l ancia l ybra - Fiat

Transcription

l ancia l ybra - Fiat
L ANCIA LYBRA
603.45.316 NL
GEBRUIK EN ONDERHOUD
Zeer geachte cliënt,
Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen.
Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.
Wij raden u aan alle hoofdstukken goed door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto
gaat rijden.
Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische
kwaliteiten van uw LANCIA te benutten. U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken
van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de verzorging, het onderhoud, de
rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
• het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
• een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd
zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig
tevreden zullen stellen.
Veel leesplezier en goede reis!
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN
Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de
Lybra.
Dankzij deze opvatting kon de Lybra strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan.
De Lybra voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al voorbereid op de toekomstige normen.
Daarnaast is de Lybra door het doorlopende onderzoek naar nieuwe en doeltreffende bijdragen aan
het behoud van het milieu, een auto die navolging verdient.
Alle uitvoeringen zijn uitgerust met emissiereductiesystemen die bijdragen aan de bescherming van
het milieu, waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen lager is dan de nu geldende normen.
Wij herinneren u er bovendien aan dat LANCIA hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te
bereiken: 100% recycling. Aan het einde van zijn lange levensduur kan de Lybra eenvoudig ontmanteld en al zijn onderdelen gerecycleerd worden.
Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn
minder nieuwe grondstoffen nodig.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en
productie van de Lybra. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing
van systemen om de schadelijke effecten te voorkomen of drastisch te beperken.
De Lybra, uitgerust met systemen die bijdragen aan de bescherming van het milieu door beperking
van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, is klaar voor de start en voldoet aan de strengste internationale milieu-eisen.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN
Geen enkel onderdeel van de auto bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning
bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het
gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn
niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium
en/of chroom.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN BIJ BENZINEMOTOREN
Drieweg-katalysator (katalysator)
Koolmonoxide, stikstofoxide en onverbrande koolwaterstoffen zijn de belangrijkste schadelijke
bestanddelen in de uitlaatgassen.
De katalysator is een “mini-laboratorium” waarin een zeer hoog percentage van de bestanddelen
tot onschadelijke stoffen wordt omgevormd.
Dit proces wordt uitgevoerd door zeer kleine deeltjes edelmetaal in het keramisch element dat
wordt omgeven door een metalen huis.
Lambdasonde
Alle benzine-uitvoeringen zijn uitgerust met een lambdasonde. Deze zorgt voor de juiste mengselverhouding van lucht en benzine, wat zeer belangrijk is voor de juiste werking van de motor en de
katalysator.
Benzinedamp-opvangsysteem
Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt” dit
systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter, waaruit de dampen bij draaiende motor
vervolgens afgezogen en verbrand worden.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN BIJ DIESELMOTOREN
Oxidatie-katalysator
De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de
typische dieselgeur verminderd worden.
De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch
binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt.
Uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R. Cooled)
Dit systeem zorgt voor recirculatie, oftewel hergebruik, van een deel van de uitlaatgassen. Het
percentage dat gerecirculeerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden van de motor.
Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden.
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO
De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje
waar we extra aandacht voor vragen.
Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk
onderwerp het gaat:
Veiligheid van de inzittenden.
Attentie. Het niet of gedeeltelijk
opvolgen van deze instructies kan
gevaar opleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu.
Aanwijzing voor het juiste gedrag,
zodat het gebruik van de auto zo min
mogelijk schade aan het milieu oplevert.
Conditie van de auto.
Attentie. Het niet of gedeeltelijk
opvolgen van deze instructies schaadt
de conditie van de auto en zal in veel
gevallen ook de garantie doen vervallen.
SYMBOLEN
SYMBOLEN DIE GEVAAR
AANDUIDEN
Accu
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Lybra zijn specifiek
gekleurde plaatjes aangebracht met
daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen
aangeven die u in acht moet nemen
als u met het betreffende onderdeel te
maken krijgt.
Bobine
Hoge spanning.
Corrosieve vloeistof.
Accu
Hierna volgen kort samengevat de
symbolen die vermeld staan op de
plaatjes die op uw Lybra zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel
waarop het symbool betrekking heeft.
Ontploffingsgevaar.
Bovendien zijn de symbolen naar
betekenis in groepen onderverdeeld:
gevaar, verbod, waarschuwing en verplichting.
Ventilateur
Kan automatisch inschakelen, ook bij stilstaande
motor.
Riemen en poelies
Bewegende delen; niet
dichtbij
komen
met
lichaamsdelen of kledingstukken.
Slangen van de
airconditioning
Niet openen. Gas onder
hoge druk.
Expansiereservoir
Draai de knop niet los als
de koelvloeistof nog heet
is.
7
VERBODSSYMBOLEN
Accu
Niet dichtbij komen met
open vuur.
Accu
Houd kinderen op afstand.
Hitteschilden - riemen poelies - ventilateur
Niet aanraken.
8
WAARSCHUWINGSSYMBOLEN
Katalysator
Ruitenwissers
Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg
het hoofdstuk: “Voorzorgmaatregelen
voor het behoud van de emissiereductiesystemen”.
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
Stuurbekrachtiging
De vloeistof in het reservoir mag het maximum
niveau niet overschrijden. Gebruik
uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Remcircuit
De vloeistof in het reservoir mag het maximum
niveau niet overschrijden. Gebruik
uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
Motor
Gebruik uitsluitend de
smeermiddelen die zijn aangegeven in de “Vullingstabel”.
Auto rijdt op
milieuvriendelijke
benzine
Tank uitsluitend loodvrije
benzine met een octaangetal
van ten minste 95 R.O.N.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN
Auto rijdt op diesel
DIESEL
Tank uitsluitend dieselbrandstof.
Accu
Bescherm de ogen.
Expansiereservoir
Accu
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
Krik
Raadpleeg het instructieboekje.
9
INHOUD
WEGWIJS IN UW AUTO
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
LYBRA STATION WAGON
TECHNISCHE GEGEVENS
ACCESSOIRES MONTEREN
ALFABETISCH REGISTER
11
WEGWIJS IN UW AUTO
Wij raden u aan dit hoofdstuk te lezen terwijl
u comfortabel in uw nieuwe Lybra zit. Zo kunt
u de in dit boekje beschreven delen direct
herkennen en alles proberen.
Op deze manier raakt u in korte tijd vertrouwd
met de bedieningsknoppen en de installaties waarmee uw Lybra is uitgerust. Wanneer u de motor
start en de weg op gaat, zult u nog veel meer
aardige eigenschappen van uw nieuwe auto ontdekken.
DASHBOARD.................................................. 13
START-/CONTACTSLOT................................ 14
LANCIA CODE ............................................... 15
DIEFSTALALARM .......................................... 18
ZITPOSITIE INSTELLEN .............................. 26
VEILIGHEIDSGORDELS ............................... 32
KINDEREN VEILIG VERVOEREN ................ 35
GORDELSPANNERS....................................... 39
AIRBAGS VOOR EN SIDE-BAGS.................... 40
INSTRUMENTENPANEEL ............................. 45
INSTRUMENTEN ........................................... 46
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 48
12
CHECK CONTROL......................................... 54
ICS VAN LANCIA MET MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY ......................................................... 57
AUTORADIO................................................... 68
KLIMAATREGELING ..................................... 98
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ........... 100
HULPVERWARMING ..................................... 110
HENDELS AAN HET STUUR......................... 111
BEDIENINGSKNOPPEN................................. 114
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 117
AUTOMATISCHE SNELHEIDSREGELAAR
(CRUISE CONTROL)...................................... 118
INTERIEURUITRUSTING .............................. 121
OPENDAK ...................................................... 127
PORTIEREN ................................................... 129
BAGAGERUIMTE ........................................... 133
MOTORKAP.................................................... 136
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK .................. 138
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE
TELEFOON .................................................... 139
INBOUWVOORBEREIDING TELEPASS......... 139
IMPERIAAL/SKI-DRAGER............................. 140
KOPLAMPEN AFSTELLEN ........................... 140
EOBD-SYSTEEM ............................................ 141
ABS ................................................................. 142
AUTORADIO................................................... 144
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
fig. 1
P4T0001
1) Luchtroosters voor lucht naar de zijruiten - 2) Uitstroomopeningen aan de zijkant - 3) Hoogteregelaar koplampen - 4) Instrumentenpaneel 5) Lichtsterkteregelaar instrumentenpaneel - 6)Multifunctioneel scherm van het ICS: autoradio, klokje, boordcomputer (Trip) en check
control - 7) Uitstroomopeningen in het midden - 8) Luchtrooster voor lucht naar de voorruit - 9) Airbag passagierszijde (indien aanwezig) 10) Schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde - 11) Dashboardkastje - 12) Beker-/blikjeshouder - 13) Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 14) Bedieningsorganen automatische airconditioning en schakelaar achterruitverwarming - 15) Asbak en aansteker - 16) Schakelaar mistlampen voor en achter - 17) Pasjeshouder - 18) Bedieningshendel voor de ruitenwissers/sproeiers voor en
achter - 19) Start-/contactslot - 20) Claxon - 21) Bedieningshendel stuurwielverstelling - 22) Airbag bestuurderszijde - 23) Bedieningshendel
buitenverlichting - 24) Opbergvakje/toegangsklepje zekeringenkastje - 25) Hendel voor ontgrendelen van de motorkap.
13
START-/
CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen worden
gedraaid (fig. 2):
STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, stuurslot geblokkeerd. Enkele
elektrische installaties werken (bijv.
autoradio).
Verwijder de sleutel altijd
uit het start-/contactslot als
u de auto verlaat, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen.
Vergeet niet de auto op de handrem te zetten, en schakel de eerste
versnelling in als de auto op een
helling omhoog staat. Schakel de
achteruit in als de auto op een helling omlaag staat.
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in stand
STOP of PARK, trek de sleutel uit en
draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen: draai het stuur iets
heen en weer terwijl u de sleutel in
stand MAR draait.
MAR: contact aan. Alle elektrische
installaties werken.
AVV: starten van de motor.
Verwijder de sleutel nooit
uit het contactslot als de
auto nog in beweging is.
Bij de eerste stuuruitslag blok keert het stuur automatisch. Dit
geldt in alle gevallen, ook als de
auto gesleept wordt.
P4T0005
PARK: motor uit, parkeerverlichting
aan, sleutel uitneembaar, stuurslot geblokkeerd. Om de sleutel in stand
PARK te draaien, moet knop A
worden ingedrukt.
Als het start-/contactslot
is geforceerd (bijv. bij een
poging tot diefstal) moet u,
voordat u weer met de auto gaat
rijden, de werking van het slot
laten controleren bij een Lanciadealer.
fig. 2
14
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een
elektronische startblokkering (Lancia
CODE) die is goedgekeurd volgens de
EU-normen 95/56. Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen. In de
handgreep van de sleutels zit een elektronisch component gemonteerd dat bij
het starten van de motor een signaal
ontvangt via een speciale antenne die
in het start-/contactslot is ingebouwd.
Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens naar de
regeleenheid van de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend,
het starten van de motor mogelijk
maakt.
DE SLEUTELS (fig. 3)
Als op knop 1 wordt gedrukt, gaat
het rode lampje 2 op de sleutel knipperen.
Bij de auto worden geleverd:
–
twee sleutels A met afstandsbediening
voor de centrale portiervergrendeling,
het openen van de motorkap en het
kofferdeksel, het ontgrendelen van het
slot van de tankdop en de in-/uitschakeling van het diefstalalarm (indien aanwezig);
Als lampje 2 slechts één keer kort
knippert, moet zo snel mogelijk de
batterij van de afstandsbediening
worden vervangen. Na het vervangen
van de batterij werkt het lampje normaal als twee keer op knop 1 is gedrukt.
Door het indrukken van knop 3
worden, ook bij ingeschakelde centrale portiervergrendeling, de motorkap en het kofferdeksel ontgrendeld.
– twee sleutels B voor de uitschakeling van het diefstalalarm (indien
aanwezig); zie voor de werking de
paragraaf “Diefstalalarm”.
Sleutel A dient voor:
Knop 1 dient voor de centrale portiervergrendeling, het slot van de
tankdop en het diefstalalarm (indien
aanwezig).
– het start-/contactslot;
– het slot van het portier aan bestuurderszijde;
P4T0006
LANCIA CODE
Bij krachtige stoten of bij
blootstelling aan direct
zonlicht kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
– het slot van het dashboardkastje;
–
het slot van het kofferdeksel;
– de sleutelschakelaar voor de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig).
fig. 3
15
Samen met de sleutels hebt u een
CODE-card (fig. 4) ontvangen waarop staat aangegeven:
Wij raden u aan de elektronische
code van de CODE-card altijd bij u te
hebben omdat deze onmisbaar is voor
het uitvoeren van een noodstart.
E - de elektronische code voor het
uitvoeren van een noodstart (zie
“Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”);
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels
en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe
eigenaar.
F - de mechanische code van de
sleutels, die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Lancia-dealer
moet worden meegedeeld.
G en H - vakjes voor het aanbrengen
van de codestickers van de afstandsbedieningen als de auto is uitgerust
met het optionele “Diefstalalarm”.
WERKING
Iedere keer als u de start-/contactsleutel in stand STOP of PARK uitneemt, schakelt de Lancia-CODE de
functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
P4T0229
De codes op de CODE-card moeten
op een veilige plaats worden opgeborgen, niet in de auto.
fig. 4
16
Als bij het starten van de motor de
sleutel in stand MAR wordt gedraaid,
stuurt de regeleenheid van de LanciaCODE een code naar de regeleenheid
van de motor die, als de code wordt
herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime code, die meer
dan 4 miljard combinaties heeft,
wordt alleen verzonden als de regel-
eenheid van het systeem de code, die
door de zender in de sleutel wordt
verzonden, heeft herkend via een
in het start-/contactslot ingebouwde
antenne.
1) Als de code wordt herkend, gaat
het controlelampje ¢ op het instrumentenpaneel kort knipperen; het beveiligingssysteem heeft de door de
sleutel gezonden code herkend en de
startblokkering wordt opgeheven.
Draai de sleutel in stand AVV om de
motor te starten.
2) Als het lampje ¢ (samen met
lampje U) blijft branden, wordt de
code niet herkend. In dat geval raden
wij u aan de sleutel in stand STOP en
vervolgens in MAR te draaien; als de
motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan opnieuw met de andere geleverde
sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer
dan zelf een noodstart uit (zie
“Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) of wendt u tot een Lanciadealer.
Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR:
1) Als het controlelampje ¢ gaat
branden, betekent dit dat het systeem
zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het
systeem wilt controleren, moet u de
auto stilzetten,de motor uitzetten en
de contactsleutel in stand STOP en
vervolgens opnieuw in stand MAR
draaien: het controlelampje ¢ gaat
branden en moet na ongeveer 1 seconde doven. Als het controlelampje
blijft branden, dan moet de gehele
procedure herhaald worden, waarbij
de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven.
Als het controlelampje blijft branden,
dient u contact op te nemen met de
Lancia-dealer.
2) Als het lampje ¢ knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd
wordt door de startblokkering. Wendt
u onmiddellijk tot een Lancia-dealer
om alle sleutels in het geheugen te
laten opslaan.
Als ongeveer 2 seconden
na het draaien van de contactsleutel in stand MAR,
het controlelampje van de Lancia
CODE opnieuw gaat knipperen
met een interval van ongeveer een
halve seconde, betekent dit dat de
code van de sleutels niet is opgeslagen en de auto dus niet door
de Lancia CODE wordt beveiligd
tegen eventuele diefstalpogingen.
Wendt u in dat geval tot een
Lancia-dealer om alle sleutels in
het geheugen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij een snelle start
waarbij de contactsleutel direct
van stand STOP in stand AVV
wordt gedraaid, kan het gebeuren
dat de code niet volledig wordt
verzonden, waardoor de motor
niet kan worden gestart: voer de
startprocedure langzamer uit.
DUPLICAATSLEUTELS
Bedenk dat bij aanvraag van extra
sleutels, zowel de nieuwe sleutels als
de reeds in uw bezit zijnde sleutels
opnieuw in het geheugen (tot een
maximum van 7 sleutels) moeten
worden ingevoerd. Wendt u onmiddellijk tot een Lancia-dealer en
neem alle in uw bezit zijnde sleutels,
de CODE-card, een identiteitsbewijs
en de papieren van de auto mee. Het
is mogelijk bij de Lancia-dealer een
duplicaat van de CODE-card aan te
vragen.
BELANGRIJK Als tijdens het
opslaan van een nieuwe sleutelcode de
reeds opgeslagen sleutelcodes niet
opnieuw worden ingevoerd, worden
ze uit het geheugen gewist, zodat
eventueel verloren of gestolen sleutels
niet meer gebruikt kunnen worden
voor het starten van de motor.
BATTERIJEN VERVANGEN
Als u op knop 1 (fig. 3) drukt en
lampje 2 knippert één keer kort, dan
moet u zo snel mogelijk de batterijen
van de afstandsbediening vervangen.
Ga voor het vervangen van de batterijen als volgt te werk:
1)Draai schroef A (fig. 5) los m.b.v.
een schroevendraaier met een scherpe
punt.
2) Verwijder het klepje B bij de
inkeping.
17
(indien aanwezig)
Het op de auto gemonteerde diefstalalarm is goedgekeurd volgens de EUnormen 95/56 en bestaat uit:
– een zender met radiofrequentie (in
de contactsleutel ingebouwd);
– een ontvanger met radiofrequentie;
– een elektronische regeleenheid met
ingebouwde uitschakelbare sirene;
– uitschakelbare volumetrische sensoren (in de plafondverlichting voor);
– een kantelsensor;
– een drukschakelaar motorkap;
– een drukschakelaar kofferdeksel/achterklep;
P4T0632
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze
moeten bij een daarvoor
bestemd depot worden ingeleverd.
Ze kunnen ook ingeleverd worden
bij een Lancia-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
– een drukschakelaar portieren;
– een controlelampje;
– een schakelaar voor het uitschakelen van het systeem;
– een sleutel voor de sleutelschakelaar.
Het diefstalalarm wordt bediend via
een ontvanger en in-/uitgeschakeld
door de in de sleutel ingebouwde
knop A (fig. 6) in te drukken, waardoor de geheime code wordt verzonden.
Het diefstalalarm, dat ook de centrale portiervergrendeling bedient,
beveiligt tegen:
– het ongeoorloofd openen van
portieren, motorkap en kofferdeksel
(omtrekbeveiliging);
DIEFSTALALARM
P4T0266
3) Vervang de batterijen en let daarbij op de polariteit.
De batterijen moeten worden vervangen door exemplaren van hetzelfde type, die normaal in de handel
verkrijgbaar zijn.
Na het vervangen van de batterij
werkt het lampje normaal als twee
keer op knop 1 is gedrukt.
fig. 5
18
fig. 6
– de aanwezigheid van bewegende
lichamen in het interieur (volumetrische beveiliging);
– het proberen op te krikken van de
auto;
AFSTANDSBEDIENING (fig. 6)
ALARM INSCHAKELEN
De in de contactsleutel ingebouwde
afstandsbediening is uitgerust met een
knop A en een rood lampje B; de
knop schakelt de afstandsbediening in
en het lampje knippert als de zender
een code stuurt naar de ontvanger.
Het alarm kan alleen worden ingeschakeld als de contactsleutel in stand
STOP of PARK staat, of als hij is uitgenomen.
– het doorknippen van de accukabels en de kabels van de sleutelschakelaar.
Deze code (type “rolling code”) is
gecodeerd door middel van een specifiek algoritme en dus bij iedere verzending verschillend.
De werking van de sirene en de
volumetrische beveiliging kunnen
naar wens worden uitgeschakeld, volgens de hieronder vermelde aanwijzingen.
Met de afstandsbediening met radiofrequentie kan het diefstalalarm op
afstand (tot aan ongeveer 10 meter)
worden ingeschakeld, zonder te richten en ook als de ruiten van de auto
vuil zijn.
BELANGRIJK De startblokkering
wordt uitgevoerd door de Lancia
CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het
slot wordt genomen.
Druk om het alarm in te schakelen
op knop A (fig. 6) op de contactsleutel
en laat de knop weer los.
Met uitzondering van bepaalde
markten, zendt de sirene een geluidssignaal (“BIEP”) uit, knipperen, als
de centrale portiervergrendeling
wordt ingeschakeld, de richtingaanwijzers ongeveer 3 seconden, en
begint het rode lampje C (fig. 7) bij
het stuurwiel te knipperen.
BELANGRIJK Als u op knop A
drukt en lampje B knippert één keer
kort, dan moet u zo snel mogelijk de
batterijen van de afstandsbediening
vervangen. Na het vervangen van de
batterijen werkt het lampje normaal
als twee keer op knop A is gedrukt.
P4T0268
– het bedienen van het start-/contactslot;
fig. 7
19
Het inschakelen van het alarm
wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose waarin het lampje C (fig. 7)
met verschillende frequenties gaat
knipperen:
– 4 keer knipperen in 1 seconde:
geen enkele storing gesignaleerd;
– 8 keer knipperen in 1 seconde:
portier/motorkap/kofferdeksel geopend of defecte sensor;
– constant branden: defecte volumetrische sensoren of defecte kantelsensor.
Bij een gesignaleerde storing, wordt
het betreffende component niet meer
beveiligd en zendt het systeem nog
een “BIEP” uit.
Bewaking
Als na het inschakelen van het
alarm, lampje C (fig. 7) gaat knipperen, betekent dit dat de bewakingsfase in werking is getreden.
Het lampje knippert zolang de
bewakingsfase actief is.
20
BELANGRIJK De wijze waarop het
diefstalalarm inschakelt, verschilt per
land.
Zelfdiagnose en portieren,
motorkap en kofferdeksel
controleren
Als u na het inschakelen van het
alarm een tweede “BIEP” hoort, moet
u het systeem uitschakelen, controleren of de portieren, de motorkap en
het kofferdeksel gesloten zijn en vervolgens het systeem weer inschakelen.
ALARM INSCHAKELEN
ZONDER SIRENE
Als u het geluidssignaal van de
sirene wilt uitschakelen bij ingeschakeld diefstalalarm, dan moet u bij
inschakeling van het systeem knop A
(fig. 6) van de afstandsbediening 4
seconden indrukken.
Het systeem zendt dan, na de normale akoestische en zichtbare signalen, een snelle reeks van 5 “BIEPS”
uit.
Als de portieren, de motorkap en het
kofferdeksel niet goed gesloten zijn,
worden ze niet door het diefstalalarm
gecontroleerd.
Als het systeem opnieuw wordt ingeschakeld, wordt automatisch de
normale werking van de sirene weer
ingeschakeld.
Als bij goed gesloten portieren,
motorkap en kofferdeksel het geluidssignaal wordt herhaald, betekent
dit dat door de zelfdiagnose van het
systeem een storing is gesignaleerd in
de werking van het systeem. Neem
contact op met de Lancia-dealer.
BELANGRIJK De hierboven beschreven procedure moet iedere keer
worden herhaald als het alarm wordt
ingeschakeld en u opnieuw de sirene
wilt uitschakelen.
ALARM INSCHAKELEN
ZONDER VOLUMETRISCHE
BEVEILIGING
ALARM AUTOMATISCH
INSCHAKELEN
(indien aanwezig)
De volumetrische beveiliging kan
worden uitgeschakeld (als er bijvoorbeeld dieren aan boord zijn) door de
volgende handelingen snel achter
elkaar uit te voeren: draai de contactsleutel van stand MAR in stand STOP
en direct daarna weer in stand MAR
en vervolgens opnieuw in stand STOP.
Neem vervolgens de sleutel uit het slot.
Het lampje op het stuurwiel gaat ongeveer 2 seconden branden om de uitschakeling te bevestigen.
In bepaalde markten kan het diefstalalarm worden geprogrammeerd
met de functie “automatisch inschakelen”.
U schakelt de volumetrische beveiliging weer in door de sleutel in stand
MAR te draaien en langer dan 30 seconden te wachten.
Als u bij uitgeschakelde volumetrische beveiliging een elektrische installatie wilt gebruiken die werkt met
de contactsleutel in stand MAR (bijv.
de elektrische ruitbediening), dan
moet de contactsleutel in stand MAR
worden gedraaid, de installatie worden bediend en de sleutel binnen 30
seconden weer in stand STOP worden
gedraaid. Op deze manier wordt de
volumetrische bewaking niet opnieuw
ingeschakeld.
Ongeveer 30 seconden na het verlaten van de auto schakelt het alarm
automatisch in, met uitzondering van
de centrale portiervergrendeling. Dit
wordt gesignaleerd aan de hand van de
volgende opeenvolgende handelingen:
– contactsleutel van stand MAR in
stand STOP draaien.
– openen en vervolgens weer sluiten
van het laatste portier.
Bij het openen van een portier, de
motorkap en het kofferdeksel wordt
binnen 30 seconden de automatische
inschakeling geblokkeerd. Als het
portier, de motorkap of het kofferdeksel vervolgens weer gesloten worden, duurt het opnieuw 30 seconden
voordat het alarm automatisch wordt
ingeschakeld.
U schakelt het automatisch ingeschakelde alarm weer uit door knop
A (fig. 6) op de contactsleutel in te
drukken.
ALARM UITSCHAKELEN
U schakelt het alarm uit door de
knop van de afstandsbediening in te
drukken. Het systeem voert de volgende handelingen uit (met uitzondering van bepaalde markten):
– richtingaanwijzers knipperen twee
keer (pijlen);
– twee korte geluidssignalen
(“BIEP”) van de sirene;
– blokkeren van de centrale portiervergrendeling.
