent une fusion avec le RPM, et se questionnent sur la façon
d’articuler la démarche RAI avec leur propre outil de planification des interventions, le PPI
(Plan de Programme Individualisé). De même que les MSP Agora qui disposent quant à elles
d’un système de «cibles de soins», le DPI. Ces MSP, tout comme la responsable RPM pour
SPADI-Concerto, attirent l’attention sur le fait que des travaux d’encodage automatique vers
et depuis le RPM ont déjà été entrepris, et qu’il s’agirait alors de prévoir des possibilités
d’échange de données (exportation et importation) entre ces logiciels et le RAI. De façon plus
marginale, le Club André Baillon (SSM) estime l’évaluation clinique plus pertinente que
quelque évaluation «métrique».
1.2.3
Besluit / Conclusion
Alle bevraagde voorzieningen geven aan dat de implementatie van de RAI-instrumenten enkel
mogelijk is wanneer de instrumenten geïntegreerd worden in de reeds bestaande instrumenten.
Dit om te voorkomen dat bepaalde informatie dubbel ingegeven dient te worden. Hierbij
geven verschillende voorzieningen wel aan dat de integratie van de RAI-instrumenten in de
elektronische patiëntendossiers niet eenvoudig te realiseren en niet overal gewenst zal zijn.
20
Hoofdstuk 3
1.3
1.3.1
Nood aan extra middelen, personeel en vorming / Manque des capitaux, du
personnel et de la formation
Vlaanderen
Door enkele voorzieningen wordt de nood aan extra middelen en personeel geuit.
In Beschut Wonen Vlaams-Brabant en het AZ Sint-Jan geven ze aan dat er extra personeel
nodig zal zijn om de implementatie mogelijk te maken. In Beschut Wonen van het PZ SintHiëronymus beschikken ze niet over de nodige IT.
1.3.2
Wallonie
Trois éléments sont couverts par ce point.
Primo, certains services estiment que le fait d’alourdir l’évaluation entraînerait une perte de
«temps thérapeutique» et donc le besoin d’avoir recourt à un accroissement du personnel. Il
s’agit des équipes des IHP Huy-Waremme, et du Club André Baillon (SSM).
Secundo, l’ensemble des équipes évoque la nécessité d’une formation approfondie à
l’application d’un tel outil d’évaluation et de planification des soins. Au vu de leur estimation
du temps à consacrer à cette formation, ils recommandent de s’intéresser attentivement et
précisément à l’intérêt de la démarche RAI dans le secteur de la Santé Mentale, par le biais de
recherches telles que la présente.
Tertio, plusieurs équipes évoquent une double crainte vis-à-vis de l’informatisation de l’outil.
D’une part, le personnel, souvent, n’est pas formé à l’outil informatique (hôpital Saint-Pierre à
Ottignies, MSP Agora) et, d’autre part, plusieurs services ne disposent pas d’ordinateurs en
nombre suffisant (HP de Lierneux et de Namur, hôpital Saint-Pierre à Ottignies, MSP Agora),
et encore moins d’accès à internet. En effet, dans les services sus cités, c’est souvent le chef de
service et/ou le psychiatre qui a accès à l’outil informatique.
1.3.3
Besluit / Conclusion
Vanuit verschillende voorzieningen weerklinkt de nood aan extra personeel, middelen en
vorming om de implementatie van de instrumenten mogelijk te maken. Hierbij blijkt dat de
vraag naar extra vorming en middelen groter is in Wallonië dan in Vlaanderen.
21
Een overzicht
1.4
1.4.1
Medewerking (huis)artsen en psychiaters / Collaboration des médecins
(psychiatres et/ou généralistes)
Vlaanderen
Een aantal van de bevraagde voorzieningen (PVT Sint-Alexius, BW Vlaams-Brabant, AZ
Sint-Jan) betwijfelen of huisartsen gemotiveerd zullen zijn om mee te werken
In Beschut Wonen Vlaams-Brabant vermoeden ze dat het niet eenvoudig zal zijn om
psychiaters zo ver te krijgen om mee te werken. Dit aangezien ze de ervaring hebben dat
psychiaters vaak weinig informatie willen doorgeven omwille van het beroepsgeheim. Daarom
lijkt het hen in het kader van het onderzoek belangrijk om ook artsen en psychiaters te
bevragen.
1.4.2
Wallonie
Une question fréquemment posée est la suivante: qu’adviendra-t-il si certains intervenants
refusent de «jouer le jeu», tels les médecins généralistes?
Plusieurs équipes craignent le manque de motivation des médecins généralistes quant à
l’évaluation RAI, et donc de se retrouver contraint de remplir des sections telles que «État de
santé», sans pour autant avoir les moyens de le faire. La crainte quant à l’implication active du
médecin de famille du patient est portée par le CRF de Vottem, le Club André Baillon, et le
service psychiatrique de la clinique Saint-Pierre à Ottignies.
Par ailleurs, la collaboration des médecins psychiatres pourrait être difficile à obtenir, surtout
si un de ces médecins n’est pas directement lié au service concerné. Si cette crainte est
exprimée de façon unanime dans les différents services en raison de la charge de travail
importante des médecins, les IHP Huy-Waremme, le Club André Baillon, et les MSP Agora
insistent davantage sur celle-ci.
1.4.3
Besluit / Conclusion
Door verschillende voorzieningen wordt de vrees geuit dat huisartsen niet bereid zullen zijn
om mee te werken. Ook wordt gevreesd voor een geringe medewerking van psychiaters. Zo
wordt gevreesd dat psychiaters geen gegevens zullen willen doorgeven omwille van het
beroepsgeheim en dat de samenwerking moeilijk zal verlopen wanneer psychiaters niet
rechtstreeks met de voorziening verbonden zijn.
22
Hoofdstuk 3
1.5
1.5.1
Praktische organisatie en impact op de organisatie / Organisation pratique et
impact sur l’organisation des services
Vlaanderen
Wat de praktische organisatie bij het gebruik van deze instrumenten betreft, wordt in Beschut
Wonen Vlaams-Brabant en Thuiszorg (PVT Sint-Alexius) aangegeven dat het gebruik van
deze instrumenten heel moeilijk te organiseren is in deze settings aangezien ze met
verschillende partners samenwerken die niet op eenzelfde plaats gevestigd zijn. Dit maakt het
moeilijk om alle partners hun deel binnen de gevraagde tijd te laten invullen.
In enkele voorzieningen wordt aangegeven dat de implementatie een enorme impact zal
hebben op de werking (PZ te Tienen, CGG, PZ Sint-Hiëronymus). In PZ te Tienen wordt
aangegeven dat een dergelijk instrument een sjabloon legt op de werking waardoor het heel
belangrijk is dat het instrument goed aansluit bij de dagelijkse praktijk en de visie op zorg. In
PZ Sint-Hiëronymus zien ze het instrument niet bruikbaar aangezien het niet aansluit bij hun
visie op zorg.
1.5.2
Wallonie
Plusieurs services expliquent que la mise en œuvre d’une telle démarche d’évaluation et de
planification des soins susciterait un important bouleversement dans leur organisation.
Le SSM du Club André Baillon explique que, dans les Services de Santé Mentale, l’évaluation
est essentiellement clinique, et qu’il n’existe pas de temps ni de personnel prévu pour
l’effectuer; il ajoute que ce type de démarche d’investigation ne s’inscrit pas dans la
philosophie des SSM. Les intervenants des IHP Huy-Waremme rapportent que le temps passé
auprès des usagers est exclusivement concret, et que les évaluations, peu nombreuses, sont
uniquement effectuées en équipe.
Par ailleurs, les services utilisant le RPM (hôpitaux, IHP et MSP) avouent avoir du mal à se
positionner à propos de cette question de leur organisation, puisqu’ils ne disposent pas de
l’information quant à la place qu’occupera encore (ou non) le RPM face au RAI.
Un élément important évoqué est la présence relative dans les équipes d’une certaine «culture
de l’évaluation». Les structures ayant pour habitude de procéder à l’évaluation des patients et
des pratiques (CRF de Vottem, MSP Agora et hôpitaux) ont globalement une réaction moins
défensive face à l’idée d’implémentation du RAI, comme le souligne le CRF de Vottem; alors
que les structures qui «découvrent» ce type d’évaluation «lourde» (SSM Club André Baillon,
23
Een overzicht
IHP Huy-Waremme et SPADI-Concerto) craignent, sans nécessairement le rejeter, l’impact
important que l’implantation d’un tel outil pourrait avoir sur le travail quotidien.
1.5.3
Besluit / Conclusion
Enkele voorzieningen geven aan dat de implementatie van de instrumenten een grote impact
zal hebben op de organisatie. Sommigen zien de implementatie ook onhaalbaar vanuit het feit
dat ze een andere visie hebben op zorg.
Daarnaast geven enkele voorzieningen aan dat het gebruik van deze instrumenten niet
makkelijk te organiseren zal zijn binnen de voorzieningen voor thuiszorg en Beschut Wonen.
Dit aangezien ze met verschillende partners samenwerken die niet op eenzelfde plaats
gevestigd zijn.
1.6
Besluit / Conclusion
De bevraagde voorzieningen geven enkele praktische aspecten aan die de implementatie van
de RAI-instrumenten zouden kunnen bemoeilijken.
De belangrijkste praktische aspecten zijn de tijdsinvestering en de overlap met andere
bestaande instrumenten. Beide aspecten hangen samen. Over het algemeen zien de
voorzieningen het niet haalbaar om de RAI bovenop de bestaande instrumenten te
implementeren aangezien dit ten koste zou gaan van de beschikbare tijd voor hulpverlening.
Een absolute voorwaarde voor implementatie is dus dat de RAI-instrumenten geïntegreerd
worden binnen de reeds bestaande instrumenten zodanig dat er geen informatie dubbel
geregistreerd dient te worden.
Andere praktische aspecten zijn de volgende: de nood aan extra middelen, personeel en
vorming, de vrees dat (huis)dokters en psychiaters niet zullen willen/kunnen meewerken, de
praktische organisatie en de vrees dat de implementatie een grote impact zal hebben op de
organisatie.
2
Inhoudelijke aspecten / Critiques concernant le contenu
Wat de inhoudelijke aspecten betreft, wordt eerst ingegaan op de bruikbaarheid van het
instrument voor de dagelijkse praktijk en vervolgens op de bruikbaarheid voor het
management en het beleid.
24
Hoofdstuk 3
2.1
2.1.1
Bruikbaarheid voor de dagelijkse praktijk / Utilité pour le travail quotidien
Globale tevredenheid inhoud / Satisfaction générale quant au contenu
Vlaanderen
Globaal drukken verschillende voorzieningen een zekere tevredenheid uit in verband met de
inhoud van de instrumenten: PZ Sint-Alexius, AZ Sint-Jan, BW Vlaams-Brabant, UC SintJozef en PZ Tienen. Deze tevredenheid heeft te maken met de grondige benadering van de
instrumenten, de mogelijkheid tot geïnformatiseerd advies, de mogelijkheid om de evolutie
van de patiënten op te volgen en de mogelijkheid om de communicatie met andere
voorzieningen te verbeteren. Deze worden in wat volgt uitgebreid toegelicht. Enkele
voorzieningen staan eerder negatief tegenover de instrumenten voor gebruik in hun setting: PZ
Sint-Hiëronymus, de EPD-verantwoordelijken van de CGG en de therapeutische gemeenschap
‘De evenaar’. In PZ Sint-Hiëronymus heeft dit voornamelijk te maken met het feit dat ze het
gevoel hebben dat de instrumenten te weinig vanuit de praktijk ontwikkeld zijn. Ze vrezen dat
de instrumenten zullen bewerkstelligen dat het zorgpersoneel klinisch van op afstand gaat
observeren in de plaats van interactief. In de CGG heeft de negatieve kijk op de instrumenten
voornamelijk te maken met het feit dat ze deze niet bruikbaar en relevant zien in een
ambulante context als de CGG. De directeur van de therapeutische gemeenschap ‘De evenaar’
geeft aan dat het gebruik van deze instrumenten zinvol kan zijn in grote voorzieningen, maar
weinig voordelen heeft voor een kleinschalige organisatie zoals die van hen.
Wallonie
On retiendra trois catégories de réactions, non mutuellement exclusives, quant à la pertinence
de l’évaluation RAI: l’enthousiasme, la crainte, et l’inadéquation. Certains services
considèrent cette évaluation holistique comme très pertinente et utile (CRF de Vottem, IHP
Huy-Waremme, MSP Agora, HP de Namur). Le RAI est aussi perçu comme un outil
d’investigation quasi policière, avec des sections permettant de mettre en évidence d’emblée
les individus réputés dangereux (Club André Baillon, Clinique Saint-Pierre, et HP de
Lierneux). Enfin, l’outil est jugé inadéquat par certains en raison de son aspect trop global,
trop précis, trop intrusif, potentiellement biaisé selon le cotateur (en tant que service ou
intervenant), ou distant de la philosophie de travail (Club André Baillon, clinique générale
Saint-Pierre, HP de Lierneux).
Plusieurs services expriment leur contentement quant aux aspects évalués par le RAI MH et
CMH: CRF de Vottem, IHP Huy-Waremme, HP de Namur, MSP Agora, SPADI-Concerto. Le
25
Een overzicht
contenu, volumineux, est alors perçu comme facteur de qualité, voire comme sécurisant
(notamment dans des contextes ou l’objectivité est perçue comme faisant défaut, tels qu’en
IHP). Dans ce cas, l’aspect global est perçu comme un élément positif permettant de screener
l’ensemble du fonctionnement de la personne et donc de ne pas omettre certains éléments
importants. D’autres équipes se veulent plus réservées, et estiment que les items manquent
parfois de pertinence, ou amènent le professionnel à être d’emblée trop intrusif avec la
personne, voire à obtenir des informations qu’il ne devrait pas nécessairement connaître et qui
peuvent par ailleurs ne pas être pertinentes dans le travail thérapeutique (Club André Baillon,
clinique Saint-Pierre, HP de Lierneux).
Besluit / Conclusion
Uit de voorstellingen in de voorzieningen blijkt dat de instrumenten reactie uitlokken en dat
geen enkele voorziening er neutraal tegenover staat.
Het grootste deel van de bevraagde voorzieningen blijkt min of meer positief te staan ten
opzichte van de inhoud van de instrumenten. In de volgende punten worden zowel de
positieve als de negatieve reacties uitgebreid toegelicht.
2.1.2
Uitgebreid instrument / Lourdeur de l’instrument
Vlaanderen
Door verschillende voorzieningen (PZ Tienen, PZ Sint-Alexius, BW Vlaams-Brabant, UC
Sint-Jozef) wordt aangegeven dat het een heel uitgebreid instrument is waarmee verschillende
terreinen grondig nagegaan worden. In PZ te Tienen wordt bijvoorbeeld aangegeven dat het
positief is dat er ook gevraagd wordt naar de aanwezigheid en kwaliteit van mantelzorgers.
Deze uitgebreide bevraging wordt als positief aanzien aangezien er op deze manier een
globaal beeld van de patiënt ontstaat..
Deze uitgebreidheid wordt echter ook als negatief aanzien. In PZ te Tienen wordt aangegeven
dat het instrument op weerstand zal stuiten in de praktijk doordat het te veel tijd in beslag zal
nemen. In het AZ Sint-Jan wordt aangegeven dat een dergelijke diepgaande bevraging niet
voor alle personen even bruikbaar en relevant is. Er wordt dan ook de vraag gesteld of het
mogelijk is om een boomstructuur op te stellen zodanig dat enkel de nuttige items voor die
persoon bevraagd worden en dat niet steeds het hele instrument ingevuld hoeft te worden. Ook
in PZ te Tienen wordt deze vraag gesteld. In PZ Sint-Hiëronymus wordt aangegeven dat
instrumenten eenvoudig en beperkt in omvang dienen te zijn om bruikbaar te zijn in de
dagelijkse praktijk. Ten slotte, wordt door enkele voorzieningen aangegeven dat de
26
Hoofdstuk 3
instrumenten zo uitgebreid zijn dat de bekomen informatie nogal oppervlakkig is en daardoor
minder bruikbaar voor de praktijk (PZ Tienen, CGG). In dezelfde lijn, wordt in de
therapeutische gemeenschap ‘De evenaar’ aangegeven dat de instrumenten voor hen niet
uitgebreid genoeg zijn aangezien ze als derde lijnsfunctie heel specifieke en diepgaande
informatie nodig hebben om met de patiënten te kunnen werken.
Wallonie
En Wallonie, la critique relative à la charge inhérente à l’outil ne fut que rarement exprimée, et
le fut à chaque fois en lien avec le temps nécessaire à la passation. Cependant, les IHP HuyWaremme préféreraient utiliser une version «allégée» du RAI, alors que l’HP de Lierneux se
plaint clairement de la lourdeur de l’instrument. Par ailleurs, l’avis global quant à cette
lourdeur est pondéré par le postulat de la participation de l’ensemble du réseau, et donc de la
répartition de la charge de travail.
En outre, si l’aspect global de l’outil est considéré comme un élément rassurant et de qualité, il
est aussi considéré comme une limite dans le sens où l’évaluation n’est dès lors pas spécifique
(CRF de Vottem, l’HP de Lierneux et la clinique générale Saint-Pierre), voire comme
dangereux comme nous l’aborderons dans les aspects déontologiques ci-dessous (Club André
Baillon, l’HP de Lierneux et la clinique générale Saint-Pierre).
Besluit / Conclusion
Verschillende voorzieningen geven aan dat de instrumenten te uitgebreid zijn om bruikbaar te
zijn in de praktijk. Door enkele voorzieningen wordt dan ook gevraagd of het mogelijk is om
een beperkte versie van het instrument te gebruiken. Daarnaast wordt aangehaald dat de
verkregen informatie eerder oppervlakkig blijft omwille van de uitgebreidheid waardoor de
instrumenten in sommige settings minder bruikbaar zijn. Naast deze negatieve aspecten wordt
ook meermaals vermeld dat het positief is dat er via het instrument een globaal beeld van de
patiënt bekomen wordt.
2.1.3
Relevantie items afhankelijk van de soort setting / La pertinence des items selon le
type de structure
Vlaanderen
Verschillende voorzieningen geven aan dat de bruikbaarheid van de instrumenten sterk
afhankelijk is van de soort setting.
27
Een overzicht
In het Psychiatrisch Verzorgingstehuis Sint-Alexius wordt aangegeven dat de instrumenten
vooral lijken te focussen op stoornissen en dat er weinig items rond ‘wonen’ en
‘levenskwaliteit’ zijn. Aangezien in een PVT de nadruk ligt op de levenskwaliteit van de
bewoners lijkt het instrument hen wel bruikbaar om een algemeen overzicht van de persoon te
krijgen, maar niet voldoende om binnen een PVT met de persoon te kunnen werken.
In dezelfde lijn wordt vanuit Beschut Wonen Vlaams-Brabant en PZ Sint-Hiëronymus
aangegeven dat er in de RAI-instrumenten sterk gefocust lijkt te worden op stoornissen terwijl
er in Beschut Wonen vooral gewerkt wordt aan rehabilitatie. De behandeling gebeurt er door
externe diensten waardoor ze hier vaak weinig informatie over hebben.
De verantwoordelijken voor het EPD in de CGG geven aan dat de instrumenten duidelijk
ontwikkeld lijken te zijn vanuit een residentiële context. Ze vermoeden dat de instrumenten
daar misschien wel bruikbaar zijn, maar niet in ambulante settings zoals de CGG. Voor een
ambulante setting zijn de instrumenten hun inziens veel te uitgebreid en wordt er te veel
informatie verzameld die niet relevant is voor een grote groep van de patiënten. Enkel bij de
beperkte groep chronische patiënten zou dit instrument zinvol kunnen zijn. Maar ook voor
deze groep wordt aangegeven dat de informatie die de CGG kunnen aanleveren beperkt zal
zijn. Dit aangezien het in een ambulante setting niet mogelijk is om een patiënt te observeren
in dagelijkse situaties waardoor zij weinig zicht hebben op heel wat onderdelen die in de RAI
bevraagd worden.
Ook de directeur van de therapeutische gemeenschap ‘De evenaar’ geeft aan dat de
instrumenten weinig meerwaarde hebben voor deze setting. Enerzijds omdat er in de
instrumenten een aantal onderdelen opgenomen zijn die voor hen niet aan de orde zijn (bv.
middelengebruik). Anderzijds komt er voor hen te weinig specifieke en diepgaande informatie
in naar voor.
In UC Sint-Jozef wordt echter aangegeven dat het gebruik van de RAI voordelig kan zijn voor
alle afdelingen. Momenteel wordt er vaak afhankelijk van de afdeling vooral gefocust op de
symptomen van de patiënt of op de beperkingen die de stoornis met zich meebrengt. Via de
RAI worden echter zowel de symptomen als de beperkingen grondig in kaart gebracht en dit
zou de zorg voor en de behandeling van elke patiënt ten goede komen.
28
Hoofdstuk 3
Wallonie
Les différents services regrettent que la pertinence de chaque item n’ait pu être précisément
critiquée, en raison de l’aspect global de la présentation des outils RAI MH et CMH à laquelle
ils avaient assisté. Cependant, on distingue plusieurs vecteurs d’intérêt, selon les structures.
Le CRF de Vottem, inscrit dans la dynamique globale de l’évaluation de ses programmes,
estime les items pertinents car recouvrant une multitude de domaines de fonctionnement sur
lesquels portent les interventions.
Les MSP Agora reconnaissent également la pertinence des informations récoltées, mais
avouent être déjà satisfaits de leurs propres outils d’évaluation. Dans le même ordre d’idées,
les IHP Huy-Waremme sont enthousiastes face à la pertinence et à l’aspect global du RAI: ils
avouent être à la recherche de moyens de mieux évaluer (et a fortiori planifier) leurs
interventions. Les IHP insistent également sur l’importance d’un outil d’évaluation aussi
précis dans le cadre d’interventions concrètes dans le milieu de vie des personnes.
Le Club André Baillon, probablement le plus virulent à l’égard de l’outil RAI, exprime
clairement son insatisfaction quant aux items; l’équipe explique ne pas voir en quoi une telle
évaluation serait une aide dans son travail quotidien. Au contraire, elle explique qu’une telle
évaluation pourrait nuire à la relation thérapeutique, car elle empêche le patient de choisir
quand dire ou taire, puisque tout lui est d’emblée demandé.
Le service de psychiatrie de l’hôpital général Saint-Pierre à Ottignies considère, pour son
aspect positif, que le RAI est fonctionnel, et que sa description du fonctionnement est
pertinente. Cependant, il met en garde contre l’impression de toute puissance qu’une telle
évaluation pourrait donner, notamment en ce qui concerne la planification dite «scientifique»
des soins.
L’équipe de SPADI-Concerto est plus réservée quant à la pertinence des items: si elle la juge
globalement satisfaisante, elle estime qu’elle ne pourra rendre un avis définitif que lorsqu’elle
aura pu être testée «sur le terrain».
Les deux HP, de Lierneux et de Namur, possèdent un avis différent sur la question. L’équipe
de Lierneux, si elle avoue que l’objectivation de l’état des patients telle que proposée ici est
intéressante, juge l’évaluation comme trop complète, pointant du doigt certains domaines
qu’elle estime inutiles voire nuisibles à connaitre par les équipes de soins. En effet, les
comportements dangereux ou les rapports passés avec la police pourraient influencer
négativement les soins prodigués à un patient, alors qu’il n’en eut rien été si l’équipe n’avait
eu connaissance de ces faits. L’équipe de Namur, quant à elle, s’avoue séduite par l’outil et
perçoit en lui un moyen pertinent de suivre, d’évaluer et de traiter les patients.
29
Een overzicht
Besluit / Conclusion
De items worden afhankelijk van de setting als minder of meer relevant beoordeeld. In de
bevraagde ambulante settings wordt een groot deel van de items als niet zo relevant
beoordeeld voor een groot deel van hun patiënten. Verder geven verschillende voorzieningen
aan dat de instrumenten vooral focussen op stoornissen en dat deze hierdoor minder bruikbaar
zijn in settings waar vooral gewerkt wordt rond de levenskwaliteit.
2.1.4
Momentopname / Moment et fréquence de passation
Vlaanderen
In enkele voorzieningen (AZ Sint-Jan, PZ Sint-Hiëronymus, PZ te Tienen en Beschut Wonen
Vlaams-Brabant) wordt aangegeven dat de RAI-instrumenten slechts een momentopname
weergeven en het procesmatige er onvoldoende in opgenomen wordt. Hierdoor vinden ze de
gegevens te statisch en weinig bruikbaar om op basis hiervan een zorgplan op te stellen.
Daarnaast wordt in Beschut Wonen Vlaams-Brabant en het AZ Sint-Jan aangegeven dat de
tijdsspanne die vaak vastgelegd wordt op ‘3 dagen’ voor hen moeilijk werkbaar is (bv. bij de
indicatoren van geestelijk functioneren wordt enkel nagegaan of er in de laatste 3 dagen
symptomen van oa stemmingsstoornissen, angst, psychose,... voorkwamen). Voor de
crisisdienst van AZ Sint-Jan te Brugge is dit niet werkbaar aangezien de toestand van de
cliënten er zeer snel fluctueert (bv. bewustzijn). Er zou hier dus beter met ‘1 dag’ gewerkt
worden. Voor Beschut Wonen Vlaams-Brabant is de tijdsspanne van 3 dagen te kort aangezien
het vaak zo druk is dat ze de bewoners in de laatste 3 dagen niet kunnen observeren.
Wallonie
En complément à la question du temps à consacrer, la fréquence des passations est également
critiquée dans les différents services. Hormis les IHP Huy-Waremme et le CRF de Vottem qui
ont pu exprimer leur satisfaction pour une passation tous les 6 mois environ, les autres services
rencontrés formulent parfois leurs avis sous forme de questions où se lit souvent l’inquiétude.
Les hôpitaux (tant les HP de Lierneux et de namur que le service psychiatrique de l’hôpital
général Saint-Pierre d’Ottignies) se veulent plus inquiets quant à cette question de la
fréquence: en effet, il s’agit de services très fréquentés et disposant d’un turn-over très
important. Une question récurrente y est dès lors de savoir comment déterminer des
fréquences d’évaluation lorsque certains patients intègrent et quittent un même service 12 fois
par an?
30
Hoofdstuk 3
Par ailleurs, le délai d’évaluation généralement proposé par le MDS (Minimum Data Set) du
RAI MH et CMH, et portant sur «les trois derniers jours», pose question dans certains
services. Le CRF de Vottem et SPADI-Concerto reconnaissent ouvertement l’intérêt d’une
telle prise «d’échantillon», même si cela n’est pas toujours représentatif de l’état souvent
variable des patients psychiatriques. A contrario, le Club André Baillon, et la clinique générale
Saint-Pierre dénoncent ce délai de 3 jours comme non représentatif de l’évolution rapide de
beaucoup de patients.
Besluit / Conclusion
Verschillende voorzieningen geven aan dat de RAI slechts een momentopname weergeeft en
hierdoor niet zo bruikbaar is om op basis hiervan een zorgplan op te stellen. Ook worden
vragen gesteld bij de tijdsspanne die vaak vastgesteld is op ‘3 dagen’.