BELANGRIJK Als na uit schakeling
van het systeem het lampje in de auto
blijft branden (maximaal 2 minuten
of totdat de sleutel in stand MAR
wordt gezet), moet het volgende
onthouden worden:
–
als het lampje constant blijft branden,
betekent dit dat de batterijen van de
afstandsbediening leeg zijn en vervangen moeten worden;
–
als het lampje blijft knipperen, maar
met verschillende intervallen dan die
bij een normale signalering, betekent
dit dat er geprobeerd is de auto open
21
te breken, waarbij het aantal keren
knipperen de reden van het alarm
aangeeft:
1 keer knipperen: rechter voorportier
2 keer knipperen: linker voorportier
3 keer knipperen: rechter achterportier
4 keer knipperen: linker achterportier
5 keer knipperen: volumetrische
sensoren of kantelsensor
6 keer knipperen: motorkap
7 keer knipperen: kofferdeksel/achterklep
8 keer knipperen: losmaken kabels
voor het starten van de auto
9 keer knipperen: losmaken accukabels of doorknippen kabels van de
sleutelschakelaar
10 keer knipperen: ten minste drie
alarmoorzaken tegelijkertijd.
22
VOLUMETRISCHE
BEVEILIGING
Om een correcte werking van de volumetrische sensoren te garanderen,
mogen geen personen of dieren in de
auto worden achtergelaten en moeten
de ruiten en het opendak (indien
aanwezig) volledig gesloten zijn. Contoleer bovendien of de portieren, de
motorkap en het kofferdeksel op de
juiste wijze gesloten zijn.
KANTELSENSOR
De kantelsensor meet iedere verandering in de hellingshoek van de auto
en signaleert daardoor het geheel of
gedeeltelijk optillen van de auto (bijv.
bij het verwijderen van een wiel).
De sensor is in staat minimale veranderingen te meten in de hellingshoek van de auto, zowel in lengte- als
breedterichting. Veranderingen van
minder dan 0,5°/min worden niet
aangegeven. (bijv. bij het langzaam
leeglopen van een band).
KOFFERDEKSEL OPENEN MET
INGESCHAKELD ALARM
Als het alarm is ingeschakeld, kan
het kofferdeksel geopend worden door
knopje D (fig. 8) op de contactsleutel
in te drukken.
In dit geval werkt het alarmsysteem
op de volgende manier:
WANNEER GAAT HET ALARM
AF
het systeem werkt en het aantal cycli,
kunnen per land verschillen.
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het alarm in de volgende gevallen af:
Toch is een maximum aantal cycli
voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen.
– als één van de portieren, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend;
– als de accu wordt losgekoppeld of
de voedingskabels van het diefstalalarm of van de sleutelschakelaar
worden losgemaakt;
– uitschakeling van de volumetrische beveiliging;
– uitschakeling van de kantelsensor;
– uitschakeling druksensor motorkap/kofferdeksel.
– als er iets in het interieur komt,
bijv. bij het breken van de ruiten
(volumetrische beveiliging).
Als de motorkap en het kofferdeksel
weer gesloten worden, worden de uitgeschakelde functies weer ingeschakeld.
– bij een startpoging (contactsleutel
in stand MAR);
Na een alarmsignalering schakelt het
systeem over naar de normale bewakingsfunctie.
ALARM ONDERBREKEN
Druk op de knop van de afstandsbediening om het alarm te onderbreken. Als dit niet lukt, kunt u het
alarm uitschakelen met de sleutelschakelaar, zoals in de volgende paragraaf wordt beschreven.
P4T0265
– als geprobeerd wordt de auto op te
tillen.
Als het alarm in werking treedt,
wordt de sirene geactiveerd (maximaal 3 keer gedurende 26 seconden),
en knipperen de richtingaanwijzers
ongeveer 4 à 5 minuten (alleen bepaalde landen). De manier waarop
fig. 8
23
DIEFSTALALARM BUITEN
WERKING STELLEN
(indien aanwezig)
Om het systeem weer in te schakelen, draait u de sleutel rechtsom
(stand ON).
Om het diefstalalarm volledig buiten
werking te stellen (bijvoorbeeld bij
onderhoudswerkzaamheden aan de
elektrische installatie of als de accu
van de auto vervangen moet worden,
enz.), moet als volgt te werk worden
gegaan:
Na het in- of uitschakelen van het
alarm moet de sleutel uit het slot worden genomen en de sleutelschakelaar
met het beschermdekseltje worden afgesloten.
–
verwijder het beschermdekseltje B
(fig. 10) van de sleutelschakelaar;
P4T0154
–
steek de sleutel C (fig. 10) in het slot
en draai deze linksom (stand OFF).
P4T0269
BELANGRIJK Als de auto langere
tijd niet wordt gebruikt (langer dan
drie weken), is het raadzaam het diefstalalarm uit te schakelen om te
voorkomen dat de accu wordt uitgeput. Bij uitgeschakeld diefstalalarm
blijft het altijd mogelijk de centrale
portiervergrendeling in- en uit te
schakelen met de afstandsbediening.
–
open het geklemde dekseltje A (fig.
9);
fig. 9
24
BATTERIJEN VERVANGEN
fig. 10
Als knop A (fig. 6) op de sleutel
wordt ingedrukt en het lampje B
knippert één keer kort en het lampje
C (fig. 7) bij het stuur blijft ongeveer
2 minuten constant branden (na uitschakeling van het systeem), dan
moeten de batterijen van de afstandsbediening zo snel mogelijk worden
vervangen.
Ga voor het vervangen van de batterijen als volgt te werk:
1)Draai schroef A (fig. 11) los
m.b.v. een schroevendraaier met een
scherpe punt.
2) Verwijder het klepje B bij de
inkeping.
3) Vervang de batterijen en let daarbij op de polariteit.
De batterijen moeten worden vervangen door exemplaren van hetzelfde type, die normaal in de handel
verkrijgbaar zijn.
Na het vervangen van de batterij
werkt het lampje normaal als twee keer
op knop A (fig. 6) is gedrukt.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze
moeten bij een daarvoor
bestemd depot worden ingeleverd.
Ze kunnen ook ingeleverd worden
bij een Lancia-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN
tels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.
De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen herkennen.
Ministeriële goedkeuring
In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van
radiozendapparatuur:
Als u extra exemplaren hebt aangeschaft, bedenk dan dat het programmeren voor alle afstandsbedieningen
moet worden uitgevoerd als de auto
nieuw is.
–
zijn op de laatste pagina’s, na het alfabetisch register, de typegoedkeuringen voor de verschillende landen
weergegeven;
Hierna maakt het diefstalalarm het
onmogelijk nieuwe zenders te programmeren. Zo wordt voorkomen dat
derden een andere afstandsbediening
“bekend maken” aan de regeleenheid.
– is voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, de typegoedkeuring op het component vermeld.
Als u in loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u
zich tot een Lancia-dealer wenden.
Neem dan alle in uw bezit zijnde sleuP4T0632
Afhankelijk van de uitvoering/markt
kan de code ook zijn aangebracht op
de zender en/of ontvanger.
fig. 11
25
ZITPOSITIE
INSTELLEN
De bestuurdersstoel mag
alleen worden afgesteld als
de auto stilstaat.
Hoogteverstelling
Trek of duw hendel B meerdere
keren omhoog of omlaag om de stoel
respectievelijk in een hogere of lagere
stand te zetten.
VOORSTOELEN MET
HANDBEDIENDE VERSTELLING
(fig. 12-13-14)
P4T0009
P4T0007
Trek hendel A (fig. 12) omhoog en
schuif de stoel naar voren of naar
achteren. Als u rijdt, moeten de armen
26
P4T0270
Rugleuning verstellen
Draai knop C naar voren of naar
achteren om de rugleuning rechtop te
zetten of naar achteren te verplaatsen.
Verstelling in lengterichting
fig. 12
Lendensteun van de
bestuurdersstoel verstellen
(indien aanwezig)
De lendensteun zorgt voor een betere
steun in de rug. Draai voor de gewenste instelling aan knop D (fig. 13).
Bij uitvoeringen met een airbag aan
de zijkant kan de lendensteun van de
bestuurdersstoel worden afgesteld met
knop E (fig. 14).
licht gebogen zijn en de handen op het
stuurwiel steunen. Laat de hendel los
en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en
naar achteren te schuiven. Als de stoel
niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor een
gevaarlijke situatie kan ontstaan.
fig. 13
fig. 14
¯˙ voor het verstellen van de rugleuning (knop B).
Lendensteun van de
bestuurdersstoel verstellen
De bestuurdersstoel mag alleen worden afgesteld als de auto stilstaat.
Met deze voorziening kunnen drie
verschillende instellingen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels in
het geheugen worden opgeslagen en
opgeroepen.
Hiermee kan de steun in de rug veranderd worden voor meer comfort.
Druk op de voorzijde van knop C (fig.
15) om de steun te vergroten en op de
achterzijde om de steun te verlagen.
De elektrische verstelling werkt alleen als de contactsleutel in stand
MAR staat (behalve de verstelling in
lengterichting, hoogteverstelling en
verstelling van de rugleuning bij de
bestuurdersstoel).
De instellingen van de stoel en de buitenspiegels kunnen alleen worden opgeslagen als de contactsleutel in stand
MAR staat.
Stoelverwarming (indien
aanwezig)
¯˙ voor verstelling in lengterichting
(knop A)
Stel de positie van de bestuurdersstoel in met de hiervoor beschreven
bedieningsknoppen en stel de stand
van de buitenspiegels af.
Als de verwarming is ingeschakeld,
branden de lampjes op de tunnelconsole(A-fig. 16 bestuurdersstoel, B
passagiersstoel).
Druk vervolgens gelijktijdig op knop
“MEM” en op één van de oproeptoetsen “1”, “2” of “3” waaronder een in-
P4T0333
voor de hoogteverstelling van de
voor- en achterkant van de bestuurdersstoel en van alleen de achterkant
van de passagiersstoel (knop A)
Druk op knop D (fig. 15) om de stoelverwarming in te schakelen; druk de
knop nogmaals in voor uitschakeling.
P4T0271
Bedien de knoppen A en B (fig. 15):
fig. 15
Instellingen van de bestuurdersstoel opslaan (indien aanwezig)
(fig. 17)
P4T0332
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING
(indien aanwezig) (fig. 15)
fig. 16
fig. 17
27
HOOFDSTEUNEN (fig. 18)
Om de veiligheid van de passagiers
te vergroten kunnen de hoofdsteunen
van de voorstoelen en de zijzitplaatsen achter afgesteld worden, zodat het
hoofd op de juiste wijze wordt gesteund.
Als u een nieuwe stand van de stoel
of de buitenspiegels in het geheugen
opslaat, wordt automatisch de vorige
stand, die met dezelfde knop is opgeslagen, gewist.
Druk om de instelling op te roepen,
bij geopend portier, op de gewenste
knop “1”, “2” of “3”. De stoel verplaatst zich automatisch in de gewenste positie en u hoort een geluidssignaal ter bevestiging.
Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld
dat ze het hoofd steunen
en niet de nek. Alleen in deze
positie bieden ze bescherming,
wanneer de auto van achteren
aangereden wordt.
28
Zijzitplaatsen achter (fig. 20)
Deze zijn in hoogte verstelbaar. Trek
voor de afstelling de hoofdsteun vanuit de ruststand omhoog, totdat hij
hoorbaar vergrendelt. In deze stand
kan, als knop A wordt ingedrukt, de
hoofdsteun omhoog worden getrokken en afhankelijk van de lengte
van de passagier in één van de standen worden vergrendeld. Om de
hoofdsteun in ruststand terug te
plaatsen, moet u knop A indrukken
en de hoofdsteun omlaag duwen.
P4T0010
P4T0232
BELANGRIJKDe instelling van de
lendensteun en de inschakeling van de
stoelverwarming kunnen niet in het
geheugen worden opgeslagen.
fig. 18
Zitplaatsen voor (fig. 19)
De hoofdsteunen voor kunnen in
hoogte worden versteld.
Houd voor de afstelling de onderkant
van de hoofdsteun vast en houd gelijktijdig knop A ingedrukt. Verplaats
vervolgens de hoofdsteun omhoog of
omlaag in de gewenste stand.
De hoofdsteunen voor kunnen niet
worden verwijderd.
P4T0011
stelling kan worden opgeslagen, totdat u een dubbel geluidssignaal hoort
ter bevestiging.
fig. 19
fig. 20
Zitplaats middenachter (fig. 21)
ARMSTEUN VOOR (fig. 22)
De hoofdsteun heeft een hoge en lage
instelling.
Deze is verstelbaar en kan worden
op- of neergeklapt.
Om de hoofdsteun te verhogen, moet
u de hoofdsteun aan de onderkant
vastpakken en volledig uittrekken,
totdat hij hoorbaar vergrendelt.
Voor het verstellen moet de armsteun iets omhoog worden geklapt en
aan haak A worden getrokken.
BELANGRIJK Als de armsteun
geheel omhoog is geklapt, moet u erop
letten dat niet per ongeluk knop B
wordt ingedrukt, om te voorkomen
dat de klep van het dashboardkastje
wordt geopend en de inhoud naar
buiten valt.
In de armsteun is een opbergvakje
geplaatst. Druk voor het openen van
het dekseltje op knop B.
Om de hoofdsteun te verlagen, moet
u knop A indrukken en de hoofdsteun
in de zitting terugduwen, totdat hij
hoorbaar vergrendelt.
ARMSTEUN ACHTER (fig. 23)
Voor gebruik moet de armsteun
worden neergeklapt zoals is afgebeeld.
Gebruik hiervoor de handgreep op de
armsteun.
P4T0013
P4T0012
fig. 21
P4T0014
Til de armsteun op om deze weer in
de zitting te plaatsen.
fig. 22
fig. 23
29
STUURWIEL (fig. 24)
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
Het stuurwiel kan horizontaal en
verticaal versteld worden:
Handbediende verstelling (fig. 25)
Automatische regeling
(indien aanwezig) (fig. 26)
De kleur van de spiegel wordt automatisch aangepast aan de dag of de
nacht.
De achteruitkijkspiegel kan in 2
richtingen worden versteld. Zet hendel A in stand:
1) Zet hendel A in stand 1.
2) Stel het stuurwiel af (dichterbij of
verderaf en hoger of lager).
1) normale stand
3) Zet de hendel terug in stand 2 om
het stuur weer te vergrendelen.
2) anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt
tijdens een botsing los.
P4T0272
P4T0015
fig. 24
30
P4T0016
Verstel het stuur alleen
als de auto stilstaat.
fig. 25
fig. 26
Als de buitenspiegel problemen oplevert, kan de spiegel handmatig of
automatisch (indien aanwezig) worden ingeklapt.
De elektrische verstelling is alleen
mogelijk met de contactsleutel in
stand MAR.
BELANGRIJK Door de bolling van
de spiegel lijken objecten verder weg
dan ze in werkelijkheid zijn.
De buitenspiegels worden automatisch ingeklapt (indien aanwezig) als
schakelaar A (fig. 28) in stand 3
wordt gedraaid. Om de spiegels weer
in de normale stand te zetten, moet de
schakelaar in stand 0 worden gedraaid.
Draai voor het verstellen van een
spiegel schakelaar A (fig. 27-28) in
stand 1 (linker spiegel) of in stand 2
(rechter spiegel).
De gekozen spiegel kan met schakelaar A in 4 richtingen worden versteld.
Instellingen van de spiegels
opslaan (indien aanwezig)
Op uitvoeringen die zijn uitgerust
met elektrische stoelverstelling en een
geheugen voor het opslaan van de instellingen van de bestuurdersstoel,
wordt de stand van de buitenspiegels
samen met de positie van de stoel in
het geheugen opgeslagen.
P4T0056
P4T0029
Als de breedte van de
buitenspiegel problemen
oplevert in een nauwe
doorgang of in een automatische
wastunnel, dan kunt u de spiegel
van stand 1 in stand 2 klappen
(fig. 29).
Draai na het instellen schakelaar A
in stand 0 om onverwachtse verplaatsingen te voorkomen.
fig. 27
De verwarming van de spiegels
schakelt automatisch in als u de
achterruitverwarming inschakelt.
P4T0017
BUITENSPIEGELS
(fig. 27-28-29)
fig. 28
fig. 29
31
VEILIGHEIDSGORDELS
helling staat, kan de rolautomaat
blokkeren; dit is een normaal verschijnsel.
HOOGTEVERSTELLING VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
(fig. 31)
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
(zitplaatsen voor en achter - fig. 30)
Bovendien blokkeert de rolautomaat
als u de gordel snel uittrekt. Hij
blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
Pas de hoogte van de geleidebeugel
van de veiligheidsgordels altijd aan
het postuur van de inzittende aan. Zo
wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
Als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd en de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje < branden.
Druk op knop C om de gordel los te
maken. Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
Via de rolautomaat wordt de lengte
van de gordel automatisch aangepast
aan het postuur van de drager, waarbij er voldoende bewegingsruimte
overblijft. Als de auto op een steile
32
De geleidebeugel kan in 5 standen
worden gezet.
Voor maximale bescherming moet u de rugleuning
rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel
goed laten aansluiten op borst en
bekken.
De hoogteverstelling van
de veiligheidsgordels mag
alleen worden uitgevoerd
als de auto stilstaat.
P4T0018
Trek de veiligheidsgordel geleidelijk
uit. Als de oprolautomaat blokkeert,
laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer geleidelijk uit.
De gordel is goed afgesteld als hij
over de schouder halverwege tussen
nek en uiteinde van de schouder ligt.
P4T0019
Maak de gordel vast door gesp A in
sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
fig. 30
fig. 31
Omhoog
Trek beugel A omhoog in de gewenste stand.
Omlaag
Druk op knop B en schuif tegelijkertijd beugel A omlaag in de
gewenste stand.
Controleer na het instellen altijd of
de beugel A goed vergrendeld is door
hem naar beneden te duwen zonder
knop B in te drukken.
TREKKRACHTBEGRENZER OP
DE VEILIGHEIDSGORDELS
VOOR
Om de passieve veiligheid te vergroten, zijn de oprolautomaten van de
veiligheidsgordels voor voorzien van
een trekkrachtbegrenzer die de belasting op de schouders doseert als de
gordel de inzittende op zijn plaats
moet houden.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor
de voorpassagiers.
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
De veiligheidsgordels achter moeten
worden omgelegd zoals is aangegeven
in het schema (fig. 32).
Als de zitplaatsen achter niet worden
bezet, gebruik dan de uitsparingen in
de rugleuning van de achterbank om
de sluitingen en de gordels op te bergen.
P4T0003
Controleer na het instellen altijd of de beugel goed
vergrendeld is in één van
de vaste punten.
Ga goed rechtop zitten, steun tegen
de rugleuning en leg dan de gordel
om.
fig. 32
33
De bestuurder is verplicht zich te
houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte
gebruik van de veiligheidsgordels (en
de inzittenden erop attent te maken).
Ook vrouwen die in verwachting zijn
moeten een gordel dragen: ook voor
hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel
bij een ernstig ongeval groter als ze
geen gordel dragen. Uiteraard moeten
zwangere vrouwen het onderste deel
van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik
langs loopt (fig. 34).
BELANGRIJK Het kinderzitje moet
op de achterbank worden geplaatst
(achter de passagiersstoel voor) omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt.
P4T0042
Draag altijd veiligheidsgordels zowel voorin als
achterin. Rijden zonder
veiligheidsgordels vergroot het
risico op ernstig letsel of dodelijke
afloop bij een ongeval.
De gordelband mag nooit
gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet
via het midden van de schouder
schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over
het bekken en niet over de buik liggen, zodat wordt voorkomen dat u
tijdens een botsing onder de gordel
uitschuift (fig. 33). Draag geen
voorwerpen (sieraden, gespen, enz.)
die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam van de passagier
verhinderen.
P4T0043
ALGEMENE OPMERKINGEN
OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS EN
KINDERZITJES
fig. 33
34
fig. 34
Gebruik de gordel niet
voor een kind dat bij een
volwassene op schoot zit,
waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen (fig. 35).
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT
HOUDT
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
1) Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is.
Voor optimale bescherming bij een
ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden
door goedgekeurde veiligheidssystemen.
2) Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet
beschadigd.
P4T0044
3) U kunt de gordels met de hand
wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de
schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen.
Vermijd het gebruik van alle chemische
producten die het weefsel kunnen aantasten.
4) Voorkom dat er vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de
oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is in
verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat
van volwassenen, terwijl spieren en
botstructuur nog niet volledig zijn
ontwikkeld. Daarom moeten kleine
kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.
fig. 35
35
De resultaten van het onderzoek
over de optimale bescherming van
kleine kinderen zijn opgenomen in de
Europese ECE/R44-voorschriften die
wettelijk verplicht zijn. De systemen
zijn onderverdeeld in vier groepen
(fig. 36):
Groep 0
gewicht: 0-10 kg
Groep 1
gewicht: 9-18 kg
Groep 2
gewicht: 15-25 kg
Groep 3
gewicht: 22-36 kg
Kinderen met een gewicht boven 36
kg of met een lengte van meer dan
1,50 m worden, met betrekking tot de
veiligheidssystemen, gelijkgesteld met
volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen.
In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen
voor elke gewichtsgroep, die speciaal
ontworpen en ontwikkeld zijn voor de
Lancia-modellen.
Wij raden u aan kinderen
altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren omdat die
plaatsen bij een ongeval de meeste
bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van
de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt
(opblaast), kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben,
onafhankelijk van de zwaarte van
het ongeluk. Kinderen kunnen op de
passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met
een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er
absoluut zeker van zijn dat de airbag
is uitgeschakeld (het gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden).
P4T0234
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke
overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen
verkrijgbaar die geschikt zijn voor
verschillende gewichtsgroepen.
Alle systemen moeten zijn voorzien
van de typegoedkeuring en van een
goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
fig. 36
36
GROEP 0 (fig. 37)
GROEP 1 (fig. 38)
Baby’s tot 10 kg moeten in wiegjes
worden vervoerd die achterstevoren
zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij abrupte
snelheidswisselingen de nek niet
wordt belast.
Kinderen vanaf 9 kg kunnen in kinderzitjes worden vervoerd die naar
voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het
kind als het kinderzitje op zijn plaats
houdt.
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel en het kind moet op zijn beurt
worden beschermd door de gordel van
het wiegje zelf.
P4T0238
P4T0237
In de figuur worden
slechts aanwijzingen gegeven voor de montage.
Houdt u voor de montage van het
kinderzitje aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
In de figuur worden
slechts aanwijzingen gegeven voor de montage.
Houdt u voor de montage van het
kinderzitje aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
fig. 37
Er bestaan kinderzitjes
die geschikt zijn voor de
gewichtsgroepen 0 en 1.
Deze kinderzitjes kunnen worden
bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels
om het kind te beschermen.
Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd, waarbij een kussen tussen het kinderzitje en de
veiligheidsgordels van de auto
wordt geplaatst. Houdt u voor de
montage strikt aan de bijgeleverde
instructies.
fig. 38
37
GROEP 2 (fig. 39)
2) Vervoer kinderen nooit op de
stoel van de passagier voor als deze is
uitgerust met een airbag.
GROEP 3 (fig. 40)
Vanaf 22 kg kunnen kinderen op
een kussen vervoerd worden. De
borstomvang is dan van dien aard dat
de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in
een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m
kunnen net zoals volwassenen de
veiligheidsgordels omleggen.
Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct
door de veiligheidsgordels van de auto
worden beschermd. Kinderen moeten
zo in de kinderzitjes worden geplaatst,
dat het diagonale gordelgedeelte
schuin over de borst en niet langs de
nek komt te liggen.
3) Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instructies.
De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
4) Controleer of de gordels goed zijn
vastgemaakt door aan de gordelband
te trekken.
Hieronder zijn de richtlijnen
voor een veilig vervoer van
kinderen aangegeven, waaraan u
zich dient te houden:
In de figuur worden
slechts aanwijzingen gegeven voor de montage.
Houdt u voor de montage van het
kinderzitje aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
5) In elk kinderzitje kan slechts één
kind vervoerd worden; vervoer nooit
twee kinderen in één zitje.
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur
op de achterbank omdat deze plaats
bij een ongeval de meeste bescherming biedt.
P4T0236
P4T0235
6) Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
7) Zorg er tijdens de rit voor dat het
kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordel losmaakt.
8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen.
Niemand is sterk genoeg om ze bij een
ongeval vast te houden.
fig. 39
38
fig. 40
9) Na een ongeval moet het zitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
GORDELSPANNERS
der in contact is geweest, dan moet hij
worden vervangen.
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor
van de Lybra voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een
heftige botsing door een sensor in
werking gesteld en trekt gelijktijdig de
gordel enige centimeters aan. Op deze
wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt
de voorwaartse beweging beperkt.
Voor een maximale bescherming
door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd
dat hij goed aansluit op borst en
bekken.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner
in werking is geweest; de gordel wordt
niet meer opgerold, ook niet als hij
wordt begeleid.
Tijdens het in werking treden van de
gordelspanners kan er een beetje rook
ontstaan. Deze rook is niet schadelijk
en duidt niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel
onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal
de doelmatigheid verminderen. Als de
gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en mod-
Werkzaamheden in de
buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke
trillingen of verhitting optreden
(maximaal 100°C gedurende ten
hoogste 6 uur), kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren:
bij die omstandigheden horen niet
trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of
door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Als er iets
aan de gordelspanners moet
gebeuren, dient u zich tot een
Lancia-dealer te wenden.
Het is streng verboden de
gordelspanners te demonteren of open te maken.
Onderhoud van de gordelspanners
moet worden uitgevoerd door
gekwalificeerd personeel. Wendt u
uitsluitend tot een Lancia-dealer.
De gordelspanner kan
slechts één keer worden
gebruikt. Als de gordelspanner geactiveerd is geweest,
moet u zich tot een Lancia-dealer
wenden om de gordelspanner te
laten vervangen. De gordelspanners hebben een geldigheid van
10 jaar. Als deze termijn is verstreken, dient u contact op te
nemen met de Lancia-dealer.