2.1.5
Geïnformatiseerd advies / Guide de planification des soins informatisés
Vlaanderen
Een aantal voorzieningen (PVT Sint-Alexius, BW Vlaams-Brabant, AZ Sint-Jan, UC SintJozef) geven aan dat de instrumenten hun nuttig lijken aangezien ze geïnformatiseerd advies
aanreiken dat gebaseerd is op recente wetenschappelijke literatuur. Het wordt als positief
aanzien dat er vertrokken wordt vanuit een globaal beeld van de patiënt en dat er informatie uit
naar voor komt waar je onmiddellijk mee aan de slag kan in bijvoorbeeld het zorgplan. In UC
Sint-Jozef wordt aangegeven dat een computer mogelijkheden kan aanreiken waar je als
clinicus nog niet aan gedacht had (bijvoorbeeld een stoornis die heel weinig voorkomt)
aangezien een computer altijd meer diagnostische processen kan doorlopen dan je kan als
mens. Wel wordt de vrees geuit dat het geïnformatiseerd advies enkel algemene en geen
nieuwe en relevante informatie zal opleveren waardoor de instrumenten geen meerwaarde
zullen betekenen voor de clinici in de praktijk. Ook de verantwoordelijken van het EPD van de
CGG en de directeur van de therapeutische gemeenschap ‘De Evenaar’ vrezen dat de
resultaten zeer ruw zullen zijn en dus geen meerwaarde zullen bieden. In UC Sint-Jozef wordt
ook de vraag gesteld of het bij dit geïnformatiseerd advies enkel zal gaan rond medicatie of
ook over therapie, en zo ja, of er dan voor alle therapeutische stromingen advies gegeven zal
worden of bijvoorbeeld enkel voor gedragstherapie?
In UC Sint-Jozef wordt door enkele personen ook aangegeven dat dit geïnformatiseerd advies
hen heel futuristisch in de oren klinkt. In deze lijn wordt door de verantwoordelijken van het
EPD van de CGG aangegeven dat het nagaan wat er met de patiënt aan de hand is toch de taak
van de hulpverlener is. De vraag wordt gesteld of we dan zullen evolueren naar een tijd dat er
31
Een overzicht
geen hulpverleners meer nodig zijn en waarin de computer alles doet. In UC Sint-Jozef en PZ
te Tienen wordt vermoed dat er veel weerstand zal komen tegen een dergelijk systeem.
Psychoanalytici bijvoorbeeld zijn er vaak van overtuigd dat menselijke processen niet te vatten
of te meten zijn en zullen een dergelijk instrument niet in hun werking kunnen en/of willen
inpassen. Hierbij aansluitend geven de EPD-verantwoordelijken van de CGG aan dat
geestelijke gezondheid een complexe aangelegenheid is die niet zomaar te meten valt. Zo zijn
twee personen met eenzelfde aandoening niet met elkaar te vergelijken aangezien hun context
en mogelijkheden helemaal verschillend kunnen zijn. Ook geven ze aan dat er veel afhangt
van de interpretatie van de hulpverlener. Wanneer de ingegeven informatie subjectief of
onvolledig is, is het gevaarlijk om verder te werken met de resultaten die op basis hiervan
gegenereerd worden. Enkele personen van BW Vlaams-Brabant en AZ Sint-Jan vragen zich
ook af of je via multidisciplinair overleg niet op een eenvoudigere manier tot dezelfde
resultaten kan komen. In het PZ Sint-Hiëronymus wordt, ten slotte, aangegeven dat het
geïnformatiseerd advies voor hen geen meerwaarde biedt aangezien ze deze mogelijkheid zelf
al ontwikkeld hebben via hun elektronisch patiëntendossier.
Wallonie
Dans cette rubrique, les avis extrêmes sont rares. On retiendra uniquement l’opposition claire
du Club André Baillon à toute tentative d’uniformiser les interventions thérapeutiques:
l’équipe évoque l’impression que le RAI aurait pour vocation de déterminer la démarche de
soins, ôtant ainsi tout libre arbitre à l’intervenant.
Les autres services rencontrés concèdent plusieurs intérêts aux GADs. Les GADs peuvent être
intéressants dans la mesure où ils empêchent une situation problématique de passer inaperçue
aux yeux du clinicien, souvent pris dans «l’urgence» de la demande de la personne (IHP HuyWaremme, MSP Agora, SPADI-Concerto). Ils sont considérés comme rassurants vu qu’ils
donnent d’emblée une idée sur la trajectoire des soins à porter aux patients; cet argument étant
d’autant plus important pour les praticiens peu expérimentés, ainsi que pour la réactualisation
des personnels plus âgés (SPADI-Concerto, IHP Huy-Waremme). Ils sont également
considérés comme intéressants dans la mesure où ils permettent de communiquer aisément et
en un langage commun les interventions effectuées autour d’un même patient, inter et
intraservices (CRF et HP Namur).
Le revers de la médaille de ces fameux GADs est également appréhendé. La crainte principale
évoquée concerne l’uniformisation, la formalisation, la standardisation des soins. Selon la
clinique Saint-Pierre, une telle planification des soins est basée sur le postulat que nous
disposons d’une offre de soins précise et valide pour un cas particulier, postulat non valide
selon l’équipe. L’HP Namur met en évidence le fait que la réponse clinique à une demande
32
Hoofdstuk 3
particulière ne devrait pas être à 100% déterminée, formatée, sous peine de ne plus coller à la
diversité de la réalité clinique ; il s’agit d’éviter la création de filières de soins rigides dans
lesquelles le patient devrait absolument rentrer (avec la difficulté inhérente d’en sortir). C’est
donc l’idée d’une «recette de cuisine» applicable aux soins selon les «ingrédients RAI» qui
pose question à l’ensemble des institutions rencontrées. Le Club André Baillon, la clinique
générale Saint-Pierre, et l’HP de Lierneux déplorent de concert la présence exclusive de
références médicales et cognitivo-comportementales, estimant que les autres orientations
théoriques se voient ainsi peu reconnues.
Besluit / Conclusion
In verband met het geïnformatiseerd advies komen zowel positieve als negatieve reacties naar
voor.
Enerzijds wordt het geïnformatiseerd advies door een aantal voorzieningen als nuttig en
bruikbaar aanzien als hulp in het opstellen van zorgplannen van de patiënten. Wel wordt
hierbij ook de vrees geuit dat dit geïnformatiseerd advies enkel algemene en geen relevante,
nieuwe informatie zal inhouden.
Anderzijds weerklinkt er ook heel wat weerstand tegen het gebruik van geïnformatiseerd
advies. Dit betreft voornamelijk de vraag of menselijke processen al dan niet te meten zijn en
vast te leggen in ‘recepten’. Er weerklinkt de vrees naar een standaardisering van de
hulpverlening. Deze vrees lijkt sterker aanwezig te zijn in Wallonië (6 van de 8
voorzieningen) dan in Vlaanderen (3 van de 8 voorzieningen).
2.1.6
Communicatie met andere diensten / Communication interservices
Vlaanderen
Verschillende voorzieningen (PZ Sint-Alexius, AZ Sint-Jan, UC Sint-Jozef, Beschut Wonen
Vlaams-Brabant en PZ te Tienen) geven aan dat de RAI hen een nuttig instrument lijkt
aangezien het de doorstroming van informatie en de continuïteit van de zorg kan bevorderen.
Het maakt zowel bij de instroom als bij de uitstroom van patiënten een vlotte communicatie
tussen diensten mogelijk en daar is een grote nood aan. Enkele voorzieningen geven echter
ook aan dat ze vrezen dat dit in de praktijk moeilijk te realiseren zal zijn aangezien het binnen
één voorziening vaak al heel moeilijk is om met iedereen op dezelfde lijn te staan en
uniformiteit te creëren.
Door enkele voorzieningen (Beschut Wonen Vlaams-Brabant en het AZ Sint-Jan) wordt
aangegeven dat het voordeel dat de instrumenten de doorstroming van de informatie kunnen
33
Een overzicht
bevorderen, vervalt wanneer de instrumenten niet door alle GGZ-voorzieningen gebruikt
worden. Op basis hiervan geven enkele personen van het PZ Sint-Alexius en Beschut Wonen
Vlaams-Brabant aan dat het gebruik verplicht zou moeten worden wanneer het kans op slagen
wil hebben. In Beschut Wonen Vlaams-Brabant geeft iemand echter ook aan dat ze er wat
achterdochtig tegenover staat wanneer het verplicht zou worden.
In PZ Sint-Hiëronymus erkennen ze het belang en de voordelen van een gedeeld
patiëntendossier, maar zien ze de RAI-instrumenten hier niet zo geschikt voor aangezien de
instrumenten te uitgebreid zijn en te weinig ontstaan en opgebouwd zijn vanuit de concrete
hulpverlening.
De EPD-verantwoordelijken van de CGG geven aan dat de mogelijkheid om informatie over
te dragen weinig meerwaarde betekent voor de CGG. Dit aangezien er slechts een beperkt
aantal patiënten van de CGG doorstroomt naar psychiatrische voorzieningen. Omgekeerd
worden ook weinig patiënten vanuit psychiatrische voorzieningen naar hen doorverwezen. Dit
laatste aangezien psychiaters meestal doorverwijzen naar psychiaters van de eigen polis en de
CGG onder Vlaamse en niet onder federale bevoegdheid valt. Voor de beperkte groep die ook
met andere actoren in de gezondheidszorg in aanraking komt, zou het instrument wel zinvol
kunnen zijn. Alhoewel hierbij ook aangegeven wordt dat het momenteel goed loopt om
relevante informatie via telefonisch contact op te vragen en dat een groot deel van de
informatie uit de RAI overbodig is om met de cliënt te kunnen werken. Ten slotte, geven ze in
dit opzicht ook de opmerking dat informatie van jaren geleden vaak niet meer relevant en
bruikbaar is voor de huidige behandeling van een patiënt.
Ook de directeur van de therapeutische gemeenschap ‘De evenaar’ geeft aan dat het
instrument voor hen geen meerwaarde betekent om de communicatie met andere
voorzieningen te verbeteren. Aangezien ze een kleine setting zijn, is het mogelijk om heel
persoonlijk samen te werken met hulpverleners en verwijzers. En deze manier van
samenwerken verdient voor hen de voorkeur boven het elektronisch doorsturen van
geschreven informatie.
Wallonie
L’avis quant aux possibilités de communication interservices offertes par le RAI est nuancé: si
sa qualité de facilitateur de cette communication est reconnue, il pourrait également nuire à la
fois aux échanges entre services et au patient.
Plusieurs structures considèrent comme positif la possibilité offerte par l’outil de
communiquer le profil d’un patient et les interventions effectuées « en un clin d’œil », grâce
au langage commun du RAI (et des GADs): le CRF de Vottem, L’HP de Namur et les IHP
Huy-Waremme. Le CRF de Vottem et le Club André Baillon ajoutent qu’un outil commun,
34
Hoofdstuk 3
mais toutefois différencié, entre les secteurs hospitalier et «ambulatoire» est original et
intéressant. Dans cette optique, le RAI favoriserait l’économie et la précision dans les
échanges autour d’un même patient.
Par contre, une autre crainte évoquée concerne le «web-centrisme», ou tout simplement le
pouvoir de l’informatisation. SPADI-Concerto et l’HP de Lierneux affirment qu’un outil à la
fois commun et informatisé risque de limiter les concertations, qui ne seraient désormais plus
prioritaire puisque la plupart des informations seraient disponibles via le «système
informatique RAI».
Enfin, un autre élément vient ternir cet aspect de communication interservices: le risque pour
le patient que toutes les structures auxquelles il ferait appel ait accès à des données aussi
complètes que celles du RAI, ce qui pourrait biaiser la démarche de soins et le rapport du
patient à l’institution (et inversement). Là où le CRF de Vottem, les IHP Huy-Waremme et
l’HP de Namur se montrent intéressées par l’accès aux données antérieures du patient
(évaluations et interventions), le Club André Baillon, la clinique Saint-Pierre et l’HP de
Lierneux s’insurgent contre cette pratique potentielle, qui consisterait à refuser au patient le
choix de son interlocuteur, et donc ne permettrait plus de lui garantir les personnes (futures)
qui auraient accès à ses données. Or, ces structures considèrent que l’information livrée par le
patient en Santé Mentale est intimement liée au contexte.
Besluit / Conclusion
Wat de communicatie met andere voorzieningen betreft, komt uit de bevragingen een
genuanceerd antwoord naar voor.
Enerzijds worden de instrumenten hier positief om onthaald aangezien het een vlotte
communicatie omtrent de patiënt mogelijk maakt.
Anderzijds worden er door verschillende voorzieningen ook vragen bij gesteld. Enkele
voorzieningen maken de praktische bedenking dat dit zeer moeilijk te realiseren zal zijn en dat
het noodzakelijk is dat het hele netwerk deelneemt. Op basis hiervan geven enkele
voorzieningen zelfs aan dat het gebruik van de instrumenten verplicht zal moeten worden om
dit mogelijk te maken. Daarnaast komen ook inhoudelijke bedenkingen naar voor. Zo wordt er
door enkele voorzieningen gevreesd dat het directe overleg tussen hulpverleners in het
gedrang zal komen. In dezelfde lijn wordt door een voorziening aangehaald dat ze het
persoonlijke contact met de verwijzers en vroegere hulpverleners verkiezen boven schriftelijke
informatie. Verder wordt door enkele voorzieningen ook de vraag gesteld of het wel
noodzakelijk en verantwoord is om al de gegevens vanuit vroegere hulpverlening door te
geven.
35
Een overzicht
2.1.7
Verwachtingen van de cliënt / Attentes propres du patient
Vlaanderen
In verschillende voorzieningen (Beschut Wonen Vlaams-Brabant, het AZ Sint-Jan, UC SintJozef, PZ Sint-Hiëronymus en PZ te Tienen) wordt aangegeven dat er in het
beoordelingsformulier weinig vragen opgenomen zijn die peilen naar de verwachtingen van de
cliënt. Dit vinden ze een groot nadeel en een gemis aangezien het voor het slagen van een
behandeling heel belangrijk is dat deze afgesteld wordt op de verwachtingen van de cliënt.
Ook in PZ Sint-Hiëronymus wordt aangegeven dat men voor het formuleren van
zorgbehoeften en zorgnoden steeds meer vertrekt vanuit de cliënt zelf dan vanuit de
zorgverleners. Deze evolutie is vooral sterk voelbaar in Beschut Wonen, maar ook in de
andere afdelingen van het PZ. De RAI-instrumenten lijken echter nog vooral afgestemd te zijn
op het formuleren van de zorgbehoeften en zorgnoden vanuit de zorgverleners. In aansluiting
hierbij wordt door het PZ te Tienen aangegeven dat er een evolutie op gang is waarbij de
patiënten steeds meer participeren bij het tot stand komen van het dossier.
Aansluitend bij de verwachting van de cliënt wordt in het PZ te Tienen aangegeven dat er in
het beoordelingsformulier vooral gefocust lijkt te worden op wat er moeilijk gaat. De
mogelijkheden en krachten van de patiënten worden heel wat minder in kaart gebracht terwijl
dit heel belangrijk is voor de zorg en de behandeling.
Wallonie
En Wallonie, les aspects propres aux attentes du patient soulevèrent moins de débats. Le regret
(et la suggestion) principal exprimé est que l’outil ne soit pas un outil d’auto-évaluation,
diminuant de ce fait la charge des intervenants, et permettant surtout d’approcher davantage la
perception subjective de son propre état (CRF de Vottem, IHP Huy-Waremme).
Par ailleurs, une critique fréquemment évoquée est la maigre place accordée aux préférences
du patient, l’essentiel de l’évaluation portant sur la mise en évidence des besoins, forces et
déficits (Club André Baillon, clinique générale Saint-Pierre, SPADI-Concerto).
Besluit / Conclusion
Verschillende voorzieningen geven aan dat de verwachtingen van de patiënt te weinig
bevraagd worden in de instrumenten. Dit wordt als een belangrijk tekort aanzien aangezien het
kennen van de verwachtingen van de cliënt een grote rol speelt in het al dan niet slagen van de
behandeling. Deze kritiek komt vaker en explicieter naar voor in Vlaanderen (5 van de 8
voorzieningen) dan in Wallonië (3 van de 8 voorzieningen).
36
Hoofdstuk 3
2.2
2.2.1
Bruikbaarheid als managementsinstrument / Intérêts pour l’organisation des
services
Vlaanderen
Enkele voorzieningen zien de instrumenten bruikbaar als managementinstrumenten: PZ SintHiëronymus en Beschut Wonen Vlaams-Brabant. Deze voorzieningen geven aan dat ze
momenteel zelf nog niet over deze mogelijkheden beschikken en het hun zinvol lijkt om het
management van de organisatie af te stellen op de uitkomsten van de kwaliteitsindicatoren.
Andere voorzieningen geven aan dat ze al over dergelijke indicatoren beschikken: UC SintJozef en de EPD-verantwoordelijken van de CGG. Hierdoor zal er overlap ontstaan en is dit
bijgevolg niet interessant voor hun voorziening.
De therapeutische gemeenschap ‘De evenaar’, geeft ten slotte aan dat een dergelijk instrument
niet bruikbaar is voor een kleine organisatie als de hunne.
2.2.2
Wallonie
Trois structures ont perçu un intérêt certain dans la démarche RAI concernant l’amélioration
de la gestion du service: les IHP Huy-Waremme, les MSP Agora et SPADI-Concerto. Nous
pouvons constater que toutes les trois sont liées au lieu de vie des patients, et, comme cela fut
dit lors de la réunion avec les IHP Huy-Waremme, il est intéressant d’avoir un outil
d’évaluation objectif dans le cadre d’un travail pour l’essentiel actif et concret avec les
usagers. Les autres équipes évoquent plus implicitement l’intérêt du RAI pour l’organisation
des services, à l’exception du Club André Baillon qui ne lui reconnait aucune utilité à ce
niveau.
2.2.3
Besluit / Conclusion
Enkele voorzieningen geven aan dat de instrumenten hen interessant lijken voor gebruik op
het niveau van het management. Andere voorzieningen geven echter aan dat ze zelf al over
dergelijke instrumenten beschikken of ze niet relevant vinden voor gebruik in een kleine
organisatie.
37
Een overzicht
2.3
2.3.1
Bruikbaarheid als beleidsinstrument / Intérêts pour les pouvoirs politiques
Vlaanderen
In UC Sint-Jozef wordt de RAI als een nuttig instrument gezien aangezien het tot een zeer
mooie databank zal leiden wanneer het in al de voorzieningen gebruikt zou worden. Uit deze
databank kunnen relevante informatie en patronen gehaald worden die de geestelijke
gezondheidszorg in het algemeen ten goede kunnen komen. Dit wordt ook aangegeven door de
directeur van de therapeutische gemeenschap ‘De evenaar’. Zij zijn vooral geïnteresseerd in
een instrument om de effectiviteit van hun behandelingen na te gaan en aan de hand waarvan
ze zichzelf met andere voorzieningen kunnen vergelijken. Ze vrezen echter dat de
instrumenten niet voldoende op deze behoeften zullen kunnen inspelen om op te wegen tegen
de moeite die ze ervoor zouden moeten doen. In PZ Sint-Hiëronymus wordt de vraag gesteld
in welke mate de RAI-instrumenten als beleidsinstrumenten gebruikt kunnen worden
aangezien er gewerkt wordt met ‘informed consent’. Ze verwachten dat je hierdoor een
specifieke uitval zal krijgen waarbij vooral de meest kwetsbare personen niet zullen
toestemmen.
Daarnaast worden ook bedenkingen weergegeven over het gebruik van persoonlijke gegevens
van patiënten op het niveau van het beleid Deze worden verder toegelicht bij de
deontologische aspecten.
2.3.2
Wallonie
De manière unanime, le RAI est considéré comme plus pertinent que le RPM en ce qui
concerne la possibilité d’effectuer grâce à lui des statistiques «de masse». La plupart des
services considèrent le RAI comme un outil plus intéressant pour évaluer à l’échelon national
les ressources liées à la Santé Mentale.
Cet aspect prend cependant souvent la forme d’une inquiétude quant à la façon dont les
pouvoirs politiques pourraient se servir de cet outil. Le Club André Baillon se veut contre le
principe d’un tel contrôle des faits et gestes à la fois des praticiens et de leurs patients. Les
trois hôpitaux rencontrés expriment quant à eux de concert leur crainte qu’une telle masse de
données ne donne l’illusion de pouvoir ainsi contrôler les différentes offres de soins, et il
clament par-dessus tout leur inquiétude quant à l’attribution des subsides en fonction des seuls
«résultats RAI», sans tenir compte de différences interservices fondamentales telles que le
type de population traitée. Enfin, plusieurs structures s’inquiètent de voir les patients
38
Hoofdstuk 3
psychiatriques «fichés» (Club André Baillon, clinique générale Saint-Pierre, HP de Lierneux
et de Namur, SPADI-Concerto) à l’aide de cet outil.
2.3.3
Besluit / Conclusion
Op vlak van de bruikbaarheid als beleidsinstrument komen zowel positieve als negatieve
aspecten naar voor. Enkele voorzieningen geven aan dat de instrumenten interessant kunnen
zijn om op basis hiervan het beleid te sturen. Daarnaast worden ook heel wat bedenkingen
geuit in verband met het gebruik van persoonlijke gegevens op een hoger niveau. Deze
bedenkingen komen sterker naar voor in Wallonië dan in Vlaanderen. In Wallonië wordt ook
gevreesd dat het instrument gebruikt zal worden om te bepalen hoeveel subsidies er aan
voorzieningen toegekend zullen worden.
2.4
Besluit / Conclusion
Het grootste deel van de bevraagde voorzieningen blijkt globaal genomen min of meer
tevreden te zijn met de inhoud van de instrumenten ( 10 van de 16 voorzieningen).
Verschillende inhoudelijke aspecten van de instrumenten komen aan bod: de uitgebreidheid
van de instrumenten, de mogelijkheid tot geïnformatiseerd advies, de communicatie met
andere voorzieningen, de relevantie van de items, het statische karakter van de instrumenten,
de verwachtingen van de cliënt en de bruikbaarheid voor de organisatie en het beleid. Bij al
deze aspecten worden meestal zowel positieve als negatieve elementen aangehaald.
3
3.1
3.1.1
Deontologische aspecten
Bescherming anonimiteit / L’anonymat comme condition sine qua non
Vlaanderen
In Vlaanderen worden er geen bedenkingen geuit in verband met de bescherming van de
anonimiteit van de patiënten.
39
Een overzicht
3.1.2
Wallonie
Le souci d’anonymat est unanimement rencontré ; si les données peuvent être traitées par le
SPF, par exemple, elles ne doivent pas permettre l’identification des patients. Une question
récurrente (Club André Baillon, clinique générale Saint-Pierre, HP de Lierneux et de Namur,
SPADI-Concerto) concerne d’ailleurs la nécessité de la stipulation d’informations précises
quant à l’identité des patients (pourquoi demander le numéro de carte d’identité, de carte
SIS … si on promet par ailleurs de ne pas utiliser ces données ?). Certains intervenants (Club
André Baillon, HP de Lierneux) poussent le questionnement jusqu’à l’impossibilité de parier
sur « l’honnêteté générale », et recommandent que ne soient pas stipulées des données
d’identification.
3.1.3
Besluit / Conclusion
In Wallonië komt de bescherming van de anonimiteit naar voor als een zeer belangrijk punt. In
alle voorzieningen, uitgezonderd één, wordt de discussie gevoerd rond de noodzaak van het
opvragen van bepaalde persoonlijke gegevens. In Vlaanderen wordt dit thema niet expliciet
aangehaald.
3.2
3.2.1
Toegang tot de gegevens beperken / Limitation et réglementation strictes de
l’accès aux données, dans le temps et dans l’espace
Vlaanderen
Er worden door verschillende voorzieningen (AZ Sint-Jan, Beschut Wonen, UC Sint-Jozef)
vragen gesteld rond welke personen welke gegevens kunnen inkijken. Er wordt benadrukt dat
het belangrijk is dat dit systeem waterdicht is. In de therapeutische gemeenschap ‘de evenaar’
wordt aangegeven dat het ernaar uitziet dat er goed zorg gedragen wordt voor de
geheimhouding.
In UC Sint-Jozef wordt aangegeven dat de cliëntbeheerder een hele belangrijke taak heeft. Er
wordt aangegeven dat het ook heel belangrijk is dat de cliëntbeheerder goed bijhoudt wanneer
er personen geen inzage meer mogen hebben in de gegevens. Er wordt gevreesd dat dit uit het
oog verloren zal worden waardoor gegevens bekeken zullen worden door personen die hier
niet toe bevoegd zijn. Deze bezorgdheid wordt ook door de EPD-verantwoordelijken van de
CGG geuit. Daarnaast zijn zij van mening dat de cliënt zelf zou moeten mogen bepalen wie
toegang krijgt tot de gegevens en dat dit niet via een cliëntbeheerder dient te lopen.
40
Hoofdstuk 3
3.2.2
Wallonie
La question fréquemment posée à propos de cette rubrique est double: qui peut avoir accès aux
données d’un usager et quand le peut-il? Celle-ci est abordée dans l’ensemble des réunions
effectuées avec les différentes structures. Cependant, certaines s’inquiètent davantage de la
façon dont les droits d’encodage des données et de visionnage des résultats seront attribués,
ainsi que de la possibilité d’accès aux données antérieures du patient (et donc issues d’autres
services). Le CRF de Vottem déclare spontanément que toute structure ne faisant plus partie
active du réseau du patient ne devrait plus avoir un droit de regard sur les données de ce
dernier, mais que par ailleurs il peut être intéressant d’utiliser l’outil pour recourir plus
systématiquement à une évaluation longitudinale (commune) de l’évolution des patients. La
clinique Saint-Pierre et l’HP de Lierneux trouvent dommageable que les résultats passés (et
potentiellement «négatifs») suivent la personne et déterminent ad vitam aeternam la continuité
de son parcours.
Par ailleurs, le CRF de Vottem, les IHP Huy-Waremme, l’HP de Namur et les MSP Agora
insistent spontanément sur l’importance, vitale pour ce type de projet, du rôle du gestionnaire
client.
3.2.3
Besluit / Conclusion
Er wordt in verschillende voorzieningen ingegaan op het belang van het beperken van de
toegang tot de gegevens. In dit verband wordt ook ingegaan op de belangrijke taak van de
cliëntbeheerder. Eén voorziening in Vlaanderen is van mening dat de cliëntbeheerder
overbodig is en dat de cliënt zelf de gegevens zou moeten kunnen beheren. In Wallonië
situeren de kritieken zich vooral rond de vrees dat gegevens van vorige opnames bekeken
zullen kunnen worden en dit de patiënt schade zal berokkenen.
3.3
3.3.1
‘Big brother’
Vlaanderen
In PZ te Tienen en door de EPD-verantwoordelijken van de CGG wordt aangegeven dat het
instrument een hoog ‘Big Brother gehalte’ heeft.
41
Een overzicht
In het PZ te Tienen geeft iemand aan dat ze zelf niet graag op een dergelijke manier gescreend
zou willen worden. Hierdoor vindt deze persoon het heel belangrijk dat de ‘informed consent’
ook na de onderzoeksfase blijft bestaan.
De EPD-verantwoordelijken van de CGG vermoeden dat er bij de therapeuten veel weerstand
zal zijn tegen het invoeren van zulke centrale databestanden omwille van de bescherming van
de privacy van de patiënten. Ze geven aan dat het zeer belangrijk is dat de gegevens goed
gecentraliseerd worden en stellen zich de vraag of er iets bestaat als ‘need to know’ voor de
centrale databeheerders. Verder geven ze aan dat het gebruik van een dergelijk systeem
betekent dat het beroepsgeheim geschonden wordt aangezien gedeeld beroepsgeheim onwettig
is. Ten slotte, stellen ze zich de vraag hoe ver we met een dergelijk systeem nog af zijn van de
dag dat verzekeringsmaatschappijen deze informatie ook kunnen inkijken.