39
AIRBAGS VOOR (fig. 44)
AIRBAGS VOOR EN
SIDE-BAGS
De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor
bestemde ruimte is geplaatst:
Beschrijving en werking
(indien aanwezig)
De auto is uitgerust met een airbag
aan bestuurderszijde (fig. 41); als
optional kunnen voor bepaalde uitvoeringen/markten een airbag aan de
passagierszijde (fig. 42) en side-bags
worden geleverd (fig. 43).
De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening
die onmiddellijk in werking treedt bij
een frontale botsing.
– in het midden van het stuurwiel
aan bestuurderszijde;
P4T0293
P4T0295
– een luchtkussen met een groter volume boven het dashboardkastje aan
passagierszijde.
De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening
die onmiddellijk in werking treedt bij
een middelzware frontale botsing.
Bij een ongeval verwerkt een regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
P4T0004
fig. 43
P4T0294
fig. 41
fig. 42
40
fig. 44
Het kussen blaast onmiddellijk op,
waardoor het lichaam wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt
wordt. Direct daarna loopt het kussen
weer leeg.
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel
heeft omgelegd in contact komen
met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt.
De airbag voor (bestuurder en pas-
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende
op zijn plaats houdt), wordt de airbag
niet geactiveerd.
Bij botsingen tegen snel vervormbare
of beweegbare objecten (zoals verkeerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen, geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van achteren (zoals een aanrijding door een andere auto) en bij
zijdelingse aanrijdingen tegen andere
auto’s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld tegen de onderkant van de
auto of de vangrail), wordt de airbag
niet geactiveerd omdat geen enkele
aanvullende bescherming wordt geboden ten opzichte van de veiligheidsgordels.
Als de airbag in deze gevallen niet
geactiveerd wordt, betekent dit niet
dat het systeem niet goed functioneert.
AIRBAG VOOR AAN
PASSAGIERSZIJDE
(indien aanwezig)
De airbag voor aan passagierszijde
is ontwikkeld om de bescherming te
verbeteren van een inzittende voor
met omgelegde veiligheidsgordel.
Als de airbag volledig opgeblazen is,
vult deze het grootste deel van de
ruimte tussen het dashboard en de
voorpassagier.
ZEER GEVAARLIJK: bij auto’s
die zijn uitgerust
met een airbag aan passagierszijde
mag geen kinderzitje op de voorstoel worden gemonteerd. Als er
geen andere mogelijkheid is moet
in ieder geval de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst. Ook als het niet
wettelijk verplicht is, raden wij u
aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te
schakelen zodra er geen kinderen
meer vervoerd worden.
AI
RBAG
Als het lampje na de
testfase van 4 seconden
knippert en het waarschuwingslampje storing airbag
is gedoofd, dan betekent dit
dat er een storing is in het
waarschuwingslampje van de
airbag zelf. Neem in dit geval zo
spoedig mogelijk contact op met
de Lancia-dealer.
Airbag voor aan passagierszijde
uitschakelen (fig. 45)
Als het absoluut noodzakelijk is een
kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
P4T0264
sagier) is geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het
dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de
meeste landen daarbuiten).
fig. 45
41
U schakelt de airbag uit door de
contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van
het dashboard, te steken (fig. 45). De
schakelaar is alleen bereikbaar bij
geopend portier.
Bedien de schakelaar alleen als de motor uit staat
en de contactsleutel is uitgenomen.
De sleutelschakelaar (fig. 45) heeft
twee standen:
1) Airbag voor passagierszijde ingeschakeld: (stand ON P) lampje op het
instrumentenpaneel is gedoofd; het is
absoluut verboden kinderen op de
passagierstoel voor te vervoeren.
2) Airbag voor passagierszijde uitgeschakeld: (stand OFF F) lampje
op het instrumentenpaneel brandt;
het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij
ze beschermd moeten worden door
passende universele systemen.
42
Het waarschuwingslampje F op
het dashboard blijft continu branden
totdat de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld.
De uitschakeling van de airbag voor
aan passagierszijde heeft geen invloed
op de werking van de side-bag.
De sleutel kan bij geopend portier in
beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen.
Het
waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde voor geeft eventuele storingen aan in het waarschuwingslampje van de airbag zelf. In dat
geval is de situatie op het instrumentenpaneel als volgt:
– waarschuwingslampje storing
airbag is gedoofd;
– waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde knippert (langer dan de normale 4 seconden).
Zet de motor direct uit en wendt
u tot de Lancia-dealer.
SIDE-BAG (indien aanwezig)
De side-bag beschermt de inzittenden
voor bij een middelzware zijdelingse
aanrijding.
De side-bag is in de rugleuning van
de stoelen voor geplaatst, waardoor de
airbag ten opzichte van de inzittende
altijd de optimale positie inneemt, ongeacht de stand van de stoel.
Bij een zijdelingse aanrijding
verwerkt een elektronische regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op
en vult de ruimte tussen het portier
van de auto en de inzittende voor. Direct daarna loopt het kussen weer
leeg.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen
(waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de
airbag niet geactiveerd.
De airbag is geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling.
Draag dus altijd veiligheidsgordels.
Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in
Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
De werking van de side-bag aan passagierszijde wordt niet uitgeschakeld
als de airbag voor aan passagierszijde
wordt uitgeschakeld, zoals beschreven
in de vorige paragraaf. Zo wordt u bij
een zijdelingse aanrijding beschermd,
en ook het eventueel vervoerde kind.
BELANGRIJK De airbags voor
en/of side-bags (indien aanwezig)
kunnen worden geactiveerd bij zware
botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld
bij zware botsingen tegen treden of
stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in
grote gaten of verzakkingen in het
wegdek.
BELANGRIJK Als de airbag in
werking treedt, ontsnapt er een beetje
rook. Deze rook is niet schadelijk en
duidt niet op brand; bovendien kan
het oppervlak van het opgeblazen
kussen en het interieur van de auto
bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: deze poeder kan de huid
en de ogen irriteren. Als u hiermee in
aanraking bent gekomen, moet u zich
met neutrale zeep en water wassen.
moeten door een Lancia-dealer worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange levensduur
van uw auto, moet u contact opnemen
met een Lancia-dealer om het systeem
buiten werking te laten stellen.
Bij verkoop van de auto moet de
nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld
worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden (melding van
een storing), dient u zich onmiddellijk
tot een Lancia-dealer te wenden om
de storing te laten verhelpen.
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags
voor en de side-bags wordt door de
elektronische regeleenheid bepaald,
afhankelijk van het type ongeval. Als
een van deze onderdelen niet in
werking treedt, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 10 jaar. Als deze termijn is
verstreken, moet contact worden opgenomen met de Lancia-dealer.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden,
dient u contact op te nemen met de
Lancia-dealer om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels, en de gordelspanners te laten
vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje
doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, constant
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, moet u onmiddellijk
stoppen en contact opnemen met
een Lancia-dealer.
43
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het
lampje (met de schakelaar
voor uitschakeling van airbag voor
aan passagierszijde in stand ON)
ongeveer 4 seconden branden en
vervolgens 4 seconden knipperen,
om aan te geven dat de airbag en
side-bag (indien aanwezig) aan
passagierszijde bij een ongeval
worden geactiveerd. Hierna moet
het lampje doven.
Laat bij diefstal of een
poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto
bij een overstroming onder water
is geweest, de airbag door een
Lancia-dealer controleren.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op het
stuur of op de plek van de
airbag aan de passagierszijde en
de side-bags.
Reis niet met voorwerpen op
schoot en houd vooral geen pijp,
potlood, enz. in de mond. Bij een
ongeval waarbij de airbag in
werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
44
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand,
zodat bij het in werking
treden van de airbag, het systeem
niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen
veroorzaken. Rijd niet met voorover
gebogen lichaam, maar ga goed
rechtop zitten en steun tegen de
rugleuning.
Als de contactsleutel in
stand MAR staat, kunnen,
ook bij uitgezette motor,
de airbags inschakelen als de auto
stilstaat en de auto frontaal wordt
aangereden door een andere auto
die met voldoende snelheid rijdt.
Daarom mogen er ook als de auto
stilstaat absoluut geen kinderen op
de passagiersstoel voor worden geplaatst.
Als bij een stilstaande auto en
met uitgenomen contactsleutel de
airbags bij een ongeval niet in
werking treden, betekent dit echter niet dat het systeem niet goed
werkt.
Bij auto’s die zijn uitgerust met side-bags, mag de
rugleuning van de stoel
niet met water worden afgenomen
of chemisch worden gereinigd in
een automatisch wasapparaat.
Bij auto’s met side-bags
mag de rugleuning van de
voorstoelen niet worden
bedekt met hoezen of kleden.
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidgordels
beschermd bij frontale botsingen
bij lage snelheid, bij zijdelingse
aanrijdingen en als de auto over
de kop slaat. De gordels moeten
dus altijd gedragen worden.
De airbag treedt in
werking als de botsing
zwaarder is dan een botsing
waarbij alleen de gordelspanners
worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen
de gordelspanners in werking.
INSTRUMENTENPANEEL
BENZINEMOTOR (fig. 46)
fig. 46
P4T0634
DIESELMOTOR (fig. 47)
fig. 47
P4T0635
A Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur - B Snelheidsmeter C Display van kilometerteller (totaal/dagstand) - D Toerenteller - E Brandstofmeter met waarschuwingslampje van de
reservebrandstof - F Controle- en waarschuwingslampjes - G Drukknop voor het op nul zetten van de dagstand.
45
De gevarenzone (met een steeds
dichter wordende witte arcering)
geeft aan dat de motor met extreem
hoge toerentallen draait. Het is
raadzaam deze toerentallen slechts
kort aan te houden.
BELANGRIJK Na het uitzetten
van de motor (sleutel in stand
STOP), worden de snelheidsmeter
en de toerenteller ongeveer 1 seconde gereset. Gedurende deze tijd gaan
de wijzernaalden van de snelheidsmeter en de toerenteller iets heen en
weer wat een licht getik veroorzaakt.
P4T0636
BELANGRIJK Afhankelijk van de
motoruitvoering van de auto verschilt het meetbereik van de toerenteller.
P4T0637
Deze geeft de snelheid van de auto
aan in km/h.
46
BELANGRIJK De regeleenheid
van de elektronische inspuiting sluit
de brandstoftoevoer tijdelijk af als
de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
Als de motor met stationair toerental draait, kan de toerenteller geleidelijk of plotseling oplopen; dit is
een normaal verschijnsel als het zich
voordoet tijdens de normale werking, bijv. bij het inschakelen van de
aircocompressor of de elektroventilateur. Een langzame wisseling in
toerental dient vooral voor het
behoud van de lading van de accu.
SNELHEIDSMETER (fig. 48)
fig. 48
BELANGRIJK Afhankelijk van de
motoruitvoering van de auto verschilt het meetbereik en de gevarenzone van de toerenteller.
TOERENTELLER (fig. 49-50)
P4T0638
INSTRUMENTEN
fig. 49 - benzine-uitvoering
fig. 50 - dieseluitvoering
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER MET
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VOOR TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (fig. 51)
Als het lampje gaat branden,
betekent dit dat de koelvloeistoftemperatuur te hoog is; het is in dat
geval raadzaam de motor uit te zetten en contact op te nemen met de
Lancia-dealer.
Het instrument geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof
zodra de koelvloeistoftemperatuur
hoger wordt dan ongeveer 50°C.
BELANGRIJK Als de wijzernaald
in de buurt komt van de maximale
waarden op de schaal, kan dit
veroorzaakt worden door verstopping of opeenhoping van vuil op de
buitenzijde van de radiateur.
Onder normale omstandigheden
staat de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter ongeveer
in het midden van de schaal. Als de
wijzernaald in de buurt komt van de
maximale waarden, moet gas worden teruggenomen.
BRANDSTOFMETER MET
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VAN DE RESERVEBRANDSTOF
(fig. 52)
Het waarschuwingslampje van de
reservebrandstof gaat branden als er
nog ongeveer 8 liter brandstof in de
tank aanwezig is.
Rijd nooit met een bijna lege tank:
een eventueel onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator
beschadigen.
P4T0051
P4T0052
In dat geval is het raadzaam om de
radiateur te onderzoeken en eventuele verstoppingen te verwijderen
en de buitenkant van de radiateur zo
snel mogelijk grondig te reinigen.
fig. 51
fig. 52
47
DISPLAY KILOMETERTELLER
(TOTAAL EN DAGSTAND)
(fig. 53-54)
Voor het op nul zetten van de dagstand moet knopje B (fig. 54) ten
minste 1 seconde worden ingedrukt.
Op het display (fig. 53) worden
weergegeven:
BELANGRIJK Als de accu wordt
losgekoppeld, wordt de dagstand uit
het geheugen gewist.
– op de eerste regel (6 cijfers) de
totaalstand
CONTROLE- EN
WAARSCHUWINGSLAMPJES
De lampjes branden in de volgende
gevallen:
– op de tweede regel (4 cijfers) de
dagtellerstand.
Ÿ
RICHTINGAANWIJZER
LINKS
(knipperend - groen)
Als u de hendel van de richtingaanwijzers (pijlen) naar beneden
plaatst en, samen met het lampje
van de rechter richtingaanwijzer, als
de waarschuwingsknipperlichten
zijn ingeschakeld.
P4T0639
P4T0020
Δ
fig. 53
48
fig. 54
RICHTINGAANWIJZER
RECHTS (knipperend groen)
Als u de hendel van de richtingaanwijzers (pijlen) naar boven plaatst
en, samen met het lampje van de
linker richtingaanwijzer, als de
waarschuwingsknipperlichten zijn
ingeschakeld.
RICHTINGAANWIJZERS AANHANGER
(groen)
Voor de aansluiting dient u contact op te nemen met de Lanciadealer.
l
Deze gaan branden als er een elektrische verbinding is met een
aanhanger en de hendel van de richtingaanwijzers wordt bediend of als
de schakelaar van de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
m
VOORGLOEIINSTALLATIE
(jtd-uitvoeringen - geel)
1
GROOTLICHT (blauw)
Als het grootlicht is ingeschakeld.
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait. Het lampje dooft als de
voorgloeibougies de juiste temperatuur hebben bereikt.
Start de motor zodra het lampje
gedoofd is.
Als na het starten het lampje 30
seconden gaat knipperen, kan de
motor op de normale wijze worden
gestart. Neem echter zo spoedig
mogelijk contact op met de Lanciadealer om de storing te laten verhelpen.
Bij een hoge buitentemperatuur
kan het lampje onmiddellijk gaan
branden.
3
BUITENVERLICHTING
(groen)
Als de stads- of de parkeerlichten zijn ingeschakeld of als u
de contactsleutel in stand PARK
draait.
w
ACCU WORDT
NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als er een defect is in het laadcircuit van de dynamo.
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor
is gestart.
49
v
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood)
Als de motoroliedruk
onder de normale waarde zakt.
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor
is gestart.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets
later dooft.
Als de motor zwaar belast is, kan
het lampje gaan knipperen als de
motor stationair draait. Het moet
doven zodra u iets gas geeft.
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden
gaat branden, zet dan de
motor uit en neem contact op met
de Lancia-dealer.
50
<
VEILIGHEIDSGORDELS (rood)
Als de veiligheidsgordel
aan bestuurderszijde niet goed is
omgelegd.
d
VERSLETEN REMBLOKKEN VOOR (rood)
Als de remblokken voor
versleten zijn; laat in dit geval de
remblokken zo snel mogelijk vervangen.
BELANGRIJK Omdat de auto is
uitgerust met een slijtage-indicator
voor de remblokken voor moet u, als
de remblokken worden vervangen,
ook de remblokken achter laten controleren.
STORING IN
MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) (geel)
(benzine-uitvoeringen)
U
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor
is gestart. Het lampje gaat eerst
branden om de juiste werking ervan
aan te geven.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden:
constant branden - defect in het
inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan
tot gevolg hebben dat de schadelijke
uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter
gaat rijden en het brandstofverbruik
toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de
motor te eisen of met hoge snelheid
te rijden. Als er lang met een brandend waarschuwingslampje wordt
doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Neem zo snel mogelijk
contact op met de Lancia-dealer.
Het lampje dooft als de storing
verdwijnt, maar de storing wordt
door het systeem opgeslagen.
knipperend - mogelijke beschadiging van de katalysator (zie
“EOBD” in dit hoofdstuk).
Als het lampje knippert, moet het
gaspedaal worden losgelaten zodat
de motor met lage toerentallen
draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid
doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die
kunnen leiden tot het opnieuw gaan
knipperen van het lampje. U dient
zo snel mogelijk contact op te nemen
met de Lancia-dealer.
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan
dient u zo snel mogelijk contact
op te nemen met de Lancia-dealer.
U
STORING IN
INSPUITSYSTEEM
(rood) (jtd-uitvoeringen)
Als er een storing is in het inspuitsysteem. Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Het moet na ongeveer 4
seconden doven.
Als het lampje constant blijft branden of als het tijdens het rijden gaat
branden, dan werkt het inspuitsysteem niet correct, waardoor de prestaties kunnen verminderen, de auto
slecht rijdt en veel brandstof verbruikt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de
motor te eisen of met hoge snelheid
te rijden. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met de Lancia-dealer.
Als u te lang doorrijdt met een
brandend waarschuwingslampje kan
dat schade veroorzaken, vooral als
de motor onregelmatig draait of
overslaat. Rijd slechts korte tijd en
met een laag toerental.
Als het lampje onregelmatig en
kort brandt, duidt dit niet op een
storing.
51
û
STORING IN AIRBAG
(rood)
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Het moet na ongeveer 4
seconden doven.
Het lampje gaat constant branden
als er een storing is in de werking
van de airbag.
Als het lampje niet dooft
of gaat branden tijdens
het rijden, moet de motor
onmiddellijk worden uitgezet en zo spoedig mogelijk contact worden opgenomen met de
Lancia-dealer.
52
>
DEFECT IN HET ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) (GEEL)
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven.
Als het ABS-systeem niet voldoende werkt, gaat het lampje branden.
Het conventionele remsysteem blijft
werken. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met de Lancia-dealer.
De auto is uitgerust met
een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor de waarschuwingslampjes > en x
gelijktijdig gaan branden, dan is
er een storing in het EBDsysteem; in dat geval kunnen bij
hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor
de auto kan gaan slippen. Rijd
zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-werkplaats om
het systeem te laten controleren.
HANDREM AANGETROKKEN OF TE LAAG
REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven.
Als het lampje gaat branden na de
controlefase, dan is of het remvloeistofniveau in het reservoir onder het
minimum niveau gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem, of is de handrem aangetrokken.
x
Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden,
moet gecontroleerd worden of de handrem niet is aangetrokken. Als het lampje blijft
branden, terwijl de handrem niet
is aangetrokken, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met de Lancia-dealer.
c
WATER IN DIESELFILTER AANWEZIG
(jtd-uitvoeringen - geel)
Het lampje gaat branden als er
water in het dieselfilter aanwezig is.
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het
lampje c gaat branden, wendt u
dan zo snel mogelijk tot de
Lancia-dealer om het water te
laten aftappen.
¢
LANCIA CODE (geel)
In drie gevallen (met de
contactsleutel in stand
MAR):
1. Één keer knipperen - code van
de sleutel herkend. Het is mogelijk
de motor te starten.
2. Constant branden - code van
de sleutel niet herkend. Voer voor
het starten van de motor een noodstart uit (zie hoofdstuk “Noodgevallen”).
3. Knipperend - de auto wordt
niet beveiligd door het systeem. Het
is mogelijk de motor te starten.
F
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE INGESCHAKELD
(indien aanwezig - geel)
Het lampje gaat branden als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Als het lampje na de
testfase van 4 seconden
knippert en het waarschuwingslampje storing airbag
is gedoofd, dan betekent dit dat
er een storing is in het waarschuwingslampje van de airbag
zelf. Neem in dit geval zo spoedig
mogelijk contact op met de
Lancia-dealer.
CRUISE CONTROL
CRUISE (indien aanwezig - geel)
Het lampje op de bedieningshendel van de cruise-control
gaat branden, met de schakelaar in
stand ON, als het systeem in werking
treedt.
ALGEMEEN CHECK-
CHECK WAARSCHUWINGSLAMPJE (rood)
Als het elektronische controlesysteem een storing vindt.
53
(fig. 55)
Het check control wordt aangestuurd
door het instrumentenpaneel, en geeft
eventuele storingen of meldingen door
aan de bestuurder via de controle- en
waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel zelf of via de waarschuwingslampjes en de opschriften op
het multifunctionele scherm van het
ICS.
54
Zie voor de werking van de controleen waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, de betreffende
paragraaf in dit hoofdstuk.
De storingen of meldingen worden
door het check control met de bijbehorende symbolen op het multifunctionele scherm weergegeven op het moment
dat ze geconstateerd worden, onafhankelijk van de werking van het ICS.
Op uitvoeringen met het ICS- navigatiesysteem van Lancia (indien
aanwezig), als het check control een
melding stuurt op het moment dat het
systeem in de stand-by stand staat
(donker scherm), licht het scherm op
en verschijnt het bij de melding behorende symbool op het laatst geselecteerde functiescherm.
1-Waarschuwingslampje defecte
zekering/buitenverlichting
2 - Waarschuwingslampje defect
mistachterlicht
3 - Waarschuwingslampje defect
linker remlicht
fig. 55
P4T0640
CHECK CONTROL
4 - Waarschuwingslampje defect
rechter remlicht
5 - Waarschuwingslampje defecte
remlichten
6 - Waarschuwingslampje te laag
koelvloeistofniveau
7 - Waarschuwingslampje te laag
niveau ruitensproeiervloeistof
8 - Waarschuwingslampje te laag
motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen)
9 - Waarschuwingslampje niet
goed gesloten portieren en kofferdeksel/achterklep
10 -Waarschuwingslampje defect
waarschuwingslampje > op het
instrumentenpaneel
11 - Waarschuwingslampje defecte
waarschuwingslampjes > en x op
het instrumentenpaneel (als deze
lampjes gelijktijdig gaan branden, is er
een storing in de elektronische remdrukregelaar EBD)
12 - Waarschuwingslampje storing
check control
13 - Symbool niet goed gesloten
portieren en kofferdeksel (Sedanuitvoering)
14 - Symbool niet goed gesloten
portieren en achterklep (Station
Wagon uitvoering)
15 - Waarschuwingslampje te laag
motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen).
Het check control kan gelijktijdig
naast elkaar twee waarschuwingen
weergeven en bovendien eventueel het
waarschuwingslampje 9 voor niet goed
gesloten portieren, motorkap en achterklep.
Als er meer dan twee meldingen
zijn, worden de betreffende waarschuwingslampjes cyclisch iedere
twee seconden weergegeven terwijl
op de rechterkant van het scherm het
rode opschrift CHECK verschijnt.
Het rode opschrift CHECK verschijnt ook als het waarschuwingslampje van de defecte buitenverlichting 1 gaat branden.
Bij defecte mistachterlichten,
defect linker remlicht en defect rechter remlicht wordt naast het betreffende waarschuwingslampje 2-3-45 ook altijd het waarschuwingslampje van de defecte buitenverlichting 1 weergegeven.
BELANGRIJK De waarschuwingslampjes blijven weergegeven, ook als
van functiescherm wordt veranderd,
totdat de door het check control gesignaleerde storing is verholpen. De
waarschuwingslampjes 1-8-10-1112 hebben voorrang boven andere
informatie van het check control.
MELDINGEN
Als bij het starten van de motor een
storing wordt geconstateerd, wordt
het branden van de waarschuwingslampjes 1-10-11-12 voorafgegaan
door de weergave op het scherm
(ongeveer 5 seconden) van de volgende opschriften:
– DEFECTE VERLICHTING
(waarschuwingslampje 1)
– LAMPJE STORING IN ABS
(waarschuwingslampje 10)
– LAMPJE STORING IN EBD
(waarschuwingslampje 11)
– GEEN SIGNAAL NAAR CHECK
EN TRIP COMPUTER (waarschuwingslampje 12).
MELDING NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN, MOTORKAP
EN ACHTERKLEP (9-13-14)
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, wordt het symbool 13
(Sedan-uitvoering) of 14 (Station
Wagon) weergegeven aan de rechterkant van het hoofdscherm, terwijl
het waarschuwingslampje 9 linksonder wordt weergegeven.
Na ongeveer 1 minuut en als de portieren en het kofferdeksel/de achterklep nog geopend zijn, verdwijnt het
symbool 13 of 14 terwijl het waarschuwingslampje 9 blijft weergegeven.
55
MELDING TE LAAG MOTOROLIEPEIL EN DEFECT WAARSCHUWINGSLAMPJE (8-15)
(alleen dieseluitvoeringen)
Als u de sleutel in stand MAR draait,
wordt, enkele seconden na het scherm
J, het oliepeil ongeveer 10 seconden
op het hoofdscherm van het display
weergegeven.
Het motoroliepeil wordt alleen weergegeven als het op of onder het minimum niveau staat.
BELANGRIJK Het check control
controleert het motoroliepeil alleen bij
het starten van de motor en als er ten
minste 20 minuten zijn verstreken
nadat de motor voor de laatste keer is
uitgezet.
Het motoroliepeil wordt weergegeven
door middel van 6 verlichte streepjes
56
met twee verschillende waarden en
twee manieren van weergave:
– het motoroliepeil staat vlak boven
het minimum niveau: eerste linker
streepje rood of wit (afhankelijk van de
uitvoering), tweede streepje wit, andere
streepjes onverlicht.
– het motoroliepeil staat op het minimum niveau: eerste linker streepje
rood of wit (afhankelijk van de uitvoering), andere streepjes onverlicht.