In deze lijn wordt in het AZ Sint-Jan gevraagd of het gebruik van deze instrumenten al aan de
privacy-commissie voorgelegd werd. Er wordt vermoed dat een dergelijk systeem op dit
moment niet mogelijk is in België omwille van de wet op de privacy.
3.3.2
Wallonie
Le risque d’aboutir à une perversion de ce type de projet du style de «Big Brother» est montré
du doigt dans 88% des structures rencontrées (seules les IHP Huy-Waremme n’ont pas
formulé cet aspect). La recommandation générale consiste en une attention toute particulière à
porter sur la façon dont ces données seront utilisées au plus haut échelon. De même, plusieurs
services craignent l’étiquetage et la stigmatisation, probablement définitive, des patients
psychiatriques (Club André Baillon, HP de Lierneux et de Namur, clinique générale SaintPierre).
En outre, l’HP de Lierneux, la clinique générale Saint-Pierre et SPADI-Concerto se posent la
question de l’accès éventuel aux données RAI par la justice, à savoir dans quelle mesure cette
dernière pourrait obtenir et se servir de ces données concernant les justiciables.
3.3.3
Besluit / Conclusion
Verschillende voorzieningen maken de opmerking dat de instrumenten aan ‘Big Brother’ doen
denken. Er wordt benadrukt dat het zeer belangrijk is om voorzichtig om te springen met het
gebruik van dergelijke persoonlijke gegevens op een hoger niveau. Deze opmerking komt
duidelijk vaker naar voor in Wallonië (7 van de 8 voorzieningen) dan in Vlaanderen (3 van de
8 voorzieningen). In Wallonië worden ook veel vragen gesteld rond of justitie al dan niet
toegang zal krijgen tot deze gegevens.
42
Hoofdstuk 3
3.4
3.4.1
Toestemming patiënt / Consentement éclairé difficile
Vlaanderen
In Vlaanderen wordt door enkele voorzieningen gevraagd wat er gebeurt wanneer de cliënt
geen toestemming kan geven omwille van zijn/haar problematiek. Verder worden er in dit
verband geen vragen gesteld of bedenkingen geuit.
3.4.2
Wallonie
La question du consentement éclairé du patient quant à la procédure d’évaluation RAI est
fréquemment soulevée. Les deux HP, les MSP Agora et la clinique Saint-Pierre, évoquant leur
prise en charge fréquente de pathologies lourdes, soulèvent le problème de l’incapacité d’une
bonne part de leurs patients (par exemple en état de crise) à fournir un consentement éclairé.
Par ailleurs, le Club André Baillon et la clinique générale Saint-Pierre précisent que, si l’outil
RAI devient une exigence du SPF, le consentement éclairé n’aurait plus lieu d’être. Enfin, Le
Club André Baillon explique que la notion de consentement éclairé est d’emblée altérée dans
une relation thérapeutique qui se veut par essence asymétrique et hiérarchique, alors que la
clinique générale Saint-Pierre déclare que, vu les possibilités d’échange infinies dans le temps
de l’outil RAI, quiconque serait incapable d’expliquer avec suffisamment de précision au
patient ce qu’il adviendra des données qu’il devrait consentir à livrer.
3.4.3
Besluit / Conclusion
Verschillende voorzieningen stellen zich vragen rond de schriftelijke toestemming van de
patiënt. Door de voorzieningen in Wallonië worden verschillende zaken aangehaald die het
moeilijk maken om toestemming van de patiënt te verkrijgen.
3.5
3.5.1
Toegang patiënten / Accès patients
Vlaanderen
In Vlaanderen worden in dit verband weinig bedenkingen geuit. In AZ Sint-Alexius wordt wel
de vraag gesteld of patiënten al dan niet inzage hebben in de gegevens.
43
Een overzicht
3.5.2
Wallonie
Plusieurs structures se posent la question du droit d’accès du patient à «ses» données RAI (les
trois structures hospitalières et SPADI-Concerto). Ces dernières trouvent dommageable que le
patient ait un droit de regard total sur des données tellement complètes et globales le
concernant. La clinique Saint-Pierre et l’HP de Lierneux se veulent plus alarmistes à ce sujet,
et ce pour plusieurs raisons. D’une part, donner l’accès aux patients consiste à effriter le secret
professionnel, dans la mesure où ces derniers pourront choisir à qui transmettre leurs données
les concernant, le professionnel n’étant dès lors plus le seul à disposer de ce pouvoir. Dès lors,
une condition importante au travail de terrain (le secret) est entachée. D’autre part, la question
est posée de savoir dans quelle mesure la transparence doit être totale dans le secteur de la
psychiatrie et où se situe désormais l’inconscient? Par exemple, est-il utile et thérapeutique de
préciser à une hystérique qu’elle l’est, ou à un parano?
3.5.3
Besluit / Conclusion
Verschillende voorzieningen stellen zich de vraag of patiënten het recht hebben om de
gegevens in te kijken. In Wallonië hebben verschillende voorzieningen hier bedenkingen bij.
Zo vrezen ze dat dit het beroepsgeheim zal schenden en dat het inkijken van de gegevens
sommige patiënten kan schaden.
3.6
Besluit / Conclusion
Wat de deontologische aspecten betreft, komen de volgende bedenkingen aan bod: de
bescherming van de anonimiteit, de noodzaak om de toegang tot de gegevens te beperken, het
‘Big Brother-gevoel’, de toestemming van de patiënt en de toegang van de patiënt tot zijn
gegevens. Opvallend hierbij is dat deze kritieken in Wallonië sterker naar voor komen dan in
Vlaanderen.
44
Hoofdstuk 3
4
4.1
4.1.1
Diverse aspecten / Aspects divers
Het instrument uitproberen / Tester l’outil
Vlaanderen
Verschillende voorzieningen geven aan dat ze het instrument graag willen uitproberen of de
CAPs willen zien vooraleer ze er een mening over kunnen vormen (UC Sint-Jozef, Beschut
Wonen, AZ Sint-Jan, EPD-verantwoordelijken CGG, therapeutische gemeenschap ‘De
evenaar’). In UC Sint-Jozef wordt uitdrukkelijk aangegeven dat ze graag een casus willen
uitwerken via de RAI.
4.1.2
Wallonie
Le CRF de Vottem, les IHP Huy-Waremme et SPADI-Concerto ont avoué leur enthousiasme
quant à la mise en pratique concrète de l’outil; ils estiment qu’il est difficile de se forger un
avis sur un outil d’évaluation sans le tester préalablement sur le terrain.
4.1.3
Besluit / Conclusion
Een aantal voorzieningen geven expliciet aan dat ze het instrument graag eens zouden
uitproberen voor ze er een definitieve mening over kunnen vormen.
4.2
4.2.1
Vergelijking MPG (Minimale Psychiatrische Gegevens) / Comparaison au RPM
(Rapport Psychiatrique Minimum)
Vlaanderen
In alle voorzieningen die de MPG verplicht moeten invullen, wordt aangegeven dat ze dit
instrument te uitgebreid vinden en dat er veel kostbare tijd aan verloren gaat. Ze beschouwen
de MPG als een noodzakelijk kwaad en betwijfelen in welke mate het betrouwbaar ingevuld
wordt. Daarnaast hebben ze het gevoel dat er weinig met de gegevens gedaan wordt. In PZ
45
Een overzicht
Tienen wordt aangehaald dat de negatieve ervaringen met de MPG de huivering voor de
implementatie van een nieuw instrument voeden.
Vanuit de negatieve ervaringen met de MPG geven een aantal bevraagde voorzieningen (PVT
Sint-Alexius, BW Vlaams-Brabant, AZ Sint-Jan, UC Sint-Jozef) aan dat ze de MPG graag
zouden vervangen door de RAI. De instrumenten van de RAI lijken hun nuttiger en
bruikbaarder dan de MPG aangezien de gegevens van de RAI ook echt gebruikt kunnen
worden in de hulpverlening.
Andere voorzieningen staan echter ook weigerachtig tegenover de implementatie van de RAI.
Zo wordt in het PZ te Tienen aangegeven dat ze de RAI te uitgebreid vinden om de MPG te
vervangen. Wel zien ze de RAI als een bruikbare aanzet om een nieuw registratie-instrument
te ontwikkelen waarbij de gegevens net als bij de RAI gebruikt kunnen worden in de
hulpverlening.
4.2.2
Wallonie
L’ensemble des structures rencontrées discrédite le RPM (même le CRF de Vottem, pourtant
indirectement concerné). Il est perçu globalement comme une charge de travail administratif,
et ne semble en rien constituer une aide pour le patient, sa prise en charge ou la planification
de ses soins. En d’autre terme, le RPM est perçu comme un frein au travail effectif, dans la
mesure où il s’agit de le remplir avant de pouvoir travailler; il n’est pas considéré comme
faisant partie du travail thérapeutique. Cependant, les différents services visités proposent des
avis plus nuancés sur la question précise de la comparaison à l’outil RAI.
Le Club André Baillon ne s’avoue guère plus satisfait du RAI que du RPM, et accorde peu
d’intérêt thérapeutique aux deux outils. Il en accorde cependant l’avantage au RAI, à la
condition que ce dernier suscite une réflexion d’équipe autour des résultats.
Les IHP Huy-Waremme estiment le RAI plus pertinent, plus global, plus approfondi et plus
proche de la pratique de terrain; elles proposent par ailleurs une fusion RAI-RPM, de sorte à
ce que les aspects les plus pratiques du RPM soient présents dans le nouvel outil.
Les MSP Agora et SPADI-Concerto craignent une surcharge administrative, étant donné que
le RAI semble plus massif et plus exigeant que le RPM. La question dans ces structures est
surtout de savoir dans quelle mesure le RAI est plus intéressant que les initiatives d’évaluation
développée de façon locale, et guidant d’ores et déjà la planification des soins.
L’HP de Namur accorde une réelle pertinence au RAI, bien plus qu’au RPM, et lui perçoit
d’emblée davantage d’implications pratiques qu’à ce dernier.
46
Hoofdstuk 3
Enfin, la clinique Saint-Pierre et l’HP de Lierneux sont plus réservés. Bien qu’ils admettent un
intérêt accru quant au RPM en faveur du RAI, ils précisent que le côté holistique de ce dernier
constitue une double source de problèmes. Primo, il fournit une description réputée totale de la
personne, avec les risques de stigmatisation associés. Deusio, il donne l’illusion d’une
évaluation valide et fidèle, et donc a priori totalement digne de crédit: les deux structures
mettent alors en garde contre l’influence du cotateur, du service, ainsi que sur les bénéfices
liés à une «bonne» ou «mauvaise» évaluation RAI.
4.2.3
Besluit / Conclusion
De bevraagde voorzieningen geven aan dat ze niet tevreden zijn over de MPG/RPM. Dit
aangezien ze veel kostbare tijd vragen terwijl er niets met de resultaten gedaan (kan)
word(t)(en).
De meningen over het vervangen van de MPG/RPM door de RAI zijn verdeeld. Enkele
voorzieningen geven aan dat ze de MPG/RPM graag zouden vervangen door de RAI.
Daarnaast zijn er ook voorzieningen die aangeven dat ze momenteel nog te veel bedenkingen
hebben bij de RAI hebben om het te willen implementeren
5
Algemeen overzicht / Vue globale
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste besproken kritieken en
bedenkingen. Er wordt steeds voor al de bevraagde voorzieningen aangeduid of de kritieken
en bedenkingen al dan niet geuit werden.
Tabel 2 Tableau croisé des critiques adressées en fonction des structures rencontrées /
Samenvattende tabel van de kritieken/bemerkingen per bevraagde dienst
47
Een overzicht
48
Hoofdstuk 3
1 PVT S-A = Psychiatrisch Verzorgingstehuis Sint-Alexius te Grimbergen (met
hulpverlener uit thuiszorg) (20/01/09)
2
BW V-B = Beschut Wonen Vlaams-Brabant (21/01/09)
3
AZ S-J = Algemeen Ziekenhuis Sint-Jan te Brugge (22/01/09)
4
PZ S-H =Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Hiëronymus te Sint-Niklaas (04/02/09)
5
UC S-J =Universitair Centrum Sint-Jozef te Kortenberg (11/02/09)
6
PZ Tienen = Psychiatrisch Ziekenhuis te Tienen + 1 persoon vanuit CGG
Tienen(18/02/09)
7
CGG = verantwoordelijken voor het elektronisch patiëntendossier voor de CGG (9/03/09)
8
TG De Evenaar = Therapeutische Gemeenschap 'De Evenaar' te Antwerpen (23/03/09)
9
CRF = Centre de Réhabilitation Psychosociale "L'Intervalle", Vottem - Monsieur Jacob
(08/12/08)
10 CAB = Club André Baillon, Service de Santé Mentale, Centre de Réadaptation
Fonctionnelle, Initiatives d'Habitation Protégées, Service d'Aide en Milieu de Vie Docteur Krings (10/12/08)
11 IHP = Initiatives d'Habitations Protégées de Huy-Waremme (17/12/08)
12 HP Namur = Hôpital Psychiatrique "Le Beau-Vallon", Namur - Docteur Delatte
(18/12/08)
13 HP Lierneux = Hôpital Psychiatrique de Lierneux - Docteur Gerney (29/01/09)
14 MSP = Maison de Soins Psychiatriques Agora, Liège - Madame Demeter (13/01/09)
15 Hôp. général = Service de psychiatrie de la clinique générale "Saint-Pierre", Ottignies Docteur Gillain (28/01/09)
16 SPADI = SPADI-CONCERTO, Service Psychiatrique d'Aide et de Soins à Domicile
Intégrés, Liège - Madame Demeter (29/01/09)
49
50
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 4
Een vergelijking tussen de RAI Mental Health/Community Mental Health
en de MPG (Minimale Psychiatrische Gegevens) / Une comparaison entre le
RPM (Rapport Psychiatrique Minimum) et le RAI Mental Health et
Community Mental Health
In dit hoofdstuk wordt een vergelijking gemaakt tussen enerzijds de MPG en de RPM en
anderzijds de RAI-instrumenten. De MPG en de RPM zijn de registratieinstrumenten die
momenteel door de meeste voorzieningen verplicht gebruikt worden in respectievelijk
Vlaanderen en Wallonië. In wat volgt wordt allereerst de MPG besproken en vervolgens de
RPM.
1
1.1
Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG)
Algemeen
Sinds 1 april 1996 registreren Psychiatrische Ziekenhuizen (PZ) en Psychiatrische Afdelingen
van Algemene Ziekenhuizen (PAAZ) Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG). Sinds 1
januari 1998 zijn ook de Psychiatrische Verzorgingstehuizen (PVT) en Initiatieven van
Beschut Wonen (IBW) begonnen met de registratie van Minimale Psychiatrische Gegevens
(MPG).
De doelstelling van de MPG, is het te voeren gezondheidsbeleid te ondersteunen voor wat
betreft:
ƒ
de vaststelling van de behoeften aan psychiatrische voorzieningen
ƒ
de omschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve erkenningsnormen van de
psychiatrische ziekenhuizen en –diensten / de psychiatrische verzorgingstehuizen / de
initiatieven van beschut wonen
ƒ
de organisatie van de financiering van de psychiatrische ziekenhuizen en –diensten / de
psychiatrische verzorgingstehuizen / de initiatieven van beschut wonen met inbegrip van
de controle op het goed gebruik van de overheidsmiddelen
ƒ
het uitstippelen van een beleid op basis van epidemiologische gegevens.
51
Een vergelijking
Via de MPG wordt er op continue wijze informatie verzameld. Zo worden er gegevens
genoteerd bij de aanvang van de medisch-psychiatrische behandeling, bij elke afzonderlijke
periode van de behandeling en bij het afsluiten van de behandeling. De geregistreerde
gegevens omvatten onder andere socio-economische kenmerken van de patiënt , diagnose en
problemen bij opname, behandelingsgegevens en diagnose en overblijvende problemen bij
ontslag.
1.2
Tekorten en knelpunten
De MPG blijkt echter een aantal belangrijke tekorten en knelpunten te vertonen. Zo is de MPG
een vrij uitgebreid instrument waardoor het een grote registratielast met zich meebrengt voor
de GGZ-voorzieningen. Daarnaast is de MPG niet goed afgesteld op bepaalde groepen, zoals
de Instellingen voor Beschut Wonen en kinderen. Ten slotte, laat de MPG niet toe om de
zorgcircuits van patiënten over verschillende voorzieningen heen te volgen. Dit laatste zou
belangrijke informatie kunnen opleveren op basis waarvan de zorg beter georganiseerd kan
worden.
Vanuit de hierboven vernoemde tekorten en knelpunten werd nagedacht over hoe de MPG
vernieuwd en verbeterd kan worden. Dit heeft geleid tot enkele voorstellen voor een
gereviseerd instrument, namelijk de MPG2.
Een eerste belangrijke suggestie ter verbetering betreft het beperken van de registratielast.
Hiertoe wordt het voorstel gedaan om de continue registratie in te perken en daarnaast op
bepaalde momenten (bijvoorbeeld één of enkele weken per jaar) uitgebreidere informatie op te
vragen over de patiënten die op dat moment in de voorziening aanwezig zijn. Dit heeft naast
het verminderen van de registratielast als voordeel dat er fijnere en kwaliteitsvollere
informatie bekomen wordt. Nadelen zijn dat er niet over alle patiënten informatie verzameld
wordt en dat het klinisch profiel van de patiënten niet meer over de tijd gevolgd kan worden.
Nog een nadeel kan zijn dat er enkele piekmomenten zullen ontstaan waarop er veel gegevens
verzameld dienen worden.
Een volgende suggestie betreft het afstellen van de MPG op de verschillende leeftijdsgroepen
(kinderen, volwassenen en ouderen) en opnamemodaliteiten (BW, PAAZ, PZ, PVT). Dit zou
gerealiseerd worden door voor enkele onderdelen (‘symptomen, problemen en functioneren’,
‘de ontvangen zorg’ en de ‘overige specifieke elementen’) specifieke vragen per leeftijdsgroep
en opnamemodaliteit te gebruiken.
Een laatste suggestie betreft het zichtbaar maken van de zorgcircuits van de patiënten over
verschillende voorzieningen heen. Dit zou gerealiseerd worden via het aanmaken van een
52
Hoofdstuk 4
uniek patiëntennummer op basis waar van in kaart gebracht kan worden in welke
voorzieningen een bepaalde persoon hulp ontvangen heeft.
Belangrijk om op te merken, is dat er nog geen definitieve beslissingen genomen zijn in
verband met de bovenstaande suggesties. Ondanks het feit dat er nog geen definitieve vorm
voor de MPG2 bestaat, zal er in wat volgt toch over de MPG2 gesproken worden om de
leesbaarheid van de tekst te vergroten.
1.3
Vergelijking MPG/MPG2 en RAI MH/CMH
In onderstaande tabel worden de verschillen tussen de MPG, de MPG2 en de RAI MH/CMH
voorgesteld. Deze worden in wat volgt, toegelicht.
Het belangrijkste verschil tussen de MPG/MPG2 en de RAI MH/CMH, situeert zich op vlak
van het soort instrument en de bedoeling van de instrumenten. De MPG en de MPG2 zijn
registratie-instrumenten met als bedoeling om ondersteuning te bieden aan het te voeren
gezondheidsbeleid. De RAI MH/CMH daarentegen zijn assessment-instrumenten die in de
eerste plaats ontwikkeld zijn om de zorg aan kwetsbare personen te verbeteren en hierdoor bij
te dragen aan hun levenskwaliteit. Daarnaast kunnen de RAI-instrumenten echter ook andere
doelen dienen. Zo maken ze ketencommunicatie mogelijk en kunnen ze ondersteuning bieden
aan het management via de mogelijkheid om kwaliteitsindicatoren op te stellen en aan
benchmarking te doen. Verder kunnen de RAI-instrumenten, net als de MPG/MPG2 ook
ondersteuning bieden aan het te voeren gezondheidsbeleid. Op basis van de verzamelde
gegevens is het namelijk mogelijk om regionale, nationale en internationale vergelijkingen te
maken en om de resultaten van verschillende zorgstrategieën te meten. Dit laatste heeft wel de
beperking dat er bij de RAI MH/CMH met informed consent gewerkt wordt waardoor het
mogelijk is dat er een specifieke uitval ontstaat en de gegevens niet representatief zijn voor de
gehele patiëntenpopulatie.
Bovenstaande inhoudelijke voordelen van de RAI-instrumenten ten opzichte van de
MPG/MPG2 brengen echter ook met zich mee dat de RAI-instrumenten uitgebreider zijn
(lengte). Dit kan als nadeel hebben dat zorgverleners er meer tijd in dienen te investeren. Een
afweging van de inhoudelijke voordelen ten opzichte van de tijdsinvestering is hier dus op zijn
plaats. Wat de lengte van de MPG betreft, blijkt dat de MPG2 minder uitgebreid is dan de
MPG, wat ook één van de doelstellingen was van de revisie.
Dat de instrumenten een verschillende bedoeling dienen, blijkt ook uit de inhoud van de
instrumenten. Bij vergelijking van de inhoud blijkt dat de MPG en MPG2 vooral afgesteld zijn
op het verzamelen van informatie die relevant is voor het beleid. Zo wordt in de MPG2
53
Een vergelijking
bijvoorbeeld informatie verzameld in verband met wachttijden, wat niet het geval is in de RAI
MH/CMH. Daarnaast brengt de RAI MH/CMH vooral het functioneren van de patiënt op
verschillende terreinen uitgebreid in kaart. Zo zijn bijvoorbeeld de onderdelen ‘symptomen,
problemen en functioneren’, ‘stress en trauma’ en ‘gezondheidstoestand’ uitgebreider
uitgewerkt in de RAI MH/CMH dan in de MPG/MPG2.
Een ander belangrijk verschil tussen de MPG/MPG2 enerzijds en de RAI-instrumenten
anderzijds, betreft de doelgroep. De MPG en MPG2 zijn allebei bedoeld als registratieinstrument voor alle personen die gebruik maken van GGZ-voorzieningen terwijl de RAI
MH/CMH enkel bedoeld is voor volwassen patiënten. Dit laatste heeft als nadeel dat er via de
RAI-instrumenten geen gegevens bekomen kunnen worden om het beleid voor de doelgroep
kinderen te sturen.
Ten slotte, bestaan er ook op het vlak van de mogelijkheden een aantal verschillen tussen de
instrumenten. Het leveren van geïnformatiseerd advies voor de zorgverleners en het opstellen
van kwaliteitsindicatoren is enkel mogelijk via de RAI MH/CMH. Het longitudinaal opvolgen
van de klinische toestand van patiënten over de tijd is enkel mogelijk via de RAI MH/CMH en
de MPG. Bij de MPG2 wordt er namelijk enkel op bepaalde tijdstippen uitgebreide informatie
van de aanwezige patiënten geregistreerd, waardoor er geen longitudinale klinische gegevens
voor elke patiënt beschikbaar zijn (continuïteit afname). Het in kaart brengen van
zorgcircuits over voorzieningen heen is, ten slotte, enkel mogelijk via de RAI MH/CMH (op
voorwaarde dat het in alle voorzieningen gebruikt wordt) en via de MPG2 (op voorwaarde dat
er unieke patiëntennummers aangemaakt worden)
Tabel 3 Vergelijking tussen de MPG, voorlopige MPG2 en de RAI MH/CMH
Doelgroep
Minimale Psychiatrische Gegevens
MPG
MPG2
Alle patiënten die
Alle patiënten die
gebruik maken van
gebruik maken van
GGZ-voorzieningen
GGZ-voorzieningen
Vrij uitgebreid
Lengte
Neen
Informed consent
Continuïteit afname Continu (uitgebreid)
Frequentie afname
54
Beperkt
Neen
Continu (beperkt) +
momentopnames
(uitgebreid)
Minstens om de
Continu: minstens om
6 maanden of bij grote de 6 maanden of
veranderingen bij de
bij grote veranderingen
patiënt
bij de patiënt
RAI MH/CMH
Alle volwassen
patiënten die gebruik
maken van GGZvoorzieningen
Uitgebreid
Ja
Continu (uitgebreid)
Minstens één keer per
jaar of bij grote
veranderingen bij de
patiënt
Hoofdstuk 4
Soort instrument
Bedoeling
Mogelijkheden
Klinische toestand
longitudinaal volgen
Zorgcircuits over
voorzieningen heen
in kaart brengen
Geïnformatiseerd
advies voor de
zorgverlener
Kwaliteitsindicatoren
bepalen
1.4
Registratieinstrument
Ondersteuning bieden
voor het te voeren
gezondheidsbeleid
Mogelijk
Niet mogelijk
Momentopnames:
1 of enkele weken /
jaar
Registratie-instrument Assessmentinstrument
Ondersteuning bieden - de zorg aan kwetsvoor het te voeren
bare personen
gezondheidsbeleid
verbeteren via
assessment
- ketencommunicatie
mogelijk maken
- ondersteuning
management via
kwaliteitsindicatoren en benchmarking
- ondersteuning
beleid via mogelijkheid om regionale, nationale en
internationale vergelijkingen te
maken
Niet mogelijk
Mogelijk
Mogelijk (indien het
Mogelijk (indien uniek door alle voorzieningen
patiëntennummer)
(verplicht) gebruikt zou
worden)
Nee
Nee
Ja
Niet mogelijk
Niet mogelijk
Mogelijk
Besluit
De MPG is een registratie-instrument waarmee op continue wijze informatie verzameld wordt
in Psychiatrische Ziekenhuizen (PZ), Psychiatrische Afdelingen van Algemene Ziekenhuizen
(PAAZ), Psychiatrische Verzorgingstehuizen (PVT) en Initiatieven van Beschut Wonen
55
Een vergelijking
(IBW). De bedoeling is om op basis van deze gegevens het gezondheidsbeleid te kunnen
ondersteunen. Ze omvatten onder andere socio-economische kenmerken van de patiënt,
diagnose en problemen bij opname, behandelingsgegevens en diagnose en overblijvende
problemen bij ontslag.
Wegens enkele tekorten en knelpunten in de MPG werd een gereviseerd instrument
ontwikkeld, de MPG2. Dit instrument heeft nog geen definitieve vorm aangenomen en is dus
nog niet in gebruik. In de MPG2 worden belangrijke suggesties gedaan voor het beperken van
de registratielast, het beter afstellen van de MPG op de verschillende leeftijdsgroepen en
opnamemodaliteiten en voor het zichtbaar maken van zorgcircuits van patiënten.
Uit de vergelijking tussen de MPG, de MPG2 en de RAI MH/CMH komen enkele belangrijke
gelijkenissen en verschillen naar voor. De belangrijkste verschillen situeren zich enerzijds op
vlak van de bedoeling en anderzijds op vlak van de lengte van de instrumenten. De MPG en de
MPG2 zijn registratie-instrumenten, bedoeld om het beleid te ondersteunen. De RAI
MH/CMH zijn assessment-instrumenten, in de eerste plaats bedoeld om de zorg aan en de
levenskwaliteit van kwetsbare personen te verbeteren. Naast het grote voordeel dat de RAI
MH/CMH in de hulpverlening gebruikt kunnen worden, hebben ze als nadeel dat ze veel
uitgebreider zijn dan de MPG/MPG2. Andere belangrijke verschillen tussen de instrumenten
situeren zich op het vlak van de doelgroep, de mogelijkheden en het al of niet gebruiken van
informed consent.
2
2.1
Résumé Psychiatrique Minimum (RPM)
Généralités
Depuis le 1er avril 1996, les hôpitaux psychiatriques et les services psychiatriques des
hôpitaux généraux enregistrent, via le “Résumé Psychiatrique Minimum” (RPM), des données
statistiques. Les Maisons de Soins Psychiatriques et les Initiatives d’Habitations Protégées leur
emboîtèrent le pas à la suite d’un Arrêté Royal datant du 1er janvier 1998.