Als het motoroliepeil te laag is (0 of 1
streepje verlicht), gaat het waarschuwingslampje 8 branden. Het blijft
ook weergegeven als er andere functieschermen worden opgeroepen.
Als er een storing is in de sensor van
het motoroliepeil, knippert het waarschuwingslampje 15 ongeveer 5 seconden en gaat waarschuwingslampje 8
branden.
In alle omstandigheden waarin het
motoroliepeil te laag is of er een storing
is in de sensor van het motoroliepeil,
verschijnt aan de rechterkant van het
scherm gedurende enkele seconden
ook het rode opschrift CHECK.
BELANGRIJK Het waarschuwingslampje voor een te laag motoroliepeil 8
heeft voorrang op andere informatie
van het check control.
ALGEMEEN CHECK-WAARSCHUWINGSLAMPJE EN LAMPJE VOOR VERLICHTING ICS VAN LANCIA (fig. 56)
In de steun van de achteruitkijkspiegel bevinden zich de waarschuwingslampjes A en B die de volgende
functies hebben:
– het rode lampje A: als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid,
gaat het lampje, in de controlefase van
het check control, ongeveer 4 seconden
branden. Als er een storing is, wat
wordt aangegeven door het branden
van het bijbehorende controlelampje
en het waarschuwingslampje CHECK,
dooft het lampje na ongeveer 10
seconden;
– het groene lampje B: dient voor de
“gedempte” nachtverlichting van de
bedieningsorganen van het ICS van
Lancia. Het lampje gaat branden als
de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid (ongeveer 2 seconden nadat
het rode lampje A is gaan branden).
P4T0283
Als de melding van niet goed gesloten
portieren of kofferdeksel verschijnt op
het moment dat het systeem in een
ander functiescherm werkt, verschijnt
alleen het waarschuwingslampje 9
linksonder op het scherm.
Als wordt teruggekeerd naar het
hoofdscherm verschijnt opnieuw het
symbool van de auto 13 of14 aan de
rechterkant van het scherm, zoals hiervoor is beschreven.
fig. 56
ICS VAN VAN LANCIA MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(zonder NAVIGATIESYSTEEM)
– Boordcomputer (TRIP)
– Check control (*)
(*) Zie voor de beschrijving en de
werking de betreffende paragraaf.
BEDIENINGSORGANEN
1 - Keuzetoetsen autoradio/cassettespeler/CD (indien aanwezig)
2 – Knop voor in- en uitschakeling
ICS en autoradio en volume-/audioregeling
3 - Knop voor selecteren en bevestigen ICS-functies
4 - Toets voor weergave scherm van
de autoradio-instellingen
5 - Keuzetoets voor taal, functies
klokje en instelling snelheidslimiet
fig. 57
Het I.C.S. (Integrated Control
System) van Lancia is een geïntegreerd bedienings- en informatiesysteem met een multifunctioneel 5”
LCD-scherm (liquid cristal display),
dat ook door de passagier gelezen
kan worden.
P4T0037
Het multifunctionele scherm toont
en regelt de volgende functies:
6 - Toets voor functies boordcomputer (TRIP)
7 - Toets voor traploze regeling
lichtsterkte scherm.
– Autoradio met cassettespeler en
CD (indien aanwezig) (*)
– Analoog/digitaal klokje
57
Het ICS schakelt automatisch in als
u bij het starten van de motor de
contactsleutel in stand MAR draait.
Het schakelt uit als u de sleutel in
stand STOP draait.
Als u op knop 2 (fig. 57) drukt bij
uitgenomen contactsleutel, wordt
alleen de radio ingeschakeld. Deze
wordt na ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld.
LICHTSTERKTEREGELING
DISPLAY
Na inschakeling kan het, afhankelijk van de temperatuur, enige minuten duren voordat de ingestelde
lichtsterkte wordt bereikt.
Om de lichtsterkte te regelen moet,
met in- of uitgeschakelde buitenverlichting, de knop LIGHT 7 ingedrukt worden gehouden: de lichtsterkte verloopt van maximum naar
minimum en van minimum naar
maximum in ongeveer 2 seconden,
en blijft ongeveer 1 seconde op het
minimum en maximum niveau.
BELANGRIJK Als de lichtsterkte
op het minimum niveau staat, is het
display onleesbaar.
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Bij het starten toont het display
ongeveer 4 seconden het LANCIAembleem. Daarna verschijnt een
nieuw scherm dat twee verschillende
configuraties kan hebben (fig. 5859) afhankelijk van de werking van
het ICS.
Het scherm dat gewoonlijk wordt
weergegeven, is in 4 gebieden onderverdeeld met de volgende informatie
(fig. 58):
A – Informatie over de werking van
de autoradio/CD (indien aanwezig)
en het motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen).
B – Analoog klokje en eventuele
controle-/waarschuwingslampjes.
Als de buitenverlichting wordt
ingeschakeld, vermindert de lichtsterkte van het display automatisch
en wordt de verlichting van de toetsen samen met de instrumentenpaneelverlichting geregeld.
Iedere keer als de motor wordt
gestart, wordt zowel bij in- als uitgeschakelde buitenverlichting automatisch dezelfde lichtsterkte ingesteld
als voor het uitzetten van de motor.
58
D
A
B
fig. 58
C
P4T0627
IN-/UITSCHAKELEN
analoge klokje niet en wordt de tijd
digitaal weergegeven in gebied C.
D – Symbool van de auto met waarschuwingslampjes voor niet goed
gesloten portieren en kofferdeksel/
achterklep, functies boordcomputer
(TRIP), SETUP-functie, functies
autoradio en EXP-functies.
Als de ingestelde snelheidslimiet
wordt overschreden, verschijnt in
gebied B het opschrift LIMIET
OVERSCHREDEN.
In gebied A verschijnt alleen informatie over de werking van de autoradio als de radio is ingeschakeld; bij
uitgeschakelde radio verschijnt het
opschrift RADIO OFF. Als de CDspeler (indien aanwezig) is ingeschakeld, wordt het volgende weergegeven:
– het nummer van de geselecteerde
CD (van 1 tot 6)
– het geselecteerde muziekstuk
– de speelduur van het geselecteerde muziekstuk.
Het motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen) verschijnt als de veiligheidslimiet is overschreden.
Als er eventueel controle-/waarschuwingslampjes in gebied B worden weergegeven, verschijnt het
In gebied C worden de datum, het
digitale klokje (als het analoge klokje
niet wordt weergegeven door de
aanwezigheid van controle-/waarschuwingslampjes) en de storingsmeldingen LAMPJE STORING IN ABS,
LAMPJE STORING IN EBD,
LAMPJE STORING IN ASR of
DEFECTE BUITENVERLICHTING
weergegeven. Deze opschriften worden ongeveer 5 seconden weergegeven bij inschakeling van het systeem
of als er een storing wordt gesignaleerd. Hierna lichten de betreffende
lampjes in gebied B op.
In gebied D verschijnen, afhankelijk van de werking van het systeem,
het symbool van de auto met de controle-/waarschuwingslampjes voor
niet goed gesloten portier en kofferdeksel/achterklep, de functie boordcomputer (TRIP), de SETUP-functie, de functies van de autoradio en
de EXP-functies.
Bij een storing in de verbinding tussen het instrumentenpaneel en het
ICS verschijnt het opschrift GEEN
SIGNAAL NAAR CHECK EN
BOORDCOMPUTER. Neem in dit
geval contact op met de Lanciadealer.
Als u op één van de toetsen HELP
RADIO, SETUP of TRIP drukt,
verschijnt het scherm (fig. 59) met
de functie TERUG (
). Dit scherm
bestaat uit drie delen en kan de volgende informatie tonen:
E – Als u op de toets HELP
RADIO 4 drukt, worden de audioinstellingen van de radio weergegeven: VOLUME / BASS / TREBLE /
BALANCE / FADER / ZENDER 12-3-4-5-6 / FM 1-2-3 / LW / MW.
P4T0603
C – Datum, digitaal klokje en
storingsmeldingen.
E
F
G
fig. 59
59
Als u op de toets SETUP 5 drukt,
worden de volgende keuzemogelijkheden weergegeven:SNELHEIDSLIMIET / TIJD INSTELLEN /
DATUM INSTELLEN / WEKKER
/ BANDEN (SPANNING) (vaste
waarde) / TAAL 1-2-3-4-5 /
OFFICIËLE TIJD ON-OFF.
Als u op de toets TRIP 6 drukt,
worden de volgende waarden weergegeven: ACTIERADIUS / GEMIDDELD VERBRUIK / AFSTAND
(aantal kilometers na het op nul zetten) / GEMIDDELDE SNELHEID
/ REISTIJD.
F – Digitaal klokje (als er geen controle-/waarschuwingslampjes aanwezig zijn) en waarschuwingslampjes (bij een storing).
submenu’s de functie TERUG selecteert en bevestigt, keert u terug naar
het vorige scherm.
60
– BANDEN (waarde van de voorgeschreven bandenspanning)
Als deze functie wordt geselecteerd,
wordt de pijl van de functie TERUG
in bepaalde schermen wit.
– OFFICIËLE TIJD ON/OFF
– ITALIAANS
– ENGELS
SCHERMINSTELLINGEN (fig.
60)
– FRANS
– DUITS
Als u op de toets SETUP 5 (fig. 57)
drukt, met de contactsleutel in stand
MAR en na het verdwijnen van het
LANCIA-embleem, verschijnt het
scherm met de functies:
– SPAANS.
Selecteer na het beëindigen van de
instellingen de functie TERUG (
)
door knop 3 (fig. 57) te draaien en
in te drukken voor bevestiging, om
terug te keren naar het hoofdscherm.
– SNELHEIDSLIMIET
– TIJD INSTELLEN
– DATUM INSTELLEN
P4T0604
G – Informatie over de werking van
de radio of CD (bij ingeschakelde
radio) of het opschrift RADIO OFF
(bij uitgeschakelde radio).
Als u in het hoofdscherm met de
verschillende menu’s de functie
TERUG, die in bepaalde schermen
wordt weergegeven met het symbool,
selecteert en bevestigt, keert u terug
naar het hoofdscherm van het ICS.
(fig. 58); als u in een scherm met
– WEKKER (afstellen) en ON/ OFF
fig. 60
Selecteer het veld B (minuten) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Tijd instellen
Selecteer voor het instellen van de tijd
de functie TIJD INSTELLEN (fig. 60)
door knop 3 (fig. 57) te draaien en in
te drukken voor bevestiging. Op het
display verschijnt het scherm met de
volgende velden (fig. 61):
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om de ingestelde minuten te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de
gewenste waarde toont, druk dan op
knop 3 om de instelling te bevestigen.
– Uur A
Selecteer na de instelling het veld
TERUG C door knop 3 te draaien en
in te drukken voor bevestiging, om
terug te keren naar het scherm
SETUP (fig. 60).
– Minuten B
– TERUG C.
Selecteer het veld A(uur) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Als het analoge klokje wordt ingesteld, wordt automatisch ook het
digitale klokje ingesteld.
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om het ingestelde uur te verhogen en
omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3
om de instelling te bevestigen.
B
C
fig. 61
Datum instellen
Selecteer voor het instellen van de
datum de functie SET DATA (fig.
60) door knop 3 (fig. 57) te draaien
en in te drukken voor bevestiging.
Op het display verschijnt het scherm
met de volgende velden (fig. 62):
– Dag A
– Maand B
– Jaar C
– TERUG D.
P4T0606
Inschakelen/uitschakelen van de
officiële tijd
P4T0605
A
Selecteer OFFICIËLE TIJD om de
functie in- of uit te schakelen 3 /
met knop 3 en druk de knop in voor
bevestiging.
Met de functie OFFICIËLE TIJD
ON/OFF kan van de officiële tijd
naar de zomertijd worden overgeschakeld en omgekeerd zonder de
instelling van het klokje te wijzigen.
Als u de functie OFFICIËLE TIJD
ON (3 ) selecteert, wordt de instelling van het klokje met een uur
verhoogd; als u de functie
OFFICIËLE TIJD OFF ( ) selecteert,
wordt de ingestelde tijd verlaagd.
A
B
C
D
fig. 62
61
Selecteer het veld A (dag) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om de ingestelde dag te verhogen
(van 1 tot 31) en omgekeerd (van 31
tot 1). Als het scherm de gewenste
waarde toont, druk dan op knop 3
om de instelling te bevestigen.
Selecteer het veld B (maand) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om de ingestelde maand te verhogen
(van 1 tot 12) en omgekeerd (van 12
tot 1). Als het scherm de gewenste
waarde toont, druk dan op knop 3
om de instelling te bevestigen.
Selecteer na de instelling het veld
TERUG D door knop 3 te draaien en
in te drukken voor bevestiging, om
terug te keren naar het scherm
SETUP (fig. 60).
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om het ingestelde uur te verhogen en
omgekeerd. Als het scherm de
gewenste waarde toont, druk dan op
knop 3 om de instelling te bevestigen.
Wekker instellen en in-/uitschakelen
Selecteer voor het instellen van de
wekker de functie WEKKER (fig. 60)
door knop 3 (fig. 57) te draaien en in
te drukken voor bevestiging. Op het
display verschijnt het scherm met de
volgende velden (fig. 63):
Selecteer het veld B (minuten) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om de ingestelde minuten te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de
gewenste waarde toont, druk dan op
knop 3 om de instelling te bevestigen.
– Uur A
– Minuten B
– TERUG C.
P4T0607
Selecteer het veld C (jaar) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om het ingestelde jaar te verhogen
en omgekeerd. Als het scherm de
gewenste waarde toont, druk dan op
knop 3 om de instelling te bevestigen.
A
B
C
fig. 63
62
Selecteer het veld A(uur) door
knop 3 te draaien en in te drukken
voor bevestiging.
Selecteer na de instelling het veld
TERUG C door knop 3 te draaien en
in te drukken voor bevestiging, om
terug te keren naar het scherm
SETUP (fig. 60).
Selecteer de wekker door knop 3 te
draaien en in te drukken voor bevestiging. Schakel vervolgens de wekker
in of uit met de functie ON/OFF.
Als de wekker is ingeschakeld, verschijnt op het hoofdscherm het
opschrift ON.
Als de wekker is ingeschakeld, gaat
de wekker op de ingestelde tijd
ongeveer 12 seconden af, ook bij uitgenomen contactsleutel.
Taalkeuze
Selecteer om de taal van het
scherm van het display in te stellen,
de betreffende taal met knop 3 (fig.
57) en druk de knop in voor bevestiging.
Snelheidslimiet
– In- of uitschakeling van het
akoestische signaal C
De functie SNELHEIDSLIMIET
zorgt ervoor dat de bestuurder iedere
keer door middel van een akoestisch
en/of zichtbaar signaal wordt
gewaarschuwd als de ingestelde
snelheidslimiet wordt overschreden.
– TERUG D.
Selecteer het veld A (ingestelde
snelheid) door knop 3 te draaien en
in te drukken voor bevestiging.
Draai vervolgens knop 3 rechtsom
om de ingestelde snelheid te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de
gewenste waarde toont, druk dan op
knop 3 om de instelling te bevestigen.
Selecteer de functie door knop 3
(fig. 57) en druk de knop in voor
bevestiging.
Op het display verschijnt het scherm
(fig. 64) met de volgende velden:
– Ingestelde snelheidslimiet in
km/h A
Selecteer de functie SNELHEIDSLIMIET door knop 3 te draaien en
in te drukken voor bevestiging.
Schakel de limiet vervolgens in of uit
met de functie ON en OFF B.
– In- of uitschakeling van de ingestelde snelheidslimiet B
P4T0608
De beschikbare talen zijn ITALIAANS – ENGELS – FRANS –
DUITS – SPAANS.
A
B
Selecteer de akoestische waarschuwing door knop 3 te draaien en
in te drukken voor bevestiging.
Schakel de waarschuwing vervolgens in of uit met de functie ON en
OFF C.
C
D
fig. 64
63
bevestiging, om terug te keren naar
het scherm SETUP (fig. 60).
– activering van de akoestische
waarschuwing (als de betreffende
functie ON C is ingeschakeld) gedurende ongeveer 4 seconden, als de
snelheid niet onder de limiet van ten
minste 5 km/h daalt;
Als u met knop 3 (fig. 57) de functie BANDEN selecteert en bevestigt,
verschijnen op het scherm de waarden van de bandenspanning, afhankelijk van de beladingsgraad.
– overschakeling van het hoofdscherm naar het functiescherm
SNELHEIDSLIMIET (fig. 64) voor
eventuele wijziging van de ingestelde
waarde of in-/uitschakeling van de
akoestische waarschuwing of de
functie zelf;
BELANGRIJK De functie geeft
geen aanwijzingen over de werkelijke bandenspanning. De bandenspanning moet daarom regelmatig
worden gecontroleerd.
– op het scherm verdwijnt het opschrift LIMIET OVERSCHREDEN;
– activering, als de radio is ingeschakeld, van de functie MUTE
(volume uitschakelen).
Het opschrift LIMIET OVERSCHREDEN blijft weergegeven zolang als de snelheid niet onder de
limiet van ten minste 5 km/h daalt
of als de functie SNELHEIDSLIMIET wordt uitgeschakeld.
Selecteer na het instellen van de
functie het veld TERUG D door knop
3 te draaien en in drukken voor
64
Bandenspanning
BOORDCOMPUTER (fig. 65)
Als u op de toets TRIP 6 (fig. 57)
drukt, met de contactsleutel in stand
MAR en na het verdwijnen van het
LANCIA-embleem, verschijnt het
scherm met de functies:
– ACTIERADIUS
– GEMIDDELD VERBRUIK (TRIP
MODE)
– VERBRUIK OP HET MOMENT
(KEY MODE)
– AFSTAND (aantal kilometers na
het op nul zetten)
– GEMIDDELDE SNELHEID
– REISTIJD (vanaf het vertrek of
na het op nul zetten)
– KEY/TRIP
– TRIP OP NUL ZETTEN.
Als de functie TRIP is ingeschakeld
(gegevens handmatig op nul zetten)
kunnen de gegevens op nul worden
gezet door in een ander functiescherm het veld TRIP OP NUL ZETTEN te selecteren en te bevestigen.
Druk na de instelling opnieuw op
de toets TRIP 6 (fig. 57) om terug te
keren naar het hoofdscherm of op de
toets HELP RADIO 4 om naar het
scherm van de radiofuncties te gaan
of op de toets SETUP 5 om het
scherm met de scherm-instellingen
te openen.
P4T0628
Als de functie SNELHEIDSLIMIET is ingeschakeld en de limiet
wordt overschreden, voert het
systeem het volgende uit:
fig. 65
Actieradius (fig. 66)
Als u met knop 3 (fig. 57) de functie
ACTIERADIUS selecteert en bevestigt, toont het scherm bij benadering
de afstand (in km/h en met een resolutie van 1 km) die nog kan worden
afgelegd met de nog in de tank aanwezige brandstof. Dit is berekend op
basis van het gemiddelde verbruik van
voor het inschakelen van de functie.
Het gemiddeld verbruik wordt
iedere seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op
minder dan 0,1 l/l00 km nauwkeurig.
Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig.
65) moet u met knop 3 (fig. 57) de
functie TERUG selecteren en bevestigen.
Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig.
65) moet u met knop 3 (fig. 57) de
functie TERUG selecteren en bevestigen.
Gemiddeld verbruik (zichtbaar
in TRIP MODE) (fig. 67)
Verbruik op het moment
(zichtbaar in KEY MODE)
Als u met knop 3 (fig. 57) de functie GEMIDDELD VERBRUIK selecteert en bevestigt, toont het scherm
het gemiddelde brandstofverbruik
van de laatste 5 minuten (in l/100
km en met een resolutie van 0,1
l/100 km).
Als u de functie VERBRUIK OP
HET MOMENT selecteert en bevestigt, toont het scherm het gemiddelde brandstofverbruik van de laatste
5 minuten (in l/100 km).
P4T0611
Tijdens deze fase die 30 seconden
duurt, worden de actieradius, het
gemiddeld verbruik, enz. niet meer
op het scherm weergegeven.
weergegeven. Als de actieradius
lager dan 50 km is en de auto nog
niet op reservebrandstof rijdt, wordt
de waarde 50 continu weergegeven.
P4T0610
BELANGRIJK Als u bij het starten
van de motor de sleutel in stand MAR
draait, verwerkt de boordcomputer de
gegevens die noodzakelijk zijn voor
het berekenen van de verschillende
functies.
De actieradius wordt iedere 30
seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op
minder dan 1 km nauwkeurig.
BELANGRIJK Als de actieradius
lager dan 50 km is en de auto op
reservebrandstof rijdt, worden in
plaats van de actieradius streepjes
fig. 66
fig. 67
65
AFSTAND (afstand traject) (fig. 68)
Gemiddelde snelheid (fig. 69)
Reistijd (reisduur) (fig. 70)
Als u met knop 3 (fig. 57) de functie
AFSTAND selecteert en bevestigt,
toont het scherm de afgelegde afstand
(in km en met een resolutie van 0,1
km) na het op nul zetten van de boordcomputer (zie de paragraaf “Gegevens
van de computer op nul zetten”).
Als u met knop 3 (fig. 57) de functie GEMIDDELDE SNELHEID
selecteert en bevestigt, toont het
scherm de gemiddelde snelheid
vanaf het begin van de reis (in km/h
en met een resolutie van 0,1 km/h).
De gemiddelde snelheid wordt alleen
berekend als de motor draait.
Als u met knop 3 (fig. 57) de functie REISTIJD selecteert en bevestigt,
toont het scherm de reistijd (in uren
en minuten) na het op nul zetten van
de boordcomputer (zie de paragraaf
“Gegevens van de boordcomputer
op nul zetten”).
Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig.
65) moet u met knop 3 (fig. 57) de
functie TERUG selecteren en bevestigen.
66
Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig.
65) moet u met knop 3 (fig. 57) de
functie TERUG selecteren en bevestigen.
P4T0613
P4T0630
Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig.
65) moet u met knop 3 (fig. 57) de
functie TERUG selecteren en bevestigen.
fig. 68
De reistijd wordt iedere minuut
door het systeem bijgewerkt. De
berekening is tot op minder dan 2
seconden nauwkeurig. De maximale
waarde die wordt aangegeven is 99h
en 59 s.
De gemiddelde snelheid wordt
iedere seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op
minder dan 0,1 km/l nauwkeurig.
P4T0614
De afgelegde afstand wordt iedere
seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op
minder dan 1 km nauwkeurig. De
maximale waarde die wordt aangegeven is 25.000 km.
fig. 69
fig. 70
Als u de functie TRIP (TRIP 3 )
activeert, moeten de gegevens handmatig op nul worden gezet met de
functie TRIP OP NUL ZETTEN en
wordt het scherm van de computer
pas weergegeven als op de toets
TRIP 6 (fig. 57) wordt gedrukt.
Keuzemogelijkheid voor werking
computer
Met de functies KEY en TRIP (fig.
71) kan één van de werkingen van
het systeem worden ingesteld.
De belangrijkste verschillen tussen
de twee functies zijn de manier waarop het scherm wordt weergegeven en
de wijze waarop de gegevens op nul
worden gezet.
Kies een werking door met knop 3
(fig. 57) de functie KEY of TRIP te
selecteren en te bevestigen. Als u
nogmaals op knop 3 drukt, wordt
van de ene naar de andere werking
overgeschakeld.
Als u de functie KEY (KEY 3 ) activeert, wordt iedere keer als de motor
wordt gestart het scherm van de
computer automatisch weergegeven
en worden de gegevens op nul gezet.
Gegevens van de computer op
nul zetten
De gegevens van de computer kunnen op nul worden gezet door de
functie TRIP OP NUL ZETTEN
(fig. 71) met knop 3 (fig. 57) te
selecteren en te bevestigen. Als deze
functie wordt bevestigd, worden alle
opgeslagen gegevens op nul gezet.
De functie TRIP OP NUL ZETTEN is alleen beschikbaar als de
functie TRIP is geactiveerd.
P4T0628
Als de functie TRIP is ingeschakeld
(gegevens handmatig op nul zetten)
kunnen de gegevens op nul worden
gezet door in een ander functiescherm het veld TRIP OP NUL
ZETTEN te selecteren en te bevestigen.
fig. 71
67
AUTORADIO
(geïntegreerd in het ICS van Lancia zonder NAVIGATIESYSTEEM)
fig. 72
68
P4T0251
11 - Inschakeltoets Traffic Program
en Alternative Frequence (voor ontvangst van RDS-programma’s)
10 - Inschakeltoets LOUDNESSfunctie (automatisch voor hifi-audiosysteem)
18 - Toets voor zenderzoeken op
lagere frequentie en snel achteruit
spoelen van de cassette
12 - Inschakeltoets functies:
SCAN (opgeslagen zenders kort beluisteren), MSS (Music Search System) om een muziekstuk over te slaan
of te herhalen
13 - Inschakeltoets IS-functie om
een zender met optimale ontvangst te
zoeken
14 - Inschakeltoets EXP-functie
voor instellen van parameters voor de
autoradio
15 - Knop voor het selecteren en bevestigen van functies en veldwaarden
16 - Keuzetoets zenderband (LW –
MW – FM) en inschakeling AUTOREVERSE cassette. Op enkele uitvoeringen kan onder het opschrift
BAND het opschrift DIR staan in
plaats van het afgebeelde symbool
19 - Keuzetoets Dolby/Mono
20 - Inschakeltoets functie maximale
ontvangstgevoeligheid
21 - Inschakeltoets RADIO-schermen
22 - Toets LIGHT voor lichtsterkteregeling DISPLAY
23 - Uitwerptoets audiocassette.