L’objectif d’une telle récolte de données est double : il s’agit d’une part de permettre aux
institutions de soins psychiatriques concernées de mieux connaître leur établissement, et
d’autre part de permettre aux autorités de développer une politique basée sur des statistiques
concrètes. En effet, le traitement des données RPM donne accès à une description à la fois
quantitative et qualitative des soins prodigués dans les différentes institutions, et à un relevé de
56
Hoofdstuk 4
données épidémiologiques permettant notamment une meilleure organisation du financement
des services.
Le Résumé Psychiatrique Minimum consiste en une récolte longitudinale de données : il
convient en fait de l’administrer à l’entrée du patient dans l’institution concernée, à certains
moments fixes (tous les semestres), ainsi que lors des sorties, qu’elles soient intermédiaires ou
définitives. Le RPM comprend différents types d’informations médicales, psychiatriques et
sociales sur la personne (diagnostic, relevé de la symptomatologie, types de soins dispensés,
orientation proposée à la sortie, etc.).
2.2
Brève description
Le RPM est composé d’une série de sections appelées “blocs”. Les renseignements visés par
ceux-ci sont présentés brièvement ci-dessous, selon la période à laquelle ils sont recueillis.
La première évaluation a lieu à l’ « admission » (début de la période de traitement/séjour), et
concerne les Blocs 0, 1, 2, 3 et 4. Les Blocs 0, 1 et 2 contiennent des éléments d’anamnèse
sociale : adresse de la personne, date de naissance, date d’entrée, origine de la demande, mode
d’amission (volontaire, mise en observation, etc.), liste des trois derniers intervenants, milieu
de vie principal avant l’admission, profession principale, type et niveau du dernier
enseignement réussi, statut professionnel au moment de l’admission. Le Bloc 3 dépeint le
diagnostic DSM-IV provisoire au moment de l’admission, alors que le Bloc 4 fait figure
d’échelle de symptomatologie (signes et symptômes psychiques, problèmes relationnels,
problèmes liés au fonctionnement, problèmes liés au développement, problèmes liés aux
fonctions physiques, objectifs thérapeutiques).
La deuxième période s’intitule « épisode de traitement », et elle est effectuée tous les 183
jours (Blocs 5, 6, 7 et à nouveau Bloc 4). Le Bloc 5 comprend le récapitulatif des interventions
thérapeutiques effectuées : soins dispensés (hygiène stimuler, hygiène agir, alimentation
stimuler, alimentation agir, mobilité stimuler, mobilité agir, traitement administré, etc.),
surveillance exercée (paramètres vitaux, moyens de contention, chambre d’isolement, etc.). Le
Bloc 6 est quant à lui récapitulatif des évaluations effectuées (examen physique, examen
mental, évaluation sociale, réunion de l’équipe thérapeutique, etc.), des traitements
psychotropes et médicamenteux (anxiolytiques, antidépresseurs, neuroleptiques, etc.), et des
traitements relationnels (entretien de soutien, thérapie de couple ou de famille, psychothérapie
individuelle, psychothérapie de groupe, logopédie, etc.). A l’instar du Bloc 4 qui est à nouveau
administré, le Bloc 7 propose une actualisation du Bloc 3, à savoir le diagnostic DSM-IV dit
« définitif ».
57
Een vergelijking
Est appelée « sortie intermédiaire » toute période durant laquelle le patient quitte l’institution,
alors qu’un retour est programmé endéans les 30 jours. C’est le Bloc 9 qui est alors rempli,
renvoyant le nombre de jours de « sortie » prévu, la destination et le motif.
Si la sortie est supérieure ou égale à 30 jours, la période d’évaluation concernera une « sortie
médico-psychiatrique ». Les Blocs 5, 6 et 7 seront alors (ré)administrés, outre le Bloc 10 qui
stipulera diverses informations sur le contexte de la sortie : mode de sortie (de commun
accord, exigée par l’équipe sans l’accord du patient, exigée par le patient sans l’accord de
l’équipe, etc.), destination (isolé, famille, hôpital psychiatrique, etc.), postcure et suivis
proposés.
L’encodage informatique utilise actuellement le logiciel « Atoum », et l’exportation des
données se fait par semestre au SPF Santé Publique (via l’envoi d’un courrier recommandé,
sur disquette ou CD, ou, depuis peu, par mail sous la forme d’un fichier .out).
Il est à noter que, si le patient revient dans la première institution après la période de 30 jours,
le RPM impose de recommencer l’encodage « comme si » il s’agissait d’une première
demande.
Les évolutions notables de l’outil, au cours des dernières années de son utilisation, sont les
suivantes : les deux Blocs (11 et 12) qui proposaient une évaluation précise sur une semaine
dite « d’observation » pour tous les patients ont disparu, et les échelles jadis ordinales sont
désormais binaires (oui – non).
2.3
Limites du système RPM
Plusieurs éléments inhérents à ce mode d’évaluation posent problèmes, notamment :
-
Le feedback quant aux résultats semble difficilement utilisable concrètement ; il s’agit
généralement d’une démarche à sens unique des structures vers le ministère. L’utilisation
effective des données pour la gestion interne des services ne semble pas être fréquente. Par
ailleurs, l’encodage demande du temps.
-
On remarque que chaque structure est considérée comme indépendante ; dès lors, un HP
administrera les Blocs relatifs à la sortie, alors que l’IHP qui reçoit le patient entamera une
nouvelle évaluation RPM qui lui sera propre, et donc non liée à la première. A fortiori,
l’évaluation longitudinale à long terme est impossible.
-
Certains concepts ne sont pas interprétés de manière univoque. Par exemple, là où
certaines structures se contentent de coder les interventions effectuées « en leurs murs »,
58
Hoofdstuk 4
d’autres coderont l’ensemble des interventions pratiquées par le réseau de soins actuel de
la personne.
-
Le même instrument est employé dans les différents types de structures, malgré le
caractère peu pertinent de certaines sections selon celles-ci : les mesures d’observation et
de contention sont par exemple absentes en IHP. Parallèlement, le même instrument est
employé pour tous les patients, sans distinction par exemple quant à l’âge.
-
La spécification du délai à prendre en compte lors de l’évaluation est parfois floue, par
exemple pour le Bloc 10, le laissant à la libre appréciation des intervenants et structures.
2.4
Comparaison entre le RPM et le RAI (MH & CMH)
Le tableau ci-dessous reprend sous forme schématique quelques unes des différences entre les
outils RAI et le RPM.
En effet, si les deux instruments présentent des similitudes, ils n’en demeurent pas moins
différents sur bien des points, notamment l’objet de l’évaluation et les objectifs poursuivis par
la dite démarche d’évaluation. Le RAI constitue une évaluation à la fois précise et globale du
fonctionnement du patient, alors que le RPM dresse un tableau très général de ce dernier,
s’attardant de façon préférentielle sur les soins prodigués et proposés. Dès lors, les buts
premiers poursuivis par les deux instruments sont différents : si le RPM doit essentiellement
guider la politique de santé, le RAI sert avant tout à fournir une évaluation du patient, et à
guider l’équipe qui le traite de façon directe dans sa démarche de soins et d’intervention
concrète. Là où le RPM s’attarde donc sur les aspects administratifs tels que les délais
d’admission, le RAI propose une observation fouillée de domaines tels que les traumatismes
vécus, la santé mentale et physique, les capacités visuelles et auditives, etc.
Le groupe cible est également différent selon l’outil : le RPM s’adresse aux patients séjournant
dans les structures de soins suscités, quelque soit leur âge, alors que le RAI s’adresse à toute
personne adulte recevant une aide de la part de quelque structure liée à la Santé Mentale.
A l’opposé du RPM également, l’évaluation RAI permet l’identification du patient au cours du
temps, et donc une réelle étude longitudinale à long terme, ainsi qu’une facilitation des
communications interstructures ; elle permet donc, a fortiori, une continuité des soins accrue.
Par ailleurs, l’évaluation RAI présente une cohérence plus importante que le RPM, dans la
mesure où elle repose sur l’ensemble du réseau (évitant ainsi les évaluations redondantes) ; en
d’autres termes, c’est l’outil d’évaluation (le RAI) qui suit la personne, et non l’inverse.
Enfin, l’outil RAI permet comme le RPM des comparaisons interstructures, régionales et
nationales. La possibilité de comparaisons internationales demeure par contre l’apanage du
59
Een vergelijking
RAI. Cependant, la démarche RAI comporte un formulaire de consentement éclairé à signer
par le patient, ce qui pourrait nuire à la représentativité de ces comparaisons (dans la mesure
où on pourrait ne pas disposer d’une évaluation RAI pour tous les patients), alors que le RPM
est administré automatiquement.
L’investissement en temps d’évaluation est plus important pour le RAI que pour le RPM.
Cependant, avant de conclure à un défaut du premier instrument, il s’agira d’étudier dans
quelle mesure le temps pris pour l’évaluation RAI n’est pas considéré par les équipes et les
intervenants comme bénéfique pour le patient et pour ses soins.
Tabel 4 Comparaison entre le RPM et le RAI MH & CMH
RPM
RAI MH & CMH
Groupe cible
Tous les patients admis dans
des structures psychiatriques
de séjour
Les patients adultes, à la
signature d’un formulaire de
consentement éclairé, ayant
recourt à un service d’aide
en Santé Mentale
Structures concernées
Hôpitaux psychiatriques,
services psychiatriques
d’hôpitaux généraux,
Initiatives d’Habitations
Protégées, Maisons de Soins
Psychiatriques
Toutes les structures liées au
secteur de la Santé Mentale
Cotation et encodage
Un responsable RPM, une
structure
Participation de tous les
intervenants et de l’ensemble
du réseau
Non
Oui
Fréquence d’évaluation
Aux entrées et sorties, et
tous les 6 mois
Au moins une fois par an,
aux entrées, sorties, et aux
autres changements
significatifs dans le parcours
du patient
Objectifs de l’évaluation
Soutien à la politique de
santé et à la gestion des
structures
Consentement éclairé du
patient exigé
60
-
Soutien à la politique de
santé (possibilité de
comparaisons régionales,
nationales et
Hoofdstuk 4
internationales) et à la
gestion des structures
(indicateurs de qualité)
Guide à la planification
des soins
2.5
Guide quant à la démarche
de soins
-
Facilitation de la
communication
interservices
Symptomatique, déficitaire
Axée sur les symptômes, les
besoins, les forces et les
préférences du patient
Part accrue à l’évaluation
des moyens thérapeutiques
Part accrue à l’évaluation
des résultats pour le patient
Possible uniquement au sein
d’un même séjour
Possible tout au long du
parcours psychiatrique du
patient
Non
Oui, utilité directe pour les
intervenants
Type d’évaluation
Évaluation clinique
longitudinale
-
Conclusion
Le Résumé Psychiatrique Minimum est l’outil d’évaluation actuellement utilisé dans les
structures psychiatrique de séjours (HP, IHP, …) afin de guider la politique de santé, ainsi que
l’action des différentes structures. Cependant, les données RPM ne sont dans les faits que très
peu utilisées concrètement. La comparaison au RAI MH et CMH est édifiante : si les deux
outils possèdent plusieurs points communs, le RAI est le seul à s’intégrer concrètement dans la
démarche de soins, proposant à tous les intervenants un modèle d’action basé sur une
évaluation préalable précise du fonctionnement du patient. Cet élément fait donc finalement
contre poids au fait que le RAI est plus lourd quant à son remplissage que le RPM.
D’autres différences entre les outils ont pu être abordées dans cette partie, notamment le
public cible, et l’exigence ou non d’un consentement éclairé de la part du patient.
61
62
Hoofdstuk 5
Algemeen besluit
Op vraag van de FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN
EN LEEFMILIEU gingen Lucas en l’Elan van start met een onderzoek met als doel om na te
gaan of het mogelijk en wenselijk is om de RAI MH en CMH te implementeren in België. De
InterRAI Suite Mental Health (MH) en de InterRAI Suite Community Mental Health (CMH)
werden in 1996 ontwikkeld in Canada en zijn bedoeld voor gebruik in de intramurale (RAI
MH) en de ambulante geestelijke gezondheidszorg (RAI CMH).
Om na te gaan of de implementatie wenselijk en mogelijk is, werd in verschillende GGZvoorzieningen in Vlaanderen en Wallonië een overleg georganiseerd waarin de RAIinstrumenten voorgesteld werden en de aanwezigen uitgebreid bevraagd over de bruikbaarheid
van de instrumenten in hun setting. In het totaal werden er 16 voorzieningen bevraagd: 8 in
Wallonië en 8 in Vlaanderen. Het ging hierbij om de volgende soorten voorzieningen:
Psychiatrische Afdelingen van Algemene Ziekenhuizen (PAAZ), Psychiatrische Ziekenhuizen
(PZ), Psychiatrische Verzorgingstehuizen (PVT), Initiatieven voor Beschut Wonen (IBW),
Thuiszorg, Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) en therapeutische
gemeenschappen gesubsidieerd door het RIZIV. Een tekortkoming in de keuze van deze
voorzieningen is dat geen enkele bevraagde voorziening zich in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest bevindt. Wat het aantal bevraagde personen betreft, is het opvallend dat deze groep
veel kleiner is in Vlaanderen dan in Wallonië. Daarnaast werden er in Vlaanderen veel meer
stafleden (coördinatoren, directie,...) bevraagd terwijl in Wallonië vooral hulpverleners uit de
praktijk bevraagd werden (verpleegkundigen, psychologen, sociaal assistenten,...). Hierdoor
en omwille van het kleine aantal bevraagde voorzieningen is voorzichtigheid geboden bij de
interpretatie van de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië.