BEDIENINGSORGANEN OP
HET STUURWIEL (fig. 73)
(indien aanwezig)
Ook op het stuurwiel zijn de bedieningsknoppen van de belangrijkste
functies van de autoradio geplaatst,
zodat u tijdens het rijden de autoradio
kunt bedienen zonder afgeleid te worden:
P4T0259
BEDIENINGSPANEEL
1 - Voorkeuzetoets, PTY-programma
en functie volgend muziekstuk op CD
2 - Voorkeuzetoets, PTY-programma
en functie muziekstukken op CD herhalen
3 - Voorkeuzetoets, PTY-programma
en functie muziekstukken op CD willekeurig weergeven
4 - Voorkeuzetoets en PTY-programma
5 - Voorkeuzetoets, PTY-programma
en functie vorige CD selecteren
6 - Voorkeuzetoets, PTY-programma
en functie volgende CD selecteren
7 - Keuzetoets radio, cassettespeler,
CD-speler (indien geïnstalleerd)
8 - Keuzetoets AUDIO-functies (Bass/
Treble/Balance/Fader/Volume). Op enkele uitvoeringen kan onder het opschrift AUDIO het opschrift MUTE
staan
9 - Knop voor in- en uitschakeling:
display, radio en volumeregeling
17 - Toets voor zenderzoeken op
hogere frequentie en snel vooruit
spoelen van de cassette
fig. 73
69
A - Druktoets verhogen volume
B - Druktoets MUTE (volume op
nul zetten)
C - Druktoets verlagen volume
D - Druktoets voor zenderzoeken op
hogere frequentie, snel vooruit spoelen van de cassette en weergave volgend muziekstuk op CD
E - Keuzetoets radio, cassettespeler,
CD-speler (indien geïnstalleerd)
F - Druktoets voor zenderzoeken op
lagere frequentie, snel achteruit spoelen van de cassette en weergave vorig
muziekstuk op CD.
Volumeregeling
Druk op toets A om het volume te
verhogen of op toets C om het te verlagen (zie de aanwijzingen in de
paragraaf “Volumeregeling”). De
functie van de toetsen is gelijk aan die
van knop 9 (fig. 72) op het ICS van
Lancia.
70
Volume op nul zetten (MUTE)
Druk op toets MUTE B om de functie voor het op nul zetten van het
volume in of uit te schakelen. De
functie van de toets is gelijk aan die
van toets AUDIO 8 op het ICS van
Lancia, en heeft betrekking op de
functie MUTE.
Keuzemogelijkheid voor
geluidsbron systeem (Radio,
Cassette of Compact Disc)
Druk meerdere keren op toets
MODE E om de functies Radio, Cassette (indien geplaatst), Compact
Disc (indien de CD-speler is geïnstalleerd) en Phone (als de handsfree
carkit/mobiele telefoon is geïnstalleerd) te kiezen.
De functie van toets MODE E is
gelijk aan die van toets MODE 7
(fig. 72) op het ICS van Lancia.
Instellingen Radio, Cassette
en Compact Disc
De toetsen D en F activeren de drie
verschillende functies, afhankelijk
van de met toets MODE E geselecteerde geluidsbron (Radio, Cassette of
Compact Disc).
De functies van de toetsen zijn gelijk
aan die van de toetsen 17 en 18 (fig.
72) op het ICS van Lancia, en hebben
betrekking op de hierna vermelde
functies.
1) Functie Radio:
zenderafstemming
Druk op toets D of F om de zenders
op de gekozen zenderband te zoeken.
2) Functie Cassette: snel
vooruit/achteruit spoelen
Druk op toets D of op toets F om
respectievelijk de cassette snel vooruit
of achteruit te spoelen (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Snel vooruit/achteruit spoelen”).
3) Compact Disc: volgend/vorig
muziekstuk op CD selecteren
Druk op toets D of op toets F voor
weergave van respectievelijk het volgende of vorige muziekstuk van de CD
die wordt beluisterd (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Muziekstuk selecteren of herhalen”).
TIPS EN AANWIJZINGEN
Verkeersveiligheid
Wij raden u aan om bekend te raken
met de verschillende functies van de
autoradio (bijv. het opslaan van zenders) voordat u gaat rijden.
Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel
uw leven als het leven van
anderen in gevaar brengen. Wij
raden u dan ook aan om het
volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons,
sirenes van ambulance, brandweer,
politie e.d.) hoorbaar blijven.
Ontvangstomstandigheden
Tijdens het rijden wisselen de ontvangstomstandigheden voortdurend.
De ontvangst kan gestoord worden
door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral als u ver
verwijderd bent van de zender waarnaar u luistert.
BELANGRIJK Bij verkeersinformatie kan het volume aanzienlijk toenemen in vergelijking tot de normale
weergave.
Voorzorgsmaatregelen en
onderhoud
Zonder dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn, is een lange
levensduur van de speciaal ontworpen
autoradio gegarandeerd. Raadpleeg
bij storingen een Lancia-dealer.
Stel de cassettebandjes nooit bloot
aan hitte en direct zonlicht en berg ze
na gebruik altijd op in de cassettedoosjes.
Wij raden het gebruik aan van cassettes van een goede kwaliteit en met
een speelduur van maximaal 90 mi-
nuten, waardoor altijd een perfecte
weergave is gegarandeerd.
Maak het display en het bedieningspaneel alleen met een zachte en antistatische doek schoon. Schoonmaaken glansmiddelen kunnen het front
beschadigen.
Vuil op de koppen van de cassettespeler kan na verloop van tijd een
vermindering van de hoge-tonenweergave veroorzaken.
Wij raden u daarom aan om de koppen regelmatig met een reinigingscassette schoon te maken.
Het oppervlak van de CD’s mag niet
met de vingers worden aangeraakt of
stoffig worden; krassen op de CD’s
veroorzaken een onderbreking van de
weergave.
Plaats geen beschadigde of vervormde CD’s in de wisselaar.
Stel de CD’s niet bloot aan warmtebronnen of zonnestraling.
Als het oppervlak vuil is, kan de CD
vanuit het midden naar de rand worden schoongemaakt met een zachte
doek.
71
Toets
Kort
indrukken
Functie radio
2 tot 4 sec.
indrukken
l> dan 4 sec.
indrukken
Functie cassettespeler
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
Functie CD-wisselaar
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
a
1
TRK
Opgeslagen zenOpslaan (n)
der selecteren
met de voorkeuzetoetsen (1÷6)
PTY:
PTY: ProgramOpslaan (u)
matype
selecteren (PTY)
b
2
RPT
Opgeslagen zen- Opslaan (n)
der selecteren
met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY:
PTY:
Opslaan (u)
Programmatype
selecteren (PTY)
Keuzetoets
REPEAT
of REPEAT
wisselaar
c
3
RND
Opgeslagen zenOpslaan (n)
der selecteren
met de voorkeuzetoetsen (1÷6)
PTY:
PTY:
Programmatype Opslaan (u)
selecteren (PTY)
Keuzetoets
RANDOM
TRACK
ON/OFF
d
e
f
PTY ON
Functie PHONE-IN
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
TRACK REPEAT
ON/OFF
Opgeslagen zenOpslaan (n)
der selecteren
met de voorkeuzetoetsen (1÷6)
PTY:
PTY:
Programmatype Opslaan (u)
selecteren (PTY)
5
CD–
6
CD+
Opgeslagen zenOpslaan (n)
der selecteren
met de voorkeuzetoetsen (1÷6)
PTY:
PTY:
Programmatype Opslaan (u)
selecteren (PTY)
Opgeslagen zenOpslaan (n)
der selecteren
met de voorkeuzetoetsen (1÷6)
PTY:
PTY:
Programmatype Opslaan (u)
selecteren (PTY)
(n) Frequenties in geheugen opslaan met de voorkeuzetoetsen 1÷6
72
Vorige CD
Volgende CD
(u) Programmatype opslaan (PTY)
(䡺) Status ingeschakelde CD-functies
Toets
Kort
indrukken
g
h
MODE TAPE, CD,
RADIO,
PHONE (•)
AUDIO BASS, TREBLE,
BALANCE,
FADER
VOLUME (•)
i
VOL
j
LOUD
Keuzetoets
LOUDNESS
ON/OFF
k
TP
AF
TP: Functie
ON/OFF
l
Functie radio
2 tot 4 sec.
indrukken
IS
n
EXP
o
15
Linksom en rechtsom draaien: functies selecteren Indrukken:geselecteerde functies
bevestigen
p
BAND
FM1, FM2, FM3,
MW, LW
Functie cassettespeler
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
CD, RADIO,
PHONE, TAPE
(•)
Functie CD-wisselaar
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
RADIO, PHONE,
TAPE, CD
(•)
AUDIO MUTE
ON/OFF
BASS, TREBLE,
BALANCE,
FADER
VOLUME (•)
Functie PHONE-IN
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
TAPE, CD,
RADIO, PHONE
(•)
AUDIO MUTE
ON/OFF
BASS, TREBLE,
BALANCE,
FADER
VOLUME (•)
AUDIO MUTE
ON/OFF
BASS, TREBLE,
BALANCE,
FADER
VOLUME (•)
ON/OFF
Linksom draaien:
volume verlagen.
Rechtsom
draaien: volume
verhogen
ON/OFF
Linksom draaien:
volume verlagen.
Rechtsom draaien:
volume verhogen
ON/OFF
Linksom draaien:
volume verlagen.
Rechtsom
draaien: volume
verhogen
ON/OFF
Linksom draaien:
volume verlagen.
Rechtsom
draaien:
volume verhogen
Keuzetoets
LOUDNESS
ON/OFF
Keuzetoets
LOUDNESS
ON/OFF
Keuzetoets
LOUDNESS
ON/OFF
TP: Functie
ON/OFF
TP: Functie
ON/OFF
Keuzetoets MSS
ON/OFF
Keuzetoets
TRACK SCAN
ON/OFF (ongeveer 10 seconden)
AF: Functie
ON/OFF
SCANN Keuzetoets
LEARN SCAN
MSS
ON/OFF (ongeveer 10 sec.)
m
> dan 4 sec.
indrukken
AUDIO MUTE
ON/OFF
FM: Functie
IS LEARN
Weergave
frequentie
en eigen parameters
EXPERT
MODE ON
EXPERT
MODE ON
EXPERT
Status
CD-wisselaar (䡺) MODE ON
EXPERT
MODE ON
FM: AUTOSTORE HANDMATIG
AM: AUTOSTORE terugspoelen
(n) Frequenties in geheugen opslaan onder de voorkeuzetoetsen 1÷6 (u) Programmatype opslaan (PTY) (䡺) Status ingeschakelde CD-functies (•) Keuzetoets
73
Toets
Kort
indrukken
q
䊳
r
䊴
s
t
u
v
Functie radio
2 tot 4 sec.
indrukken
> dan 4 sec.
indrukken
AM: Automatisch AM: Handmatig FM: Handmatig
zenderzoeken
zoeken
zenderzoeken
FM: Keuze tussen
FM: LEARN
IS SCAN en
SCAN
RDS SEARCH
FM SEARCH
PTY: Volgend
PTY: Autom. zoeprogramken naar gesematype selecteerd prolecteren
grammatype
(PTY)
AM: Automatisch AM: Handmatig FM: Handmatig
zoeken
zenderzoeken
zoeken
FM: LEARN
FM: Keuze tussen
SCAN
IS SCAN en
FM SEARCH
RDS SEARCH
PTY: Vorig pro- PTY: Autom. zoeken naar gegrammatype
selecteerd
selecteren
programmatype (PTY)
DOLBY Keuzetoets
MONO STEREO/MONO
DX
Functie cassettespeler
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
Functie CD-wisselaar
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
Snel vooruit
spoelen
Met ingeschakeld
MSS:muziekstuk
overslaan/volgend
muziekstuk zoeken
Volgend muziek- Snel vooruit
stuk selecteren
spoelen
Snel achteruit
spoelen
Met ingeschakeld
MSS: muziekstuk
overslaan/begin
van muziekstuk
zoeken
Voorgaand
muziekstuk
selecteren
Functie PHONE-IN
Kort
> dan 2 sec.
indrukken
indrukken
Snel terugspoelen
Snel terugspoelen
Keuze Dolby B
ON/OFF
Keuzetoets
maximum
ontvangstgevoeligheid
HELP Scherm met raRADIO dio-instellingen
LIGHT Lichtsterkterege- Lichtsterkteregeling display
ling display
w °
Lichtsterkteregeling display
Klep openen
Cassette
uitwerpen
(n) Frequenties in geheugen opslaan met de voorkeuzetoetsen 1÷6
74
Lichtsterkteregeling display
Klep openen
Cassette
uitwerpen
Lichtsterkteregeling display
Lichtsterkterege- Lichtsterkteregeling display
ling display
Lichtsterkterege- Lichtsterkteregeling display
ling display
Klep openen
Cassette
uitwerpen
Klep openen
Cassette
uitwerpen
(u) Programmatype opslaan (PTY)
(䡺) Status ingeschakelde CD-functies
ALGEMENE INFORMATIE
Diefstalbeveiliging
De autoradio is uitgerust met een
diefstalbeveiliging die bestaat uit een
geheime 4-cijferige code.
De diefstalbeveiliging zorgt ervoor
dat de autoradio onbruikbaar wordt
als deze bij diefstal uit het dashboard
wordt weggenomen.
CODE-card
Op het registratiebewijs van de autoradio zijn het model, het serienummer
en de bijbehorende geheime code opgenomen.
Het serienummer komt overeen met
het nummer dat op het apparaat is
aangebracht.
De CODE-card vereenvoudigt bij
eventuele diefstal de opsporing en
geeft in combinatie met het eigendomsbewijs de verzekeringsmaatschappij de gelegenheid tot vervolging
van de dader.
Bewaar de documenten altijd op een
veilige plaats.
Veiligheid
IN-/UITSCHAKELEN
Als de code is ingevoerd, wordt de
autoradio elektronisch beveiligd bij
onderbreking van de voeding van de
autoradio.
De autoradio en het ICS schakelen
automatisch in als bij het starten van
de motor de contactsleutel in stand
MAR wordt gedraaid. De autoradio
schakelt uit als de contactsleutel in
stand STOP wordt gedraaid.
U kunt de radio weer in bedrijf stellen door de geheime code in te voeren.
Display
Als de voeding wordt onderbroken
nadat de code is ingevoerd, moet de
tijd en de datum worden ingesteld.
Zie voor het uitvoeren van deze handeling en het instellen van de lichtsterkte van het display de paragraaf
“ICS van Lancia met multifunctioneel
display”.
Werking met mobiele telefoon
De radio is voorbereid voor de aansluiting van een handsfree mobiele telefoon.
Tijdens de werking van de mobiele
telefoon, wordt de geluidsweergave
van de radio onderdrukt.
Bij uitgeschakelde of uitgenomen
contactsleutel schakelt de radio in als
op knop 9 (fig. 72) wordt gedrukt. De
autoradio schakelt na ongeveer 20
minuten automatisch uit. In dat geval
kan de lichtsterkte van het display
niet geregeld worden.
De wijze waarop de autoradio bij het
starten van de motor in- of uitschakelt, kan worden gewijzigd met
de IGN-functie (zie de paragraaf van
de EXPERT-functies die geactiveerd
kunnen worden door op toets 14
EXP) te drukken.
KNOP VOOR HET SELECTEREN/BEVESTIGEN VAN FUNCTIES EN VELDWAARDEN (15)
Met knop 15 (fig. 72) rechts op het
bedieningspaneel kunnen op elk
scherm de afzonderlijke parameters
geselecteerd en gewijzigd worden.
75
Als u de knop rechts- of linksom
draait, gaat u van de ene naar de andere parameter.
Het opschrift bij de geselecteerde
parameter wordt verlicht.
Als u de knop indrukt, wordt de
keuze van de weergegeven parameter
bevestigd.
VOLUMEREGELING
Volume
Het volume kan geregeld worden
door knop 9 (fig. 72) te draaien. Als
u de knop rechtsom/linksom draait,
wordt het volume respectievelijk
verhoogd/verlaagd.
Op het display verschijnt een regelaar met 16 streepjes, die geleidelijk
oplichten als het volume wordt
verhoogd. Ongeveer 5 seconden na de
instelling verdwijnt de regelaar automatisch van het display.
Het volume kan ook worden geregeld met de toetsen op het stuurwiel
A (fig. 73) (verhogen) en C (verlagen) (indien aanwezig).
Volumeregeling tijdens
verkeersinformatie
Volume op nul zetten tijdens een
telefoongesprek
Gebruik de TAVOL-functie (zie de
paragraaf van de EXPERT-functies
die geactiveerd kunnen worden door
op toets 14 EXP te drukken).
Gebruik de PHONE-functie (zie de
paragraaf van de EXPERT-functies
die geactiveerd kunnen worden door
op toets 14 EXP te drukken).
Volumeregeling bij inschakelen
OPROEPTOETS RADIOINSTELLINGEN (21)
Gebruik de ONVOL-functie (zie de
paragraaf van de EXPERT-functies
die geactiveerd kunnen worden door
op toets 14 EXP te drukken).
Snelheidsafhankelijke
volumeregeling
Gebruik de SCVVOL-functie (zie de
paragraaf van de EXPERT-functies
die geactiveerd kunnen worden door
op toets 14 EXP te drukken).
Als u op toets HELP RADIO 21
(fig. 72) drukt met de contactsleutel
in stand MAR en na het verdwijnen
van het LANCIA-embleem, verschijnt
het scherm met de ingestelde radiofuncties en de bijbehorende waarden:
– VOLUME
– BASS
– TREBLE
– BALANCE
Volume op nul zetten (MUTE)
Druk langer dan 1 seconde op toets
AUDIO 8 om het volume op nul te
zetten.
Druk nogmaals langer dan 1 seconde op toets AUDIO 8 om het volume weer in te schakelen.
– FADER
– ZENDER 1
– ZENDER 2
– ZENDER 3
– ZENDER 4
– ZENDER 5
76
– ZENDER 6
GELUIDSNIVEAU (AUDIO) (8)
– FM1
Als u langer dan 1 seconde op toets
AUDIO 8 (fig. 72) drukt, met de
sleutel in stand MAR en na het
verdwijnen van het LANCIA-embleem, verschijnt het scherm (fig. 74)
met de functies voor het geluidsniveau:
– FM2
– FM3
– LW
– MW.
Zie voor het instellen van de functies VOLUME, BASS, TREBLE,
BALANCE en FADER de paragraaf
“Geluidsniveau (AUDIO)”.
– BASS
De namen of frequenties van de 6
weergegeven zenders hebben betrekking op de geselecteerde zenderband (FM1 – FM2 – FM3 – LW –
MW).
– FADER
–
BASS: bassen regelen (waarde van –6
tot +6)
– TREBLE
– TREBLE: hoge tonen regelen
(waarde van –6 tot +6)
– BALANCE
– BALANCE: verdeling van het geluid tussen de luidsprekers rechts en
links in het interieur (waarde van 15
L – links tot 15 R – rechts)
– VOLUME.
Om van de ene naar de ander functie te gaan, moet herhaaldelijk op
toets AUDIO 8 worden gedrukt.
P4T0629
Als u de functie TERUG () selecteert
en bevestigt, verschijnt het hoofdscherm op het display. Als u de functie TERUG selecteert, wordt de pijl
wit.
De geactiveerde functie verschijnt
rechts op het display, terwijl linksboven de waarde van de geselecteerde
functie d.m.v. streepjes wordt weergegeven. Deze waarde kan worden
veranderd door knop 9 (fig. 72) te
draaien:
–
FADER: verdeling van het geluid tussen de luidsprekers voor en achter in
het interieur (waarde van15 R – achter tot 15 F – voor)
– VOLUME: volume regelen (van 0
tot 16).
Ongeveer 5 seconden na de laatste
instelling verdwijnt automatisch het
scherm van de AUDIO-functies.
fig. 74
77
BELANGRIJK Het systeem slaat de
verschillende AUDIO-instellingen in
het geheugen op tijdens het beluisteren van iedere audiobron (TAPE –
RADIO – CD – PHONE) en roept ze
weer op als de betreffende geluidsbron wordt gekozen.
Loudness-functie (LOUD) (10)
De LOUDNESS wordt in-/uitgeschakeld door op toets LOUD 10 (fig.
72) te drukken.
Als deze functie is ingeschakeld, verbetert de geluidskwaliteit bij een laag
volume.
Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift
“LOUD”.
Op de uitvoeringen met hifi-systeem, wordt de Loudness-functie
automatisch ingeschakeld.
Functie Dolby/Mono
(M-MONO) (19)
De functie M-MONO wordt in-/uitgeschakeld door op toets M-MONO 19
(fig. 72) te drukken.
78
Het is raadzaam deze functie te gebruiken als op een zender is afgestemd die erg stoort, om de achtergrondruis te verminderen. Als de
functie is ingeschakeld, verschijnt op
het display het opschrift “STEREO”.
Als de cassettespeler is ingeschakeld,
is het raadzaam deze functie in te
schakelen als de afgespeelde cassette
van slechte kwaliteit is, om de achtergrondruis te verminderen. Als de
functie is ingeschakeld, verschijnt op
het display het symbool M.
De Dolby-ruisonderdrukking wordt
gefabriceerd onder licentie van de
Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby en het “D”-symbool (M)
zijn door de Dolby Laboratories
Licensing Corporation gedeponeerde
handelsmerken.
KEUZEMOGELIJKHEID
VOOR GELUIDSBRON
(RADIO/CASSETTE/CD)
De gewenste geluidsbron kan
worden ingeschakeld door op toets
MODE 7 te drukken totdat de beschikbare mogelijkheden verschijnen.
Druk vervolgens meerdere keren kort
op de toets om de gewenste geluidsbron te kiezen:
– TAPE = cassettespeler
– CD = CD-speler (indien aanwezig)
– RADIO = afstemming op FM, MW
en LW
–
PHONE = (alleen als de mobiele telefoon is geïnstalleerd).
Enkele seconden na de laatste keuze
verdwijnt automatisch het scherm
met de keuzemogelijkheid voor geluidsbron.
RADIO
Zenderbandkeuze
FM-zenderband: druk herhaaldelijk
op toets BAND 16 totdat op het display de gewenste zenderband “FM1”,
“FM2” of “FM3” verschijnt.
AM-zenderband: druk meerdere keren kort op toets BAND 16 totdat op
het display het opschrift “MW” (middengolf) of “LW” (lange golf) verschijnt.
Last Station Memory
TP-functie in-/uitschakelen
Nadat een zenderband is gekozen, is
het mogelijk het laatste programmatype/de laatste zender waarop was
afgestemd op deze zenderband te beluisteren (Last Station Memory).
Druk om de functie in te schakelen
kort op toets TP/AF 11 (fig. 72).
Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift
“TP”.
BELANGRIJK De verkeersinformatie wordt op een laag volumeniveau
weergegeven. Dit volume kan worden
veranderd via het EXPERT-menu.
Bij Last Station Memory slaat de installatie de instellingen op die voor
het uitzetten van de installatie waren
ingevoerd: geselecteerde zender, cassette, CD voor weergave bij de volgende inschakeling.
BELANGRIJK Als de zender waarop is afgestemd geen RDS-zender is
die verkeersinformatie kan uitzenden,
wordt automatisch afgestemd op een
zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
Als u alleen naar verkeersinformatie
wilt luisteren, moet u de functie “ontvangst van verkeersinformatie-TP”
d.m.v. toets TP/AF 11 inschakelen en
het volume op nul zetten met knop 9
(fig. 72).
Ontvangst in stereo - FM
Onderbreking van de
verkeersinformatie
Tijdens het uitzenden van verkeersinformatie, wordt de eventuele weergave van een cassette of CD onderbroken.
U ontvangt een uitzending in stereo
als op het display het opschrift
“STEREO” verschijnt.
Verkeersinformatie ontvangen
(TP)
TP (Traffic Program) = RDSzenders met verkeersinformatie.
Druk kort op toets TP/AF 11. De
mogelijkheid verkeersinformatie te
ontvangen blijft echter bestaan.
Met het EON-systeem kan op radiozenders, waarop niet is afgestemd,
verkeersinformatie worden ontvangen, en wordt de zender waarop was
afgestemd onderbroken.Met de EONfunctie kan tijdens het beluisteren van
een zender, worden afgestemd op een
andere zender van hetzelfde netwerk
die verkeersinformatie uitzendt (alleen bij ingeschakelde TP-functie);
hierna wordt weer afgestemd op de
oorspronkelijke zender.
Alternatieve frequentie (AF)
Als u naar een RDS-programma
luistert dat door meerdere zenders
met verschillende frequenties wordt
uitgezonden, dan stemt de autoradio
automatisch af op de sterkste zender.
BELANGRIJK Als u zich in een
slecht ontvangstgebied bevindt, kunnen de frequentiewisselingen herhaaldelijk door pauzes worden onder-
79
broken. In dat geval is het raadzaam
de AF-functie uit te schakelen.
AF-functie uitschakelen
BELANGRIJK Deze functie kan alleen worden uitgeschakeld bij ontvangst van zenders met een alternatieve frequentie.
Druk ongeveer 3 seconden op toets
TP/AF 11 totdat op het display het
opschrift “AF —” verschijnt. Als u de
knop loslaat, verschijnt op het display
het opschrift “AF OFF” en wordt het
opschrift “AF” niet meer op het display weergegeven.
Afstemmen op RDSprogramma’s (IS LEARN-functie)
Als de IS LEARN-functie wordt ingeschakeld, kunnen tot 30 programma’s in het IS-geheugen (geheugen
dat niet overeenkomt met de voorkeuzetoetsen) worden opgeslagen.
De opgeslagen programma’s kunnen
na elkaar worden opgeroepen.
Het IS-geheugen wordt gebruikt als
u opnieuw de voorkeuzetoetsen wilt
opslaan of als u in een ander ontvangstgebied komt en de al opgeslagen zenders niet wilt wissen.
AF-functie inschakelen
Automatische IS LEARN-functie
starten
Druk ongeveer 3 seconden op toets
TP/AF 11 totdat op het display het
opschrift “AF ON” verschijnt; laat
vervolgens de toets los.