Uit de bevragingen komt naar voor dat enkele voorzieningen negatief staan ten opzichte van
de instrumenten, maar dat het grootste deel van de voorzieningen min of meer tevreden zijn
met de inhoud. Als belangrijkste voordelen en positieve aspecten, wordt aangegeven dat de
instrumenten een globaal beeld van de patiënt weergeven, ze de communicatie met andere
voorzieningen kunnen verbeteren en ze kunnen bijdragen aan de hulpverlening via de
mogelijkheid tot geïnformatiseerd advies. Verschillende voorzieningen zijn ook nieuwsgierig
naar de instrumenten en het geïnformatiseerd advies en zouden ze graag eens uitproberen.
Naast deze voordelen en positieve aspecten, worden er ook een aantal bedenkingen en
kritieken vernoemd. Hierbij gaat het om kritieken met betrekking tot de praktische, de
inhoudelijke en de deontologische aspecten.
63
Hoofdstuk 5
Wat de praktische aspecten betreft, komen de tijdsinvestering en de overlap met andere
instrumenten als de belangrijkste struikelblokken naar voor. Over het algemeen zien de
voorzieningen het niet haalbaar om de RAI bovenop de bestaande instrumenten te
implementeren aangezien dit ten koste zou gaan van de beschikbare tijd voor hulpverlening.
Een absolute voorwaarde voor implementatie is dus de integratie van de RAI-instrumenten
binnen de reeds bestaande instrumenten. Andere praktische aspecten zijn de nood aan extra
middelen, personeel en vorming, de vrees dat (huis)dokters en psychiaters niet zullen
willen/kunnen meewerken en de praktische organisatie en de impact op de organisatie.
Op het inhoudelijke vlak komen als belangrijke nadelen en negatieve aspecten naar voor dat de
instrumenten te uitgebreid zijn, dat de items niet voor elke setting relevant zijn, dat de
instrumenten door sommige voorzieningen als erg statisch aanzien worden en dat de
verwachtingen van de cliënt te weinig aan bod komen. Verder wordt door enkele
voorzieningen gevreesd dat de hulpverlening te veel gestandaardiseerd zal worden door het
gebruik van geïnformatiseerd advies, dat het geïnformatiseerd advies enkel algemene
informatie zal inhouden en geen meerwaarde zal bieden, dat patiënten nadeel zullen
ondervinden van het doorgeven van de gegevens tussen voorzieningen en dat de gegevens
gebruikt zullen worden op een hoger niveau en er op basis hiervan subsidies toegekend zullen
worden. Op enkele van bovenstaande nadelen kan momenteel al een antwoord of een aanzet
tot een oplossing gegeven worden. Zo kan het nadeel dat de instrumenten te uitgebreid zijn en
de items niet steeds relevant, deels verholpen worden door na te gaan welke items in welke
setting weggelaten kunnen worden zodanig dat de voorzieningen enkel informatie dienen in te
vullen die voor hen bruikbaar en relevant is. Daarnaast kan tegen het feit dat de instrumenten
door enkele voorzieningen als erg statisch aanzien worden, ingebracht worden dat deze kritiek
niet helemaal terecht is. De RAI-instrumenten dragen namelijk wel de mogelijkheid in zich
om op een continue manier de toestand van en de zorg voor de patiënt in kaart te brengen.
Verder is de kritiek omtrent het ontbreken van de verwachtingen van de cliënt wel terecht. Om
aan deze tekortkoming van de RAI-instrumenten tegemoet te komen, wordt door interRAI
momenteel een nieuw instrument ontwikkeld waarin de cliënt zijn/haar visie op zijn/haar
levenskwaliteit en de ontvangen zorg kan weergeven.
Omwille van de deontologische aspecten blijkt het invoeren van een dergelijk instrument veel
weerstand op te roepen in heel wat voorzieningen. Zo wordt er gevreesd dat het gebruik van
persoonlijke gegevens op een hoger niveau de patiënten schade zal berokkenen. Verschillende
voorzieningen vinden het dan ook zeer belangrijk dat de anonimiteit van de patiënten goed
beschermd wordt en de toegang tot de gegevens beperkt. Daarnaast wordt er ook gevreesd dat
deze gegevens gebruikt zullen worden om op basis hiervan subsidies toe te kennen. Bij een
eventuele implementatie van de instrumenten zal het bijgevolg zeer belangrijk zijn om
64
Algemeen besluit
duidelijk naar de voorzieningen te communiceren wat er wel en niet met de gegevens zal
gebeuren. Enkele andere bedenkingen op deontologisch vlak zijn dat het moeilijk zal zijn om
de toestemming van de patiënt te verkrijgen en dat het problematisch zou kunnen zijn wanneer
de patiënt de eigen gegevens kan inkijken.
Een ander belangrijk topic dat vrijwel in elke bevraagde voorziening aan bod komt, is de
ontevredenheid over de MPG/RPM en de vraag wat er met de MPG/RPM zal gebeuren
wanneer de RAI geïmplementeerd zou worden. Er wordt aangehaald dat het invullen van de
MPG/RPM veel (kostbare) tijd vraagt en dat het niets oplevert voor de hulpverlening. Alle
voorzieningen geven aan dat het onmogelijk en ongewenst is om de RAI en de MPG/RPM
allebei te gebruiken. Enkele voorzieningen zijn in dit verband vragende partij voor de
vervanging van de MPG/RPM door de RAI. Andere voorzieningen ervaren op dit moment te
veel nadelen en knelpunten in verband met de RAI om deze te willen implementeren. Om de
verschillen en de gelijkenissen tussen beide instrumenten beter in kaart te brengen, werd een
vergelijking. Hieruit komt als belangrijkste verschil naar voor dat de MPG en de RPM
ontwikkeld zijn om het beleid te ondersteunen terwijl de RAI-instrumenten in de eerste plaats
assessment-instrumenten zijn. Dit maakt dat de RAI-instrumenten als voordeel hebben dat ze
door de zorgverleners gebruikt kunnen worden in de zorg voor de patiënten, maar als nadeel
dat ze veel uitgebreider zijn en dus meer tijd vragen om in te vullen. Het afwegen van deze
voor- en nadelen zal belangrijk zijn om hier een beslissing in te nemen.
Tot slot kan gesteld worden dat de RAI-instrumenten een waardevolle bijdrage zouden kunnen
leveren aan de verbetering van de geestelijke gezondheidszorg in België. Dit is wel enkel het
geval wanneer er tegemoet gekomen wordt aan de voorwaarden, de bedenkingen en de vrees
van de bevraagde voorzieningen die in dit rapport naar voor komen. Er wordt ook vermoed dat
de implementatie van deze instrumenten vooral moeilijk te realiseren zal zijn in voorzieningen
die niet gewoon zijn om patiënten op een dergelijke manier te screenen of evalueren. Een
algemene aanbeveling hierbij is dus om na te gaan in welke mate er een ‘evaluatiecultuur’
aanwezig is in de geestelijke gezondheidszorg in België en dit vervolgens ter sprake te
brengen in de sector.
65
66
Bijlagen / Annexes
1
1.1
PPT-Presentaties
Vlaanderen
67
Bijlagen
68
Annexes
69
Bijlagen
70
Annexes
71
Bijlagen
72
Annexes
73
Bijlagen
74
Annexes
1.2
Wallonië
75
Bijlagen
76
Annexes
77
Bijlagen
78
Annexes
79
Bijlagen
80
Annexes
81
Bijlagen
2
2.1
Gestelde vragen / Questions soulevées
Vlaanderen
ƒ
Gaat de RAI verplicht worden (Sint-Alexius, Beschut wonen, Sint-Hiëronymus, CGG)?
ƒ
Gaat er een pilootstudie komen (Sint-Hiëronymus)?
ƒ
Hoe loopt het in de ouderenzorg (Sint-Alexius, Sint-Jan)?
ƒ
Hoe loopt het in de landen waar het al gebruikt wordt (Sint-Alexius, Sint-Jan, PZ Tienen)?
ƒ
Zijn de kwaliteitsindicatoren van bovenaf opgelegd of empirisch berekend (UC SintJozef)?
ƒ
Zijn de kwaliteitsindicatoren proces- of outcome indicatoren? Van wat wordt de kwaliteit
juist gemeten? Welke zorg er gegeven wordt of welk resultaat dit heeft bij de cliënt (UC)?
ƒ
Wanneer dient het ingevuld te worden? (UC)?
ƒ
Waarom wordt er informed consent gevraagd? Dit wordt toch ook niet gevraagd bij het
opstellen van een dossier? (UC)
ƒ
Dient het instrument ingevuld te worden door de patiënt of door de zorgverleners (Beschut
wonen)?
ƒ
Is het instrument gebruiksklaar (Beschut wonen)?
ƒ
Gebeurt het onderzoek op vraag van Lucas of op vraag van de FOD
VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
(Beschut Wonen)?
82
Annexes
ƒ
Wat gebeurt er wanneer een cliëntbeheerder weigert om toestemming te geven aan
belangrijke zorgverleners. Kan de cliënt dan een andere cliëntbeheerder kiezen (AZ SintJan)?
ƒ
Is het mogelijk om sommige delen weg te laten voor bepaalde patiënten? Moet je altijd
alles invullen? En kan je dan ook dieper ingaan op bepaalde zaken (PZ Tienen)?
ƒ
Hoe wordt de evolutie zichtbaar? Moet je het daar voor iedere keer opnieuw invullen (PZ
Tienen)?
ƒ
Kunnen de resultaten van andere instrumenten (voor verder onderzoek) ook mee
opgenomen worden in de RAI zodat je daar ook evolutie kan zien? (PZ Tienen)?
ƒ
Vanaf wanneer wordt er beslist om een RAI-dossier op te stellen (EPD-verantwoordelijken
CGG)?
ƒ
Kan je van op iedere pc inloggen? Kan je dit ook van thuis uit (EPD-verantwoordelijken
CGG)?
ƒ
Hoe lang worden de gegevens bewaard? Normaal zou dit 30 jaar moeten zijn, maar wat
wanneer de informatica zo evolueert dat het na enkele jaren niet meer te lezen is omwille
van nieuwe programma’s (EPD-verantwoordelijken CGG)?
2.2
Wallonie
ƒ
Le RAI va-t-il remplacer le RPM?
ƒ
N’existe-t-il pas déjà un outil de ce type, ce qui permettrait de ne pas avoir à en implanter
un nouveau ?
ƒ
Combien de temps l’évaluation dure-t-elle ? Comment répartir la charge de travail en
fonction ? Quelle sera la fréquence de passation: sera-t-elle laissée au jugement des
équipes, ou imposée par le ministère?
ƒ
Sera-t-il possible de tout remplir, notamment en fonction de la présence active des
différents professionnels (par exemple le psychiatre ou le médecin généraliste) ? Y aura-til moyen de ne remplir que partiellement le RAI ? Les questions seront-elles générales, ou
ciblées sur le service? Pour un professionnel dont l’action est déjà ciblée, sera-t-il
nécessaire qu’il remplisse avec les patients des questionnaires alors qu’il ne les reverra
plus par la suite?
ƒ
Pourquoi ne s’agit-il pas plutôt d’un outil d’autoévaluation? Quelle est la place du patient
dans la détermination de ses envies, de ses objectifs?
ƒ
L’usager aura-t-il accès aux données, aura-t-il un droit de regard sur ses résultats ? Est-ce
que la «médecine de l’âme» se joue dans un domaine totalement ouvert? Où est
l’inconscient? Quel est l’intérêt de dire à une hystérique qu’elle l’est? Est-ce qu’un parano
doit y avoir accès?
83
Bijlagen
ƒ
Comment les données seront-elles utilisées, en cas de saisie? Dans quelle mesure la justice
aura-t-elle accès aux données?
ƒ
Quel est le lien entre le RAI, l’Arrêté Royal relatif à la qualité des soins, et le concept de
référent hospitalier? S’il s’agit de législations différentes, sera-t-il possible de les agencer
de façon cohérente et non redondante?
ƒ
Serait-il possible d’obtenir, via le RAI, des évaluations des mêmes domaines pour une
même personne, mais par différentes structures, afin d’observer l’avis des différentes
structures sur une même personne ?
ƒ
Y aura-t-il un responsable RAI désigné dans les équipes, afin de mettre le tout «en
musique»?
ƒ
Est-il possible de voir les résultats passés ? Est-ce éthique? Comment les « clés » peuvent
elles être transmises, permettant d’avoir accès aux « fiches patient » ?
ƒ
Des médecins français, par exemple, auront-ils accès à au dossier RAI belge de Monsieur
X, si celui-ci tombe malade en France?
ƒ
Par rapport aux pays où tout est différent aux niveaux de la politique de santé, de la
sécurité sociale …, comment sera-t-il possible de coopérer?
ƒ
Se pose-t-on, en évaluant, la question de savoir si, par exemple, la personne a envie de
cuisiner ?
ƒ
Qu’en est-il du domaine précis de la justice, aucune section complète ne lui étant attribuée
?
ƒ
Cela fera-t-il gagner du temps à l’usager ?
ƒ
Pourquoi demander des renseignements aussi précis quant à l’identification si le traitement
des données au niveau fédéral est réputé anonyme?
ƒ
Y aurait-il moyen de remplir les questionnaires sous format papier? Si oui, quelle serait la
masse en papier?
ƒ
Cela pourrait-il servir à une planification des soins pour l’ensemble des structures de soins,
au niveau national voire international? Quelqu’un d’autre travaille-t-il au projet, au niveau
européen?
ƒ
Que faire dans le cas où la sortie se fait contre l’avis médical, et que le patient n’est dès
lors plus disponible pour remplir l’évaluation?
ƒ
L’outil peut-il être utilisé par les services pour faire leurs propres statistiques?
ƒ
Qui aura la charge de gérer le conflit dans le cas où un service serait «en guerre» avec un
autre concernant également l’usager et lui refuserait l’accès?
84
85
Bibliografie
Hirdes, Smith, Rabinowitz, Yamauchi, Pérez, Telegdi, Prendergast, Morris, Ikegami, Phillips
& Fries (2002). The Resident Assessment Instrument – Mental Health (RAI-MH): Inter-Rater
Reliability and Convergent Validity. The Journal of Behavioral Health Services & Research,
september 20.
86