Selecteer de zenderband “FM1”,
“FM2” of “FM3” door meerdere keren kort op toets BAND 16 (fig. 72)
te drukken.
Op het display verschijnt het opschrift
“AF”.
Druk op toets IS 13: op het display
verschijnt het opschrift “IS ...” en het
apparaat begint met zoeken.
80
BELANGRIJK Wacht altijd tot het
automatisch zoeken (IS) beëindigd is.
Als geen ontvangst mogelijk is, blijft
de functie continu ingeschakeld, bijv.
in een ondergrondse parkeergarage of
bij een defecte antenne. U kunt het
automatisch zoeken onderbreken
door één van de voorkeuzetoetsen
1 t/m 6 in te drukken.
In het IS-geheugen kunnen maximaal 30 zenders met een optimale
ontvangst worden opgeslagen.
Tijdens het intelligent automatisch
zoeken (IS-functie) worden in het ISgeheugen eerst de RDS- zenders met
programmacode opgeslagen en vervolgens de FM-zenders.
Inhoud van het IS-geheugen
oproepen
Selecteer de IS-functie.
Druk ongeveer 3 seconden op toets
17 of 18 totdat op het display het
opschrift “IS —” verschijnt.
Als u de knop loslaat verschijnt het
opschrift “IS ON”.
In dit geval wordt er gezocht naar
zenders met programmacode.
Als u kort op toets 17 of 18 drukt,
kunt u de zenders in de gewenste
richting uit het geheugen oproepen.
Tijdens het zenderzoeken verschijnt
op het display het opschrift “ISSCAN”.
IS-functie uitschakelen.
Druk ongeveer 3 seconden op toets
17 of 18totdat op het display het
opschrift “IS —” verschijnt.
Vervolgens verschijnt het opschrift
“IS OFF”.
Bij uitgeschakelde IS-functie wordt
er met een oplopende frequentie gezocht.
Het automatisch zenderzoeken
wordt beschreven in de betreffende
paragraaf.
De laatste manier van zenderzoeken
wordt in het geheugen opgeslagen
(“IS ON” of “IS OFF”).
Voorkeuzetoetsen 1, 2, 3, 4, 5, 6
Druk meerdere keren kort op toets
BAND 16 en selecteer de zenderband
FM1, FM2, FM3, MW of LW.
RDS-zenders/programma’s uit
geheugen oproepen
Druk meerdere keren kort op toets
BAND 16 en selecteer de zenderband
FM1, FM2, FM3, MW of LW.
Zenderafstemming/RDSprogramma
Druk kort op één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6.
Als de geselecteerde RDS-zender
(bijv. “FM1”) al is opgeslagen onder
één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6,
verschijnt op het display het betreffende cijfer, bijv. “3” voor de geheugenpositie 3.
Ook als de voeding voor de autoradio onderbroken is geweest en u
opnieuw de voeding aansluit, worden
de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders niet gewist.
Zenderafstemming/RDSprogramma
Afstemming op RDSzenders/programma’s met
automatisch zenderzoeken
Druk langer dan twee seconden op
één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6,
totdat de zender niet meer hoorbaar
is.
De AF-zenders worden samen met
de zender opgeslagen.
1) Druk meerdere keren kort op
toets BAND 16 en selecteer de
zenderband: FM1, FM2, FM3, MW
of LW.
Bij automatisch zenderzoeken op de
zenderband FM 1, FM 2 of FM 3
moet de IS-functie zijn uitgeschakeld.
Druk ongeveer 3 seconden op toets 17
of 18 totdat op het display het opschrift “IS —” verschijnt. Vervolgens
verschijnt het opschrift “IS OFF”.
81
Er wordt automatisch tweemaal met
verschillende ontvangstgevoeligheid
op de FM-zenderband gezocht. Op de
zenderband wordt eerst gezocht naar
zenders met een sterk signaal (lokale
zenders), de tweede keer wordt gezocht naar zenders met een zwak signaal (ontvangst op afstand). Tijdens
het zoeken verschijnt op het display
“DX”.
2) Als u kort op toets 17 of 18
drukt, kunt u automatisch de zenders
in de gewenste richting zoeken. Op
het display verschijnt de bijbehorende
frequentie (bijv. “99.40”).
Wanneer een zender met een identificatiecode wordt gevonden, wordt
deze code op het display weergegeven;
is dit niet het geval, dan wordt alleen
de frequentie weergegeven.
Als de geselecteerde RDS-zender
(bijv. “FM1”) al is opgeslagen onder
één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6
verschijnt op het display het betreffende cijfer, bijv. “3” voor de geheugenpositie 3.
3) Als u de geselecteerde zender onder één van de voorkeuzetoetsen wilt
opslaan, volg dan de aanwijzingen
82
zoals beschreven in de vorige paragraaf “Voorkeuzetoetsen”.
Handmatig zenderzoeken
1) Druk meerdere keren kort op
toets BAND 16 en selecteer de zenderband: FM1, FM2, FM3, MW of
LW.
2) Druk ongeveer 6 seconden op
toets 17 of 18 totdat op het display
het opschrift “MAN” verschijnt en de
weergave van de frequentie verdwijnt
(bijv. “MAN 100.60”).
Als u toets 17 of 18 ingedrukt
houdt, is er continu een snelle
frequentiewisseling.
3) Kies met toets 17 of 18 de
gewenste zoekrichting. Met toets 17
wordt de frequentie iedere keer
verhoogd met 50 kHz in FM en met
1 kHz in AM.Met toets 18 wordt de
frequentie iedere keer met de bovenstaande waarden verlaagd.
Als de geselecteerde RDS-zender
(bijv. “FM1”) al is opgeslagen onder
één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6,
verschijnt op het display het betref-
fende cijfer, bijv. “3” voor de geheugenpositie 3.
4) Als u de geselecteerde zender onder één van de voorkeuzetoetsen wilt
opslaan, volg dan de aanwijzingen
zoals beschreven in de vorige paragraaf “Voorkeuzetoetsen”.
5) Handmatig zenderzoeken beëindigen: druk kort op één van de
voorkeuzetoetsen 1 t/m 6.
BELANGRIJK Als gedurende 60
seconden geen enkele toets wordt ingedrukt, wordt het handmatig zenderzoeken automatisch beëindigd.
Zenders automatisch opslaan:
Autostore
Automatisch opslaan onder de
voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 van de zenders met het sterkste signaal.
Druk meerdere keren kort op toets
BAND 16 (fig. 72) en selecteer de
zenderband: FM1, FM2, FM3, MW of
LW.
Druk ongeveer 6 seconden op toets
BAND 16 totdat op het display het
opschrift “AS” en de frequentie verschijnen.
Als het zenderzoeken is beëindigd,
wordt de zender met het sterkste signaal hoorbaar.
Programmatype (PTY)
Veel zenders die in stereo uitzenden,
bieden op de FM-zenderband (FM1,
FM2, FM3) de functie “Programmatype” (PTY). Tijdens een nieuwsbericht wordt bijvoorbeeld het opschrift “NEWS” weergegeven.
Met de PTY-functie wordt alleen op
zenders afgestemd die programma’s
met voorgeselecteerde PTY-code uitzenden (bijv. “POP”).
LIGHT M
Licht-klassiek
CLASSICS
Klassieke muziek
OTHER M
Muziekprogramma’s
die niet onder de andere categorieën vallen (bijv. dansmuziek)
WEATHER
Weerberichten
FINANCE
Economie
Programmatype
Het programmatype van een bepaalde zender kan worden aangepast
aan het uitgezonden programma.
NEWS
Nieuws en actualiteiten
AFFAIRS
Politiek en achtergronden
INFO
SPORT
CHILDREN Kinderprogramma’s
SOCIAL A
Sociale informatie
Speciale informatieprogramma’s
RELIGION
Religieuze/filosofische programma’s
Sportuitzendingen
PHONE IN
Inbel-programma’s
(verschillend van de
functie “PHONE IN”
die alleen wordt ingeschakeld bij de aansluiting van een
handsfree mobiele
telefoon)
TRAVEL
Toeristische informatie
EDUCATE Cursussen en opleiding
DRAMA
Hoorspelen en lezingen
CULTURE Cultuur, kerk en religie
SCIENCE
Wetenschap
VARIED
Diversen
POP
Popmuziek
ROCK M
Rockmuziek
LEISURE
Vrije tijd en hobby’s
EASY M
Easy listening
JAZZ
Jazzmuziek
COUNTRY
Countrymuziek
83
NATIONAL
Nationale programma’s
PTY-functie
OLDIES
Golden Oldies
1) PTY-functie inschakelen
FOLK M
Folkmuziek
DOCU
Radiodocumentaires
NO PTY
Identificatie van het
programmatype ontbreekt
Druk ongeveer 6 seconden op toets
TP/AF 11 , totdat op het display het
opschrift “PTY ON” verschijnt.
Daarna wordt het laatst geselecteerde
programmatype weergegeven (bijv.
“POP”).
Automatisch zenderzoeken PTY
2) Programmatype instellen
Er zijn twee mogelijkheden om het
automatisch zenderzoeken te activeren en een programmatype te selecteren.
Druk kort op één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6. De automatische
zoekfunctie PTY stemt automatisch
af op de volgende zender die het voorgeselecteerde programma uitzendt en
toont korte tijd het programmatype
(bijv. “POP”). Daarna verschijnt de
zender en het opschrift “PTY”.
1) Aan de 6 toetsen voor PTY-programma’s (voorkeuzetoetsen 1 t/m 6
zijn 6 programmatypes toegekend. De
ingestelde programmatypes kunnen
naar wens worden gewijzigd.
2) U kunt een programmatype van
de geheugenlijst selecteren en vervolgens het automatisch zenderzoeken
starten.
De procedure wordt beschreven in
de volgende paragrafen.
84
– of –
Druk herhaaldelijk op toets 17 of 18
totdat op het display het gewenste
programmatype verschijnt.
Druk ongeveer 2 seconden op toets
17 of 18 totdat het automatisch
zenderzoeken start (PTY). De automatische zoekfunctie PTY stemt automatisch af op de volgende zender die
het voorgeselecteerde programmatype
uitzendt en toont het programmatype
(bijv. “POP”) en het opschrift “PTY”.
BELANGRIJK Als geen enkele zender het geselecteerde programmatype
uitzendt, wordt afgestemd op de
laatst geselecteerde zender en wordt
de PTY-functie uitgeschakeld.
3) PTY-functie uitschakelen
Deze functie schakelt na 10 seconden automatisch uit.
PTY-programma opslaan
Voorkeuzetoetsen
De standaardinstelling is: 1 NEWS,
2 SPORT, 3 POP, 4 ROCK M, 5
CLASSICS en 6 EDUCATIE.
1) PTY-functie inschakelen: Druk
ongeveer 6 seconden op toets TP/AF
11, totdat op het display het opschrift
“PTY ON” verschijnt en kies het ingestelde programmatype (bijv.
“NEWS”).
2)Druk herhaaldelijk op toets 17 of
18 totdat op het display het gewenste
programmatype verschijnt.
3) Druk langer dan 2 seconden op
één van de voorkeuzetoetsen.
Opgeslagen zenders kort
beluisteren (SCAN)(12)
Met de SCAN-functie kunnen de
zenders die met de IS-functie zijn opgeslagen, kort worden beluisterd.
Elke zender wordt 10 seconden weergegeven.
Druk op toets SCAN 12 om deze
functie in te schakelen.
Functie maximale
ontvangstgevoeligheid (DX) (20)
Frequentieweergave van RDSzenders
Met de DX-functie wordt met maximale ontvangstgevoeligheid gezocht,
waardoor automatisch op een lokale
zender wordt afgestemd, onafhankelijk van de andere radio-functies.
Op het display kan de frequentie
worden weergegeven van de RDSzender die u op dat moment ontvangt.
De DX-functie wordt in-/uitgeschakeld door kort op toets DX 20 te
drukken.
Druk kort op toets EXP 14.
In plaats van de naam van de zender wordt ongeveer 10 seconden de
frequentie weergegeven.
EXPERT-FUNCTIE
(FUNCTIEPARAMETERS
INSTELLEN) – EXP (14)
Om de bediening van de autoradio
zo makkelijk mogelijk te maken,
vindt u op het extra bedieningsniveau
(EXPERT) enkele instellingen die u
eenmalig of incidenteel kunt wijzigen.
De EXPERT-functie (fig. 75) wordt
ingeschakeld als u op toets EXP 14 (fig.
72) drukt met de contactsleutel in stand
MAR en na het verdwijnen van het
LANCIA-embleem.
Druk om de EXPERT-functie uit te
schakelen nogmaals op toets EXP 14.
P4T0616
Onder iedere voorkeuzetoets kan een
programmatype naar keuze worden
opgeslagen:
Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift
“DX”.
fig. 75
85
Lijst van mogelijke EXPERTinstellingen (fig. 75)
– RDS CLOCK SYNC (SYNC ON/
OFF) - RDS-synchronisatie van de
klok in-/uitschakelen
– TA VOLUME ADJUST (TAVOL)
- Min. volume verkeersinformatie instellen
– AUTO-LEARN TP (LRN ON/
OFF) - Automatisch zoeken naar
verkeersinformatie
– RDS REGION (REG ON/OFF) Automatisch regionaal programma
kiezen in-/uitschakelen
– PHONE AMPLIFICATION (PHONE 00/03) - Ontvangstgevoeligheid
van de telefoon instellen (als u een
handsfree-systeem installeert)
Instelling kiezen en wijzigen
Selecteer met toets 17 of 18 (fig. 72)
de instelling die u wilt controleren of
wijzigen.
– SPEED-CONTROLLED VOLUME (SCVOL) - Snelheidsafhankelijke volumeregeling (SCV)
Als u bijvoorbeeld de volumebeperking bij inschakeling wilt wijzigen, moet u met toets 17 of 18 de
functie ONVOL selecteren. Deze
functie verschijnt op het display met
de huidige instelling (bijv. ONVOL
13): u hoort de geselecteerde zender
op het ingestelde volume.
– THEFT-PROTECTION CODE
(CODE) - Beveiligingscode inschakelen.
In het rechter deel van het display
staan de aanwijzingen voor het instellen:
– functiebeschrijving;
– RADIO-ON MAXIMUM VOLUME (ONVOL) - Volumebeperking bij
inschakeling instellen
– toetsen voor het wijzigen van de
instelling 4 – 5 (fig. 72);
– BDLY ON/OFF - Booster vertraagd in-/uitschakelen (indien
aanwezig)
– keuzetoetsen nieuwe functie (17voor
de volgende functie – 18 voor de vorige
functie)(fig. 72).
– IGNITION LOGIC (IGN ON/OFF)
- In-/uitschakeling via het start-/contactslot van de auto
In het linker deel van het display
wordt de huidige status van de geselecteerde functie getoond.
– PHONE SETTING (PHONE ON/
OFF) - Audio onderdrukken bij
werkende telefoon met aangesloten
handsfree-systeem
Als de EXPERT-functie wordt opgeroepen, verschijnt eerst de laatst geselecteerde instelling.
86
Wijzig met toets 4 of 5 het volume
en breng het op de gewenste waarde:
– toets 5: meer volume;
– toets 4: minder volume.
Als u herhaaldelijk de toets indrukt,
kunt u de waarde geleidelijk veranderen; als u de toets langer indrukt,
heeft u een snelle wijziging.
Als u klaar bent met de instelling,
kunt u doorgaan met andere instellingen (te selecteren met 17 of 18) of
de EXPERT-functie uitschakelen
door op toets EXP 14 te drukken.
– toets 5 = “SYNC ON”. RDS-synchronisatie van de klok;
– toets 4 = “SYNC OFF”. In gebieden waarin geen enkel RDS TIMERsignaal wordt ontvangen, kan de synchronisatie worden uitgeschakeld.
Selecteer de instelling AUTOLEARN TP (LRN ON/OFF) (fig. 78):
Automatisch zoeken naar
verkeersinformatie
– toets 5 = “LRN ON” als u automatisch naar verkeersinformatie wilt
zoeken;
Met “LRN OFF” (standaard) blijft
de autoradio op de geselecteerde zender afgestemd, totdat het ontvangstsignaal bijna is weggevallen.
– toets 4 = “LRN OFF” als u niet
automatisch wilt zoeken naar verkeersinformatie.
P4T0616
Vaak kan het signaal dat door de
zenders wordt gezonden, verkeerd
zijn.
Als u zich in een gebied bevindt
waarin de ontvangst van RDS-programma’s met verkeersinformatie onzeker is, kan het zenderzoeken belemmerd worden.
P4T0618
Selecteer de instelling RDS CLOCK
SYNC (SYNC ON/OFF) (fig. 76):
fig. 76
Met “LRN ON” stemt de autoradio
af op een andere zender zodra het
ontvangstsignaal zwakker wordt.
Min. volume verkeersinformatie
instellen
Selecteer de instelling TA VOLUME
ADJUST (TAVOL) (waarde van 4 tot
31) (fig. 77):
– toets 4 = VOL – (minder volume);
– toets 5 = VOL + (meer volume).
Tijdens het instellen is het volume
gelijk aan dat voor de verkeersinformatie.
P4T0617
RDS-synchronisatie van de klok
in-/uitschakelen
fig. 77
fig. 78
87
Als het RDS-programma door diverse regionale zenders wordt uitgezonden, dan kiest de autoradio de
zender met de beste ontvangst.
Volumebeperking bij
inschakelen
Booster vertraagd in/uitschakelen (indien aanwezig)
Selecteer de instelling RADIO-ON
MAXIMUM VOLUME (ON VOL)
(waarde van — tot 31) (fig. 80):
Selecteer de instelling BDLY ON/
OFF (fig. 81):
– toets 4: VALUE – (minder volume).
Selecteer de instelling RDS REGION
(REG ON/OFF) (fig. 79):
Als de functie is ingeschakeld, wordt
het “plop”-geluid bij in-/uitschakelen
onderdrukt.
P4T0620
P4T0619
– toets 4 = “REG OFF” (functie uitgeschakeld).
88
– toets 4 = “BDLY ON” (functie uitgeschakeld).
Het geluidsniveau wordt alleen beperkt als bij het uitschakelen van de
autoradio het volume hoger is dan de
ingestelde waarde.
– toets 5 = “REG ON” (functie ingeschakeld).
fig. 79
– toets 5 = “BDLY ON” (functie ingeschakeld);
– toets 5: VALUE + (meer volume);
P4T0621
Automatisch regionaal
programma kiezen
in-/uitschakelen
fig. 80
fig. 81
Ook als de autoradio is uitgeschakeld, kan er toch gebeld worden
(in of out):
–”PHONE OFF”: geen enkel gebruik van de telefoonaansluiting;
–”PHONE ON”: als er wordt gebeld,
wordt het geluid van de autoradio automatisch uitgeschakeld.
Voor de functie “PHONE ON” moet
de aansluitvoet van de mobiele telefoon zijn voorbereid met een PHONE
MUTE aansluiting.
– “PHONE IN”: Als er wordt gebeld,
wordt er verbinding gelegd via de
luidsprekers.
Voor de functie “PHONE IN” moet
de mobiele telefoon zijn aangesloten
op het handsfree-systeem (indien gemonteerd) van de mobiele telefoon
zelf.
P4T0622
Audio onderdrukken bij
werkende telefoon met
aangesloten handsfree-systeem
Selecteer de instelling PHONE SETTING (PHONE ON/OFF) en wijzig
de instelling met toets 4 of 5 (fig. 83):
– de radio schakelt automatisch in;
– en de audio-instellingen zijn hetzelfde als bij het laatste telefoongesprek (BASS, TREBLE, FADER,
BALANCE);
– de radio schakelt automatisch uit
als het gesprek beëindigd is.
Ontvangstgevoeligheid mobiele
telefoon (bij geïnstalleerd
handsfree-systeem)
P4T0623
In-/uitschakelen via start/contactslot van de auto
Selecteer de instelling IGNITION
LOGIC (IGN ON/OFF) (fig. 82):
– toets 5 = “IGN ON” (functie ingeschakeld): het is mogelijk de autoradio
in of uit te schakelen via het start/contactslot van de auto.
– toets 4 = “IGN OFF” (functie uitgeschakeld): in-/uitschakeling alleen door
middel van knop 9 (fig. 72).
Aanpassing signaalsterkte bij gemonteerd handsfree-systeem. Laat de
signaalsterkte tijdens de installatie
van een handsfree-systeem door de
Lancia-dealer instellen.
Selecteer de instelling PHONE AMPLIFICATION (PHONE 00/03) en
wijzig de instelling met toets 4 of 5
(fig. 84):
– “PHONE 00”: lage gevoeligheid;
– “PHONE 03”: hoge gevoeligheid.
fig. 82
fig. 83
89
2) Druk ongeveer 3 seconden op
toets EXP 14 totdat op het display
het opschrift “EXPERT” verschijnt.
BELANGRIJK Om redenen van
verkeersveiligheid verdient het aanbeveling deze instelling door de Lancia-dealer te laten uitvoeren.
3) Selecteer met toets 17 of 18 de instelling “SCVOL”.
Als op het display “SAFE” verschijnt,
dan is de beveiligingscode geactiveerd.
BELANGRIJK Zie voor uitgebreide
instructies de volgende paragraaf.
BEVEILIGINGSCODE
4) Bij hoge snelheid: stel met toets 4
of 5 de gewenste waarde in:
Selecteer de instelling SPEEDCONTROLLED VOLUME (SCVOL)
(waarde van — tot 34) (fig. 85):
De geheime code van de autoradio
staat op de CODE-card (fig. 86). De
beveiligingscode is niet door de fabrikant ingevoerd.
– toets 5: VOL + (meer volume);
– toets 4: VOL – (minder volume).
– “SCVOL 19”: standaardinstelling;
5) Druk langer dan 2 seconden op
toets EXP 14.
– “SCVOL - -”: functie uitgeschakeld;
– “SCVOL 34”: maximale werking.
Beveiligingscode activeren
Instelling wijzigen:
Als op het display “CODE” verschijnt, dan is de beveiligingscode niet
geactiveerd.
P4T0625
P4T0624
1) Auto stilstaand, motor uitgezet:
stel het gewenste volume in met knop
9 (fig. 72).
Als de code is ingevoerd, wordt de
autoradio elektronisch beveiligd bij
onderbreking van de voeding van de
autoradio. U kunt de radio weer in
bedrijf stellen door de betreffende
code in te voeren.
LANCIA
fig. 84
90
fig. 85
fig. 86
P4T0306
Snelheidsafhankelijke
volumeregeling (SCV)
3)Voer de code in met de toetsen 2
t/m 5 (fig. 72).
Wanneer is de code geactiveerd
Selecteer de EXPERT-functie en
druk op toets 17 of 18, totdat op het
display de instelling THEFT-PROTECTION CODE met het opschrift
“SAFE” of “CODE” (fig. 87) verschijnt:
– SAFE = Beveiligingscode actief
– CODE = Beveiligingscode niet actief.
Met toets 2 voert u het eerste cijfer
van de geheime code in, met toets 3
het tweede, met toets 4 het derde en
met toets 5 het vierde.
Als u bijvoorbeeld de code 1 7 0 3
moet invoeren, moet u één keer kort
toets 2 indrukken: op het display verschijnt 1 - - - .
Ga verder met het invoeren van het
tweede cijfer door 7 keer kort toets 3
in te drukken: op het display verschijnt 1 7 - - .
Beveiligingscode activeren
1) Selecteer de EXPERT-functie en
druk op toets 17 of 18, totdat op het
display het opschrift “CODE” verschijnt.
2) Activeer de instelling door kort op
toets 2 te drukken: op het display verschijnt: “- - - -”.
P4T0626
Voer nu het derde cijfer in door 10
keer kort toets 4 in te drukken: op het
display verschijnt 1 7 0 - .
Voer het laatste cijfer in door drie
keer kort toets 5 in te drukken: op het
display verschijnt 1 7 0 3 .
Als u de toets langer indrukt, wordt
het cijfer met een eenheid verlaagd.
4) Code bevestigen: druk kort op
toets EXP 14; op het display verschijnt het opschrift “SAFE” en de
code is geactiveerd.
fig. 87
Druk om de EXPERT-functie uit te
schakelen ongeveer 3 seconden op
toets EXP 14.
Beveiligingscode buiten werking
stellen
1) Selecteer de EXPERT-functie en
druk op de toetsen 17 en 18;
op het display verschijnt de instelling
THEFT-PROTECTION CODE met het
opschrift “SAFE”.
2) Activeer de instelling door kort op
toets 2 te drukken: op het display verschijnt “1 - - - -”.
3) Voer de code (zie paragraaf “Beveiligingscode”) in, zoals is beschreven in “Beveiligingscode activeren”,
door de toetsen 2 t/m 5 in te drukken.
4) Code bevestigen: druk kort op
toets EXP 14 totdat op het display
het opschrift “CODE” verschijnt. De
code is niet meer geactiveerd.
BELANGRIJK Als u een verkeerde
code invoert, dan blijft het opschrift
“SAFE” op het display staan en moet
de gehele procedure vanaf het begin
worden herhaald. Houd rekening met
de wachttijden die tussen de pogingen
gelden (zie de paragraaf “Wachttijden”).
91
In bedrijf stellen
Als de code is ingevoerd, wordt de
autoradio elektronisch beveiligd bij
onderbreking van de voeding van de
autoradio (bijv. bij het loskoppelen
van de accu tijdens onderhoudswerkzaamheden).
Ga als volgt te werk als de voeding
weer is hersteld:
1) Schakel de autoradio in: op het
display verschijnt het opschrift
“SAFE” en na ongeveer 3 seconden
verschijnt op het display “1 - - - -”. Het
cijfer “1” geeft het aantal invoerpogingen aan.
2) Voer de code (zie paragraaf
“Beveiligingscode”) in, zoals is beschreven in “Beveiligingscode activeren”, door de toetsen 2 t/m 5 in te
drukken.
3) Druk om de code te bevestigen
kort op toets EXP 14: op het display
verschijnt tijdelijk het opschrift
“SAFE”. Na circa 3 seconden schakelt de radio in.
92
BELANGRIJK Als u een verkeerde
code invoert, blijft het opschrift
“SAFE” op het display staan en
schakelt de radio niet in. De gehele
procedure moet dan vanaf het begin
worden herhaald.
Houd rekening met de wachttijden
die tussen de pogingen gelden (zie de
paragraaf “Wachttijden”).
Wachttijden
Om de mogelijkheid uit te sluiten
dat de code door proberen wordt gekraakt, wordt de wachttijd tussen
twee pogingen steeds verlengd. Gedurende deze wachttijden kan de autoradio wel worden uitgeschakeld, maar
zijn alle overige functies geblokkeerd.
Tijdens de wachttijd kan de autoradio niet worden ingeschakeld, maar
moet wel aangesloten blijven op de
voeding.
Zolang het opschrift “SAFE” op het
display staat, is de wachttijd nog niet
verstreken.
De wachttijd is verstreken als op het
display het cijfer van het aantal pogingen staat: (bijv. “2 - - - -”).
De volgende tabel geeft de wachttijd
aan tussen de verschillende pogingen.
Het verdient aanbeveling om na de
zesde poging contact op te nemen met
een Lancia-dealer om de geheime
code in te voeren of de code buiten
werking te stellen.
Pogingen
(op display)
1
2
3
4
5
6
7
8
]
]
]
]
]
]
]
Wachttijd
(circa)
21 seconden
1,5 minuut
5,5 minuut
22 minuten
1,5 uur
6 uur
24 uren
CASSETTESPELER (TAPE)
Cassettespeler inschakelen
Plaats een cassette in de opening van
het paneel van het ICS van Lancia.
Op het display verschijnt het opschrift
“TAPE A” of “TAPE B”.
Als er al een cassette in de opening
zit, druk dan herhaaldelijk op toets
MODE 7 totdat op het display het
opschrift “TAPE” verschijnt.
Draairichting omkeren
Druk kort op toets BAND 16.
Als het einde van de cassette is bereikt, wordt automatisch de andere
zijde van de cassette weergegeven
(functie AUTOREVERSE).
Op het display verschijnen de volgende symbolen:
“TAPE A” = bovenzijde van de cassette;
“TAPE B” = onderzijde van de cassette.
MSS-functie
MSS = Music Search System
Met deze functie kan het volgende
muziekstuk of het begin van het huidige muziekstuk worden opgezocht.
Voor de MSS-functie dienen er pauzes van ten minste 3 seconden tussen
de muziekstukken te zitten (ook geen
gesproken aankondiging).
De MSS-functie reageert niet op zeer
zachte passages in muziekstukken
(bijv. in klassieke muziek), omdat
deze als pauze worden gezien.
MSS-functie inschakelen
Druk op toets SCAN/MSS 12 tijdens het afspelen van de cassette. Op
het display verschijnt het opschrift
“MSS ON”.
De MSS-functie start in de draairichting van de cassette.
MSS-functie starten
Druk op toets 17 of 18 tijdens het
afspelen van de cassette.
93
Druk voor het vooruit spoelen naar
het volgende muziekstuk op toets 17.
Druk voor herhaling van het muziekstuk op toets 18.
MSS-functie onderbreken
Druk op toets 17 of 18.
MSS-functie uitschakelen
– of –
Als u op toets MODE 7drukt,
schakelt de CASSETTESPELER over
naar de CD-WISSELAAR (als er een
CD-WISSELAAR aanwezig is) of
naar de RADIO.
BELANGRIJK Als de functie snel
vooruit/achteruit spoelen is ingeschakeld, wordt onmiddellijk van
bron veranderd en wordt de functie
van de cassettespeler beëindigd.
Snel vooruit/achteruit spoelen
Algemene aanwijzingen
Druk kort op toets 18 of 17. Op
het display verschijnt het opschrift
“<< WIND” of “WIND >>”.
De weergave van de cassette wordt
onderbroken als er verkeersinformatie wordt uitgezonden (bij ingeschakelde TP-functie).
Functie onderbreken
De cassette wordt automatisch weergegeven.
Cassettespeler uitschakelen
Druk op toets 23 (fig. 72): de cassette wordt uitgeworpen.
94
De autoradio is voorbereid op de
aansluiting van een CD-speler (die is
opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma).
De keuze van de bron gaat op volgorde: RADIO, CASSETTE, CD.
Druk op toets SCAN/MSS 12 tijdens het afspelen van de cassette. Op
het display verschijnt het opschrift
“MSS OFF”.
Druk kort op toets 18 of 17.
CD-SPELER
BELANGRIJK U kunt de verkeersinformatie onderbreken op het
moment dat de informatie wordt uitgezonden. Het blijft dan mogelijk
eventuele volgende verkeersinformatie te beluisteren, door kort op toets
TP/AF 11 te drukken.
Wendt u voor het inbouwen en aansluiten uitsluitend tot een Lanciadealer.
De CD-speler van het Lancia Lineaccessori-programma wordt geleverd met een wisselaar die maximaal
6 Compact Discs kan bevatten.
Op multimedia-CD’s zijn
naast de audiosporen ook
gegevens opgeslagen. Het
afspelen van dit type CD’s kan
piepgeluiden op een zodanig
volume opleveren, dat niet alleen
de verkeersveiligheid in gevaar
komt, maar waardoor ook de
eindversterker en de luidsprekers
beschadigd kunnen worden.
CD-wisselaar vullen
– plaats de wisselaar C (fig. 91) met
de bedrukte zijde naar boven (zie pijl)
in de CD-speler;
Wisselaar in de CD-speler
plaatsen
De CD-wisselaar bevat 6 houders
die elk een Compact Disc kunnen bevatten.
Ga als volgt te werk:
– sluit de schuifklep D (fig. 92) nadat de wisselaar is geplaatst, om binnendringing van vuil en stof in de
CD-speler te voorkomen.
– plaats de schuifklep A (fig. 90) helemaal naar rechts, totdat hij
blokkeert;
Trek voor elke CD die u wilt beluisteren een houder uit de wisselaar (fig.
88) en plaats daarin de CD (fig. 89).
– controleer of de knop B in stand
“1” staat;
P4T0253
Controleer of de Compact Disc op de
juiste wijze, met de bedrukte zijde
naar boven, is geplaatst: als dit niet
het geval is, dan werkt de CD-speler
niet.
Wisselaar uit de CD-speler
verwijderen
Ga als volgt te werk:
– plaats de schuifklep A (fig. 90) helemaal naar rechts, totdat hij blokkeert;
Met de CD-speler kunnen geen 8 cm
CD’s worden afgespeeld, tenzij er in
een hifi-winkel een speciale adapter is
aangeschaft.
– druk op uitwerptoets (EJECT) E
(fig. 93) op de CD-speler.
P4T0254
P4T0252
fig. 88
P4T0255
fig. 89
fig. 90
fig. 91
95
CD’s uit de wisselaar
verwijderen
Trek de betreffende houder uit de
wisselaar en verwijder de CD.
WERKING VAN DE CD-SPELER
CD-speler als geluidsbron
kiezen
Druk kort en herhaaldelijk op toets
MODE 7 , totdat op het display het
opschrift “CD” verschijnt.
P4T0256
CD kiezen
Druk kort en herhaaldelijk op toets
5 of 6, totdat op het display het nummer van de gewenste CD verschijnt.
5: Vorige CD
6: Volgende CD
P4T0257
96
Druk kort en herhaaldelijk op toets
17 of 18, totdat op het display het
nummer van het gewenste muziekstuk verschijnt.
17: volgend muziekstuk
18 : herhaling van het huidige muziekstuk of vorige muziekstuk.
Alle muziekstukken van de
gekozen CD kort (circa 10
seconden) beluisteren (SCAN)
Druk kort op toets SCAN/
MSS 12: op het display verschijnt
kort het opschrift “SCAN ON”
Druk om de functie te onderbreken
kort op toets SCAN/ MSS 12: op het
display verschijnt kort het opschrift
“SCAN OFF”.
fig. 92
fig. 93
Muziekstuk kiezen of herhalen
Snel vooruit/achteruit zoeken
(TRACK FAST)
Hiermee kunt u een muziekstuk
“versneld” en met laag volume beluisteren:
– VOORUIT: druk op toets 17 en
houd de toets ingedrukt.
– TERUG: druk op toets 18 en houd
de toets ingedrukt.
Muziekstuk herhalen
(TRACK REPEAT)
Hiermee kunt u het beluisterde muziekstuk continu herhalen: druk op
toets 1, op het display verschijnt het
opschrift “TRK ON”.
Als de TRACK REPEAT-functie is
geactiveerd, kan altijd een ander
muziekstuk worden gekozen.
Druk om de functie te onderbreken
op toets 1: op het display verschijnt
het opschrift “TRK OFF”.
CD herhalen (REPEAT)
CD-speler uitschakelen
Druk voor herhaling van de CD op
toets 2: op het display verschijnt het
opschrift “RPT CD”.
Druk op toets MODE 7 om weer
naar de radio of de cassettespeler te
kunnen luisteren.
Als de functie is geactiveerd, kan altijd een andere CD worden gekozen.
Druk om de functie te onderbreken
op toets 2: op het display verschijnt
het opschrift “RPT MAG”.
Muziekstukken in willekeurige
volgorde beluisteren
(TRACK RANDOM)
Druk om de functie te activeren op
toets 3: op het display verschijnt het
opschrift “RND ON”. De muziekstukken op de geselecteerde CD worden in willekeurige volgorde afgespeeld.
BELANGRIJK U kunt de verkeersinformatie onderbreken op het moment dat de informatie wordt uitgezonden. Het blijft dan mogelijk eventuele volgende verkeersinformatie te
beluisteren, door kort op toets TP/AF
11 te drukken.
Weergave van de werking van
de CD-speler
Druk kort op toets EXP 14. Op het
display wordt aangegeven welke speciale functies gekozen zijn (bijv.:
“TRK ON”).
Druk om de functie uit te schakelen
op toets 3: op het display verschijnt
het opschrift “RND OFF”.
BELANGRIJK De functie TRACK
RANDOM kan niet worden gecombineerd met de functies TRACK REPEAT en REPEAT.
97
KLIMAATREGELING
fig. 94
98
P4T0641
2 - Luchtroosters voor ontwasemen
of ontdooien van de zijruiten voor.
board, op de panelen van de voorportieren, op de tunnelconsole en op de
vloer, overeenkomstig het afgebeelde
schema (fig. 94).
O
= uitstroomopening volledig
geopend.
l
= uitstroomopening volledig gesloten.
3 - Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen in het midden.
5 - Luchtroosters beenruimten voor.
6 - Luchtroosters beenruimten achter.
7 - Luchtroosters beenruimten achter.
De klimaatregeling in het interieur
(verwarming, ventilatie en airconditioning - indien aanwezig) kan op één van
de volgende manieren worden geregeld:
VERSTELBARE EN REGELBARE
UITSTROOMOPENINGEN
(fig. 95-96-97)
P4T0021
4 - Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen aan de zijkant
In de panelen van de voorportieren
bevinden zich vaste luchtroosters C
(fig. 96) voor ontdooiing of ontwaseming van de zijruiten voor.
De uitstroomopeningen kunnen naar
boven en naar beneden worden
gekanteld en naar links en rechts met
regelknop A.
De luchthoeveelheid wordt geregeld
met regelknop B:
– handbediende klimaatregeling,
door het selecteren van de functies
met de bedieningsknoppen op het bedieningspaneel;
fig. 96
P4T0035
P4T0022
1 - Luchtroosters voor ontwasemen
of ontdooien van de voorruit.
– automatische klimaatregeling, geregeld door de elektronische regeleenheid van het systeem.
De lucht wordt in het interieur ingevoerd via een aantal uitstroomopeningen/luchtroosters op het dashfig. 95
fig. 97
99
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING: VERWARMING,
VENTILATIE EN AIRCONDITIONING (indien aanwezig)
P4T0038
fig. 98
100
1 - Display ingestelde interieurtemperatuur (bestuurderszijde).
2 - Draaiknop voor regeling van de
interieurtemperatuur (bestuurderszijde).
3 - Display ingestelde interieurtemperatuur (passagierszijde).
4 - Draaiknop voor regeling van de interieurtemperatuur (passagierszijde).
5 - Toetsen voor de instellingen van
de luchtverdeling.
6 - Toetsen voor het regelen van de
aanjagersnelheid.
7 - Ingestelde luchtverdeling.
8 - Ingestelde aanjagersnelheid.
9 - Buitentemperatuur (in graden
Celsius).
10 - Toets voor in-/uitschakeling
maximale ontdooiing/ontwaseming
voorruit, zijruiten voor, achterruit en
buitenspiegels.
11 - Toets voor in-/uitschakeling
achterruit- en spiegelverwarming.
12 - Toets voor handmatige in-/uitschakeling luchtrecirculatie.
GEBRUIK VAN DE
KLIMAATREGELING
13 - Toets voor uitschakeling aircocompressor (indien aanwezig).
Het systeem kan op verschillende
manieren worden ingeschakeld, maar
wij raden u aan te beginnen met het
indrukken van de knop AUTO en
vervolgens de gewenste temperatuur
op het scherm in te stellen.
14 - Toets om de ingestelde temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde te synchroniseren.
15 - Keuzetoets automatische
werking van het systeem.
16 - Toets voor uitschakeling van
het systeem.
De airconditioning (indien aanwezig) gebruikt
koelmiddel “R134a”. Bij
lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in
geen geval andere middelen, omdat anders de componenten van
het systeem beschadigd kunnen
worden.
Op deze manier begint het systeem
volledig automatisch te werken en
wordt de ingestelde temperatuur zo
snel mogelijk bereikt. Het systeem
handhaaft de ingestelde temperatuur
door regeling van de temperatuur, de
luchthoeveelheid en de luchtverdeling
in het interieur, en regelt de recirculatie en de inschakeling van de aircocompressor (indien aanwezig).
Tijdens de volledig automatische
werking van het systeem zijn de enige
vereiste handmatige handelingen, het
eventuele inschakelen van de volgende functies:
– MONO, om de ingestelde temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde te synchroniseren
– ECON, voor uitschakeling aircocompressor (indien aanwezig): onder
deze omstandigheden werkt het systeem alleen als verwarming
– luchtrecirculatie, om de recirculatie
altijd in- of uitgeschakeld te houden
– Z voor een snellere ontwaseming/ontdooiing van de ruiten
– ( voor het ontwasemen/ontdooien
van de achterruit en de buitenspiegels.
Tijdens de volledig automatische
werking van het systeem kunt u op ieder moment de ingestelde temperatuur
wijzigen: het systeem zal automatisch
de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan de nieuwe vereisten.
Het is bovendien mogelijk de aanjagersnelheid en de luchtverdeling te
wijzigen met de betreffende toetsen:op
deze manier schakelt het systeem over
van de automatische werking naar de
handmatige bediening, totdat u opnieuw de toets AUTO indrukt.
101
Als één of meerdere functies handmatig zijn ingesteld, blijft de temperatuur van de in het interieur ingevoerde lucht automatisch door het
systeem geregeld, behalve bij uitgeschakelde compressor (indien aanwezig):in deze situatie kan de temperatuur van de in het interieur ingevoerde lucht niet lager zijn dan de
buitentemperatuur.
BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 98)
Draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (2, 4 - fig. 98)
Als u de knop naar links of naar
rechts draait, verhoogt of verlaagt u de
luchttemperatuur respectievelijk aan
de linkerzijde (draaiknop 2) of aan de
rechterzijde (draaiknop 4) van het
interieur. De ingestelde temperaturen
verschijnen op de schermen 1 en 3
onder de respectievelijke knoppen.
Als u knop 14 (MONO) indrukt,
wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch
gesynchroniseerd, waarna u de temperatuur in de twee gedeelten met
draaiknop 2 aan bestuurderszijde kunt
regelen. Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk ge-
102
regeld worden, als alleen de bestuurder in de auto zit. De gescheiden temperatuurregeling wordt automatisch
weer hervat als u draaiknop 4 bedient.
Als u de toets helemaal naar rechts
of helemaal naar links draait, tot aan
de uiterste waarden HI of LO, wordt
respectievelijk de functie van de
maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld:
– Functie HI (maximale verwarming):wordt ingeschakeld door op het
display een temperatuur in te stellen
boven 32°C. Deze functie kan worden
geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde of voor
beide zijden (ook door het selecteren
van de functie MONO). Deze functie
kan worden ingeschakeld als u de
lucht in het interieur zo snel mogelijk
wilt verwarmen, waarbij maximaal
gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het systeem. Deze functie maakt gebruik van de maximale
temperatuur van de verwarmingsvloeistof, terwijl de luchtverdeling en
de snelheid van de aanjager door het
systeem worden ingesteld op basis
van de omgevingsomstandigheden.
Als de verwarmingsvloeistof niet
warm genoeg is, schakelt het systeem
niet onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid in, om de invoer van te
koude lucht in het interieur te beperken. Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de op het display ingestelde temperatuur te verlagen tot een
waarde onder 32 °C.
– Functie LO (maximale koeling):
wordt ingeschakeld door op het display een temperatuur in te stellen onder 18 °C. Deze functie kan worden
geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde of voor
beide zijden (ook door het selecteren
van de functie MONO).
Deze functie kan worden ingeschakeld als u de lucht in het interieur
zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij
maximaal gebruik gemaakt wordt
van de mogelijkheden van het systeem. Deze functie schakelt de verwarming uit, schakelt de luchtrecirculatie en de aircocompressor (indien
aanwezig) in, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager
worden ingesteld op basis van de omgevingsomstandigheden. Als deze
functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Voor
het uitschakelen van de functie is het
voldoende om de op het display ingestelde temperatuur te verhogen tot
een waarde boven 18 °C.
Toetsen voor het regelen van de
aanjagersnelheid (6 - fig. 98)
Als u respectievelijk de bovenste of
onderste toets indrukt, wordt de
aanjagersnelheid verhoogd of verlaagd en daarmee de hoeveelheid
lucht die in het interieur wordt ingevoerd. Zo wordt de gewenste temperatuur gehandhaafd.
De aanjagersnelheid wordt weergegeven door de verlichte streepjes op
het display 8. Als u meerdere keren
op de bovenste toets drukt, wordt de
maximale aanjagersnelheid ingeschakeld (alle streepjes verlicht); als
u meerdere keren op de onderste toets
drukt, wordt de functie uitgeschakeld
(geen enkel streepje verlicht).
BELANGRIJK Op uitvoeringen met
airconditioning (indien aanwezig)
kan de aanjager alleen worden uitgeschakeld als de aircocompressor al is
uitgeschakeld met toets ECON. Voor
het hervatten van de automatische
werking van de aanjager na een
handmatige instelling, moet toets
AUTO worden ingedrukt.
Toetsen voor de instellingen van
de luchtverdeling (5 - fig. 98)
Als u op één van de toetsen 5 drukt,
kunt u handmatig één van de 5
instellingen voor de luchtverdeling in
het interieur kiezen:
OLucht uit de uitstroomopeningen
in het midden en aan de zijkant van
het dashboard en uit de uitstroomopening achter.
M
Lucht uit de luchtroosters van de
beenruimten (warmere lucht), de
uitstroomopeningen in het midden en
aan de zijkant van het dashboard en
uit de uitstroomopening achter
(koelere lucht).
Deze luchtverdeling is bijzonder
nuttig in de gematigde seizoenen
(voor- en najaar) als de zon schijnt.
NLucht uit de luchtroosters van
de verschillende beenruimten voor
en achter.
Met deze luchtverdeling kan, doordat warme lucht stijgt, het interieur
op de snelste manier worden
verwarmd waarbij bovendien de
koudste delen van het lichaam snel
warm aanvoelen.
Q
Lucht uit de luchtroosters van de
beenruimten en de luchtroosters voor
de ontdooiing en ontwaseming van de
voorruit en de zijruiten voor.
Deze luchtverdeling zorgt voor een
goede verwarming van het interieur
en voorkomt het eventuele beslaan
van de ruiten.
ü
Lucht uit de luchtroosters voor
de ontdooiing en ontwaseming van de
voorruit en de zijruiten voor.
103
BELANGRIJK Het systeem accepteert geen vorm van luchtverdeling
die verschilt van de hiervoor beschreven combinaties. Als een vorm van
luchtverdeling wordt gekozen die niet
uitvoerbaar is, wordt alleen de
belangrijkste functie van de ingedrukte toets geactiveerd.
De ingestelde luchtverdeling wordt
op het display 7 weergegeven.
Als een gecombineerde functie is ingesteld, wordt na het indrukken van
een toets alleen de belangrijkste functie van de ingedrukte toets geactiveerd. Als daarentegen een toets van
een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan blijft de functie gehandhaafd.
Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling
na een handmatige instelling, moet
toets AUTO worden ingedrukt.
Toets AUTO (automatische
werking) (15 - fig. 98)
Als toets AUTO wordt ingedrukt, regelt het systeem automatisch de hoeveelheid en de verdeling van de in het
interieur ingevoerde lucht en worden
alle voorafgaande handmatige instel-
104
lingen gewist. Dit wordt aangeven door
het branden van het lampje op de toets.
Als het lampje op toets AUTO gedoofd is, geeft dit aan dat al één of
meerdere handmatige instellingen zijn
uitgevoerd en dat het systeem daarom
niet volledig automatisch werkt
(behalve de temperatuurregeling die
per definitie automatisch is), of dat
het systeem is uitgeschakeld (lampje
op de toets OFF brandt).
Toets ECON (uitschakeling
aircocompressor) (indien
aanwezig) (13 - fig. 98)
Als toets ECON wordt ingedrukt,
schakelt de aircocompressor uit. Dit
wordt aangegeven door het branden
van het lampje op de toets.
Als de aircocompressor wordt uitgeschakeld, dooft het lampje op de toets
AUTO en wordt de automatische
werking van de luchtrecirculatie blijvend uitgeschakeld (om het eventuele
beslaan van de ruiten te voorkomen).
BELANGRIJK Met uitgeschakelde
aircocompressor is het niet mogelijk
lucht in het interieur in te voeren met
een temperatuur die lager is dan de
buitentemperatuur; bovendien kunnen (in bijzondere omstandigheden)
de ruiten zeer snel beslaan omdat de
lucht niet gedroogd kan worden.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen ook als de motor wordt uitgezet.
Voor het opnieuw automatisch inschakelen van de aircocompressor moet
toets ECON of toets AUTO worden ingedrukt (in dit laatste geval worden de
andere handmatige instellingen gewist);
het lampje op toets ECON dooft.
De automatische inschakeling van
de aircocompressor wordt weer ingeschakeld, ook als de luchtrecirculatie
handmatig wordt ingeschakeld (om
het eventuele beslaan van de ruiten te
voorkomen).
Bij uitgeschakelde compressor, kan
de in het interieur ingevoerde lucht
niet gekoeld worden. Er zijn nu twee
mogelijkheden:
– als de buitentemperatuur lager is
dan de ingestelde temperatuur, werkt
het systeem normaal en kan het de ingestelde temperatuur bereiken en
handhaven, ook bij uitgeschakelde
compressor;
Toets voor in-/uitschakeling
luchtrecirculatie (12 - fig. 98)
– als de buitentemperatuur hoger is
dan de ingestelde temperatuur, kan
het systeem niet aan de wens voldoen.
Dit wordt aangegeven door het drie
keer knipperen van de buitentemperatuur op het display 1 en 3 van de
ingestelde temperatuur.
– automatische werking (lampje op
de toets gedoofd);
Toets MONO (ingestelde
temperaturen synchroniseren)
(14 - fig. 98)
Als u toets MONO indrukt, wordt de
temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gesynchroniseerd. Ook kunt u de temperatuur
in de twee gedeelten synchroniseren
door draaiknop 2 aan bestuurderszijde
te draaien. Met deze functie kan de
temperatuur in het interieur makkelijk
geregeld worden, als alleen de bestuurder in de auto zit.
De gescheiden temperatuurregeling
wordt automatisch weer hervat als de
passagier draaiknop 4 bedient.
Er zijn drie mogelijkheden:
– automatische inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); het
groene lampje op de toets brandt;
– automatische uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); het gele lampje
op de toets brandt.
Deze drie mogelijkheden kunnen
worden ingeschakeld door meerdere
keren op de recirculatietoets (12) te
drukken.
Als de recirculatie-functie automatisch wordt geregeld, blijft het lampje
op de recirculatietoets altijd gedoofd
(er wordt niet weergegeven of de recirculatie is in- of uitgeschakeld,
ON/OFF).
Bij de automatische werking wordt
de recirculatie automatisch ingeschakeld, ook wanneer de luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van vervuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld
tijdens het rijden in de stad, in een
file, in tunnels en als de ruitensproeiers worden ingeschakeld (met
de typische zeepgeur).
Als de recirculatie handmatig is ingeschakeld (groene lampje = recirculatie,
gele lampje = lucht van buiten), blijft
het lampje op toets AUTO branden als
alle andere functies (luchtverdeling,
luchtopbrengst …) automatisch blijven geregeld. Op dezelfde manier blijft
als op toets AUTO wordt gedrukt,de
recirculatie geregeld zoals u dat wilt.
BELANGRIJK Bij ingeschakelde recirculatie worden, afhankelijk van de
werking van het systeem (voor
verwarmen of koelen van het interieur), de gewenste instellingen sneller bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te
schakelen op regenachtige of koude
dagen omdat dan de ruiten aan de
binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
105
Bij bepaalde weersomstandigheden (bijv: lage
buitentemperatuur of hoge
luchtvochtigheid) en als de recirculatie in het interieur automatisch wordt geregeld, kunnen de
ruiten beslaan. Druk in dit geval
op de recirculatietoets, voor luchttoevoer van buiten (gele lampje) en
verhoog eventueel de luchtstroom
naar de voorruit.
Toets voor snelle ontwaseming/
ontdooiing van de ruiten
(10 - fig. 98)
Als u deze toets indrukt, activeert de
klimaatregeling, onafhankelijk van de
werking van het systeem, automatisch
(ongeveer 180 seconden) alle functies
die noodzakelijk zijn voor een snelle
ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor, namelijk:
– inschakeling aircocompressor (indien aanwezig)
– uitschakeling luchtrecirculatie, indien ingeschakeld
106
– instelling maximale luchttemperatuur (HI) op beide displays
– inschakeling maximale aanjagersnelheid
– lucht naar luchtroosters van de
voorruit en de zijruiten voor
inschakeling verwarming van de
achterruit en de buitenspiegels.
Als de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing is ingeschakeld,
gaan het lampje op de betreffende
toets, het lampje op de toets van de
achterruitverwarming en het gele
lampje op de recirculatietoets branden. De lampjes op de toetsen ECON,
AUTO en OFF doven daarentegen.
BELANGRIJK Als de motor nog
niet op bedrijfstemperatuur is, wordt
de maximale snelheid van de aanjager
niet direct ingeschakeld, om toevoer
van nog te koude lucht voor de
ontwaseming van de ruiten, te beperken.
Als de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing is ingeschakeld,
kunnen alleen de aanjagersnelheid en
de uitschakeling van de achterruitverwarming handmatig worden geregeld.
Als u daarentegen opnieuw op de toets
voor maximale ontwaseming/ontdooiing drukt of op de recirculatietoetsen ECON, AUTO of OFF, schakelt het
systeem de functie voor maximale
ontwaseming/ontdooiing uit, en worden
de functies die hiervoor waren ingesteld
weer geactiveerd en eventueel ook de
laatst ingestelde functie.
Toets voor ontwaseming/
ontdooiing achterruit en
buitenspiegels (11 - fig. 98)
Als u op deze toets drukt, schakelt
de ontwaseming/ontdooiing van de
achterruit en de buitenspiegels in. Het
lampje op de toets gaat branden als
deze functie wordt ingeschakeld.
De functie schakelt na ongeveer 10
minuten automatisch uit, of als
opnieuw de toets wordt ingedrukt. De
functie wordt ook uitgeschakeld als u
de motor uitzet en blijft uitgeschakeld
als u de motor opnieuw start.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging
van de achterruitverwarming te voorkomen.
Toets OFF (uitschakeling van het
systeem) (16 - fig. 98)
Druk op toets OFF om de airconditioning uit te schakelen. Het lampje
op de toets gaat branden.
Als de airconditioning is uitgeschakeld:
– zijn de lampjes op de recirculatietoetsen ECON en AUTO gedoofd
– zijn de schermen van de ingestelde
temperaturen donker
– is het middelste scherm donker,
behalve als de buitentemperatuur
wordt aangegeven
– is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten binnenkomt
– is de aircocompressor (indien
aanwezig) uitgeschakeld
– is de aanjager uitgeschakeld.
Ook bij uitgeschakeld systeem kan
de achterruitverwarming op de normale manier worden in- of uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen de ruiten bij bijzondere omstandigheden
snel beslaan.
De regeleenheid van de klimaatregeling slaat de instellingen van het
systeem in het geheugen op voordat
het systeem wordt uitgeschakeld. Als
u vervolgens op een willekeurige toets
drukt (behalve de toets van de achterruitverwarming) worden de functies
weer hersteld. Als de functie van de
ingedrukte toets niet was ingeschakeld voor de uitschakeling, dan
wordt deze functie ook geactiveerd;
als deze daarentegen was ingeschakeld, blijft de functie gehandhaafd.
Als u de klimaatregeling opnieuw
wilt inschakelen met dezelfde instellingen als voor het uitschakelen van
het systeem, druk dan nogmaals op
toets OFF.
Als u de volledig automatische
werking van het systeem weer wilt inschakelen, druk dan op toets AUTO.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
VOOR GLADHEID
De klimaatregeling is uitgerust met
een akoestisch waarschuwingssysteem. Als de buitentemperatuur daalt
tot 3 °C of lager, zendt het systeem
drie waarschuwingssignalen uit om de
bestuurder te waarschuwen voor
eventuele gladheid.
Het akoestische waarschuwingssysteem treedt maar één keer in werking,
behalve als de buitentemperatuur
boven de 7 °C komt, waarna na ongeveer 15 minuten het systeem weer
in werking kan treden. Als in dat geval de buitentemperatuur opnieuw
daalt tot 3 °C of lager, wordt de
akoestische waarschuwingscyclus herhaald.
107
ALGEMENE INFORMATIE
De auto is uitgerust met een klimaatregeling met gescheiden luchttemperatuurregeling voor bestuurders- en
passagierszijde, die geregeld wordt
door een elektronische regeleenheid.
Voor een optimale temperatuurregeling in de twee ruimtes van het
interieur, is het systeem ook uitgerust
met een dubbele zonnestralingssensor.
Het systeem is uitgerust met een
luchtkwaliteitsensor die automatisch
de luchtrecirculatie kan inschakelen
om de onaangename effecten van vervuilde lucht, tijdens het rijden in de
stad, in de file en in tunnels, en door
het inschakelen van de ruitensproeiers
(zeepgeur), te verminderen.
De luchtkwaliteit wordt bovendien
gegarandeerd door het pollenfilter
met actieve kooldeeltjes. Hierin worden de in de lucht verspreide deeltjes
twee keer gefilterd, waardoor de lucht
schoner wordt.
108
De klimaatregeling controleert en regelt automatisch de volgende parameters en functies:
– temperatuur ingevoerde lucht
in het interieur (gescheiden voor de
bestuurders- en passagierszijde)
– aanjagersnelheid (traploze regeling)
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatie
– in-/uitschakeling aircocompressor
(indien aanwezig).
De luchtopbrengst in het interieur is
onafhankelijk van de snelheid van de
auto en wordt elektronisch geregeld
door de aanjager.
Het is mogelijk de instelling van de
volgende functies handmatig te veranderen:
– aanjagersnelheid (traploze regeling)
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatie
– in/uitschakeling aircocompressor
(indien aanwezig).
BELANGRIJK De handmatige instellingen hebben voorrang boven de
automatische instellingen en blijven
in het geheugen opgeslagen totdat de
gebruiker de regeling weer overlaat
aan het automatische systeem. De
handmatig gekozen instellingen blijven opgeslagen als de motor wordt
uitgezet en weer hersteld als de motor
opnieuw wordt gestart.
De functies die niet handmatig zijn
gewijzigd, blijven automatisch geregeld.
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld
(behalve als het systeem is uitgeschakeld), op basis van de ingestelde
temperaturen op de displays van de
bestuurder en de passagier.
POLLENFILTER MET
ACTIEVE KOOLDEELTJES
Het pollenfilter reinigt de lucht
mechanisch via het elektrostatische
principe, zodat de in het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is en geen
stofdeeltjes, pollen enz. bevat.
Door de actieve kooldeeltjes in het
pollenfilter wordt ook de concentratie
van luchtverontreinigende bestanddelen verminderd.
Laat het filter ten minste één keer
per jaar controleren door de Lanciadealer, bij voorkeur aan het begin
van het zomerseizoen.
Een niet tijdig vervangen
filter kan het rendement
van de klimaatregeling
aanzienlijk beperken.
Als de auto veel over stoffige wegen
rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker
worden gecontroleerd en vervangen
dan in het onderhoudsschema staat
aangegeven.
Het pollenfilter filtert de in het interieur ingevoerde buitenlucht (recirculatie uitgeschakeld).
109
HULPVERWARMING
(alleen jtd-uitvoeringen - indien
aanwezig)
De hulpverwarming ondersteunt de
opwarming van de motorkoelvloeistof
direct na het starten en tijdens het rijden voor een snellere verwarming van
het interieur bij extreem lage buitentemperaturen.
Het elektrische systeem werkt volledig automatisch en schakelt alleen in
bij een draaiende motor.
BELANGRIJK De hulpverwarming
schakelt in als de buitentemperatuur
lager is dan 15°C en de temperatuur
van de koelvloeistof lager is dan
65°C.
110
Om de accu niet te veel uit te putten,
is de inschakeling van de verwarming
op de verschillende vermogens
afhankelijk van de door de regeleenheid vastgestelde voedingsspanning.
BELANGRIJK De hulpverwarming
wordt ingeschakeld op basis van de
temperatuur van de motorkoelvloeistof en kan, afhankelijk van de accuspanning, uitgeschakeld of beperkt
worden.
Als de opwarmcyclus door de hulpverwarming op basis van de koelvloeistoftemperatuur en de accuspanning,
is beëindigd, schakelt de hulpverwarming automatisch uit en schakelt pas
weer in als de auto opnieuw wordt gestart, ook als de vloeistoftemperatuur
opnieuw onder 65 °C daalt.
Buitenverlichting (fig. 99)
Draai de schakelaar A van stand å
in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3
branden.
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de
buitenverlichting en de richtingaanwijzers. De buitenverlichting
werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Dimlicht (fig. 99)
Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, gaan ook de instrumentenpaneelverlichting en de verschillende
bedieningsknoppen branden en lichten de displays op het instrumentenpaneel en de tunnelconsole op.
Grootlicht (fig. 100)
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richtingaanwijzer ingeschakeld
naar beneden - linker richtingaanwijzer ingeschakeld.
Draai de schakelaar A van stand 6
in stand 2.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje Ÿ of Δ.
Als u de hendel in de middelste stand
zet of als de auto weer rechtuit rijdt,
schakelen de richtingaanwijzers automatisch uit. Als u kort richting aan wilt
geven, drukt u de hendel iets naar boven of beneden zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat,
gaat deze automatisch terug.
Druk de hendel naar voren als de
schakelaar in dimstand 2 staat. Op
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
P4T0024
Het grootlicht wordt uitgeschakeld
als u de hendel naar het stuur trekt.
P4T0023
fig. 99
Richtingaanwijzers (pijlen) (fig. 101)
P4T0025
HENDELS AAN HET
STUUR
fig. 100
fig. 101
111
HENDEL RECHTS
Trek de hendel naar het stuur. Op
het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
Met de rechter hendel bedient u de
ruitenwissers/-sproeiers en de koplampsproeiers.
BELANGRIJK Het grootlichtsignaal
wordt gegeven met het grootlicht. Om
bekeuringen te vermijden, dient u zich
aan de geldende verkeerswetgeving te
houden.
Ruitenwissers (fig. 103)
nnnn =kort interval.
Op uitvoeringen met een regensensor kan de gevoeligheid van de sensor
zelf worden geregeld met schakelaar
A:
AUTO = automatische regeling van
de gevoeligheid
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
n = minimale gevoeligheid
0 - Ruitenwissers uitgeschakeld.
nn = gemiddelde gevoeligheid
1 - Ruitenwissers wissen met interval. In deze stand kunnen met
schakelaar A de volgende instellingen
worden geregeld (behalve bij uitvoeringen met regensensor):
nnn = maximale gevoeligheid.
2 - Langzaam continu wissen.
3 - Snel continu wissen.
n = lang interval
4 - Tijdelijke werking: als u de hendel loslaat, springt deze direct in
stand 0 en schakelen de ruitenwissers
automatisch uit.
nn = gemiddeld interval
P4T0026
P4T0642
nnn =gemiddeld-kort interval
fig. 102
112
P4T0643
Grootlichtsignaal (fig. 102)
fig. 103
fig. 104
Ruitensproeiers
Regensensor (fig. 103)
(indien aanwezig)
Als u de hendel naar het stuur trekt
(fig. 104), schakelen de ruitensproeiers in en gedurende enige seconden de ruitenwissers; na een pauze
van 5 seconden maken de ruitenwissers een laatste slag. Als de ruitenwissers al zijn ingeschakeld, maken ze
enkele slagen in de snelle continustand.
De regensensor is een elektronische
voorziening in de ruitenwissers en
zorgt ervoor dat de frequentie van de
slagen van de ruitenwissers, tijdens
het wissen met interval, automatisch
wordt aangepast aan de hoeveelheid
regen op de ruit.
Alle andere functies die met de rechter hendel worden bediend (uitschakeling ruitenwissers, continu wissen met lang of kort interval, tijdelijk
wissen met kort interval, ruitensproeiers en koplampsproeiers) blijven onveranderd.
Koplampsproeiers (indien
aanwezig)
P4T0273
Als u de hendel naar het stuur trekt
(fig. 104) bij ingeschakeld dim- of
grootlicht, dan schakelen ook de ruitensproeiers in (fig. 105).
De regensensor schakelt automatisch
in als de rechter hendel in stand 1
wordt geplaatst en heeft een regelbereik dat oplopend varieërt van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen)
als de ruit droog is, tot ruitenwissers
die ingeschakeld worden in de tweede
continu snelheid (snel continu wissen)
bij intense regen.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor
(hendel in stand 1) werkt het normale
reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische werking.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om de regensensor uit te
schakelen. Als de motor daarna wordt
gestart (sleutel in stand MAR)
schakelt de regensensor weer in als de
hendel in stand 1 is blijven staan.
De gevoeligheid van de regensensor
kan worden geregeld met schakelaar
A (fig. 103):
AUTO = automatische regeling van
de gevoeligheid
n = minimale gevoeligheid
nn = gemiddelde gevoeligheid
nnn = maximale gevoeligheid.
fig. 105
113
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN (fig. 106)
MISTLAMPEN VOOR (fig. 107)
MISTACHTERLICHT (fig. 108)
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop A om de mistlampen
voor in te schakelen.
Druk op knop A voor in-/uitschakeling. Het mistachterlicht werkt alleen
als het dimlicht en/of de mistlampen
voor zijn ingeschakeld.
Als de mistlampen voor zijn ingeschakeld, brandt het lampje op de
knop.
Druk op schakelaar A voor inschakeling. De waarschuwingsknipperlichten werken onafhankelijk van
de stand van de contactsleutel.
Druk opnieuw op de schakelaar om
het systeem uit te schakelen.
Druk opnieuw op de knop om de
lampen uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het
land waarin u zich bevindt. Houdt u
aan de voorschriften
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van de mistlampen aan de
geldende verkeersvoorschriften. Het
systeem voldoet aan de EU-normen.
P4T0036
fig. 106
114
Het mistachterlicht schakelt automatisch uit als u de motor uitzet of als
u het dimlicht en/of de mistlampen
voor uitschakelt.
Als u de motor weer start of bij mist
het dimlicht weer inschakelt, moet u
opnieuw op de knop drukken om het
mistachterlicht weer in te schakelen.
P4T0039
Als dit systeem is ingeschakeld, gaan
het symbool op de schakelaar en het
controlelampje ŸΔ op het instrumentenpaneel knipperen.
Als u de contactsleutel in stand
STOP draait, schakelen de mistlampen voor automatisch uit. De
lampen schakelen pas weer in als na
het starten opnieuw op knop A wordt
gedrukt.
Als het mistachterlicht is ingeschakeld, brandt het lampje op de
knop.
P4T0040
BEDIENINGSKNOPPEN
fig. 107
fig. 108
ACHTERRUITVERWARMING
(fig. 110)
Draai met ingeschakelde buitenverlichting draaiknop A omhoog of omlaag om respectievelijk de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel te verhogen of te verlagen.
Druk op knop A voor in-/uitschakeling. als de achterruitverwarming is
ingeschakeld, brandt het lampje op de
knop.
De achterruitverwarming schakelt
na ongeveer 10 minuten automatisch
uit.
Bij ingeschakelde achterruitverwarming, gaat ook de verwarming van de
elektrisch bedienbare buitenspiegels
werken.
P4T0041
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van het mistachterlicht aan de
geldende verkeersvoorschriften. Het
systeem voldoet aan de EU-normen.
LICHTSTERKTE INSTRUMENTENPANEEL (fig. 109)
P4T0644
BELANGRIJK Het mistachterlicht
kan hinderlijk zijn voor de weggebruikers achter u. Doof daarom bij
stukken met goed zicht het mistachterlicht.
fig. 109
fig. 110
115
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand
wordt voorkomen.
Deze veiligheidsschakelaar springt
omhoog bij een ongeval, waardoor de
toevoer van brandstof wordt gestopt en
de motor afslaat. Bovendien wordt
hiermee voorkomen dat bij leidingbreuken tijdens een ongeval brandstoflekkage ontstaat.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop A naast de bestuurdersstoel om de brandstoftoevoer
weer te herstellen.
De veiligheidsschakelaar schakelt bij
een ongeval ook de centrale portiervergrendeling uit (als de centrale portiervergrendeling was ingeschakeld),
waardoor het interieur van buitenaf
bereikbaar blijft.
HANDREM (fig. 112)
De handrem bevindt zich tussen de
voorstoelen.
P4T0008
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Bij aangetrokken handrem en als de
start-/contactsleutel in stand MAR
staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje x branden.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog en
druk op de ontgrendelknop A.
2) Houd de knop ingedrukt en laat
de hendel zakken. Het waarschuwingslampje x dooft.
3) Om onverwachtse bewegingen
van de auto te voorkomen, moet bij
het bedienen van de handrem het
rempedaal worden ingetrapt.
Om de handrem in te schakelen,
moet u de hendel omhoog trekken. Op
een vlakke ondergrond hoort de auto
geblokkeerd te zijn als de handrem
vier of vijf tanden is aangetrokken.
Op steile hellingen en bij een beladen
auto moet de handrem zeven of acht
tanden worden aangetrokken.
P4T0055
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (fig. 111)
BELANGRIJK Als dit niet het geval
is, laat dan een Lancia-dealer de
handrem afstellen.
fig. 111
116
fig. 112
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Op enkele uitvoeringen moet voor
het inschakelen van de achteruit, met
de vingers van de hand waarmee u de
pook vasthoudt, de schuifring A (fig.
113) onder de pookknop omhoog
worden getrokken. Laat de schuifring
los zodra de achteruit is ingeschakeld.
Voor het uitschakelen van de achteruit hoeft de schuifring niet omhoog te
worden getrokken.
P4T0031
Om de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en vervolgens de versnellingspook in één van de in het schema
aangegeven standen fig. 113 plaatsen
(dit schema staat ook op de knop van
de pook).
Om de achteruit in te schakelen (R),
moet de auto stilstaan en de pook
vanuit de “vrij”-stand naar rechts en
vervolgens naar achteren worden verplaatst.
Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel
intrappen. Er mogen zich in de
ruimte onder de pedalen geen
voorwerpen bevinden die het
geheel intrappen van de pedalen
kunnen verhinderen. Let erop dat
de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.
De achteruit kan alleen
worden ingeschakeld als
de auto volledig stilstaat.
Wacht bij een draaiende motor en
een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden
voordat u de achteruit inschakelt
om te voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
Laat uw hand tijdens het
rijden niet op de pookknop rusten omdat door
de uitgeoefende druk, ook als deze
licht is, de interne onderdelen van
de versnellingsbak op den duur
kunnen slijten.
fig. 113
117
(indien aanwezig)
ALGEMENE INFORMATIE
Dit elektronische systeem maakt het
mogelijk een constante, vooraf ingestelde snelheid aan te houden, zonder
het gaspedaal in te trappen. Op deze
manier wordt het rijden, vooral op
lange trajecten, minder vermoeiend
omdat de ingestelde snelheid automatisch gehandhaafd blijft.
BELANGRIJK Het systeem kan alleen worden ingeschakeld bij een
snelheid boven de 30 km/h.
De cruise-control mag
uitsluitend worden gebruikt als de verkeersomstandigheden en het traject van
dien aard zijn dat, over een voldoende lange afstand, in volledige
veiligheid een constante snelheid
kan worden aangehouden.
Het systeem schakelt in de volgende
gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rempedaal;
– door het intrappen van het koppelingspedaal.
BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 114)
De cruise-control wordt bediend met
schakelaar A, met draaiknop B en
met knop C.
De schakelaar A heeft twee standen:
– OFF in deze stand is het systeem
uitgeschakeld;
– ON in deze stand werkt het
systeem. Als het systeem begint te
werken, gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje CRUISE D
branden.
Met draaiknop B kunt u de ingestelde snelheid van de auto opslaan en
aanhouden of de ingestelde snelheid
verhogen of verlagen.
Zet draaiknop B in stand (+) om de
snelheid op te slaan of om de ingestelde snelheid te verhogen.
P4T0307
AUTOMATISCHE
SNELHEIDSREGELAAR
(CRUISE-CONTROL)
fig. 114
118
Zet draaiknop B in stand (–) om de
ingestelde snelheid te verlagen.
Telkens als draaiknop B wordt bediend, wordt de snelheid ongeveer 1
km verhoogd of verlaagd. Als de
draaiknop gedraaid wordt gehouden,
verandert de snelheid continu. De
nieuwe snelheid wordt automatisch
opgeslagen.
Met knop C kan de opgeslagen
snelheid worden opgeroepen.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP of de schakelaar A
in stand OFF wordt gedraaid, wordt
de opgeslagen snelheid gewist en het
systeem uitgeschakeld.
Snelheid opslaan
Zet schakelaar A in stand ON en rijdt
op een normale manier met de gewenste snelheid. Zet draaiknop B ten minste drie seconden in stand (+) en laat
de draaiknop daarna los. De snelheid
van de auto blijft opgeslagen en het
gaspedaal kan worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden totdat zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
– intrappen rempedaal;
Opgeslagen snelheid verhogen
– intrappen koppelingspedaal.
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verhoogd:
BELANGRIJK Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal. Als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt
de opgeslagen snelheid weer aangehouden.
Opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
bijvoorbeeld door het intrappen van
het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende
manier worden opgeroepen:
– geef geleidelijk gas totdat de
snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid;
– schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid (4e of 5e versnelling);
– trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (houd draaiknop
B langer dan 3 seconden gedraaid);
of
– draai draaiknop B kort in stand (+):
telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd
(ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid continu. Als de draaiknop B
wordt losgelaten, wordt de nieuwe
snelheid automatisch opgeslagen.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verlaagd:
– schakel het systeem uit (bijvoorbeeld door het rempedaal in te trappen) en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op (zet draaiknop B ten minste drie seconden in stand (+);
– druk op knop C.
119
of
– houd draaiknop B in stand (–) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die
automatisch blijft opgeslagen.
Opgeslagen snelheid wissen
De opgeslagen snelheid wordt automatisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet;
of
– als schakelaar A in stand OFF
wordt gedraaid.
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de “vrij”stand of bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak, de selectorhendel in stand N. Schakel
de cruise-control uitsluitend in als
de verkeersomstandigheden en de
conditie van de weg dit veilig toestaan; d.w.z.: op rechte, droge wegen en autosnelwegen die in goede
conditie verkeren en met een rustig verkeersbeeld. Schakel het systeem nooit in de stad of in druk
verkeer in.
Het systeem kan alleen
worden ingeschakeld bij
een snelheid boven de 30
km/h.
Het systeem mag uitsluitend worden gebruikt, afhankelijk van de
snelheid, in de 4e of 5e versnelling.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van
de opgeslagen snelheid door de
wijziging in de motorbelasting.
120
Bij een storing of een
afwijkende werking van de
cruise-control, moet schakelaar A in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle
van de zekering, zo snel mogelijk
bij een Lancia-dealer controleren.
Schakelaar A kan permanent in
stand ON blijven staan, zonder risico op beschadiging van het systeem. Het verdient aanbeveling
schakelaar A op stand OFF te zetten als het systeem niet wordt gebruikt, zodat het per ongeluk
opslaan van snelheden wordt
voorkomen.
De interieurverlichting dooft als de
contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid (bij gesloten portieren).
INTERIEURVERLICHTING
Als schakelaar A in de middelste
stand 1 staat, is de interieurverlichting altijd gedoofd (stand OFF).
Plafondverlichting voor (fig. 115)
Als u schakelaar A naar rechts
schuift (stand 2), blijven de beide
lampjes altijd branden.
De plafondverlichting bestaat uit
twee lampjes met de bijbehorende
schakelaar.
Met schakelaar B worden de lampjes
afzonderlijk ingeschakeld.
Als één van de portieren wordt geopend, met de schakelaar A in de
linker stand (stand 0 - AUTO), gaan
de beide lampjes en de plafondverlichting achter branden.
Als u schakelaar B naar links schuift
(stand 1), gaat het linker lampje
branden. Als u de schakelaar naar
rechts schuift (stand 2), gaat het
rechter lampje branden.
Als de portieren gesloten worden,
blijft de interieurverlichting nog ongeveer 7 seconden branden om het
starten te vergemakkelijken.
P4T0057
Als schakelaar B in de middelste
stand 0 staat, blijven de lampjes gedoofd.
fig. 115
Als u vergeet om een portier te sluiten, zal na enkele seconden de interieurverlichting automatisch doven.
Om de interieurverlichting opnieuw
in te schakelen is het voldoende om
een portier te openen en te sluiten.
Spiegelverlichting (fig. 116)
Als u de zonnekleppen voor de voorruit of zijruit draait, wordt de spiegelverlichting in de hemelbekleding
zichtbaar.
Door de verlichting kunnen de spiegeltjes ook bij weinig licht gebruikt
worden.
Om de verlichting in en uit te
schakelen (met de contactsleutel in
stand MAR) moet u op het rondje van
het lampenglas A drukken.
P4T0058
INTERIEURUITRUSTING
BELANGRIJK Controleer voordat
u de auto verlaat of schakelaar A in
de linker stand staat en schakelaar B
in de middelste stand. Op deze
manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven na het
sluiten van de portieren.
fig. 116
121
Plafondverlichting achter
(fig. 117)
DASHBOARDKASTJE
(fig. 118-119)
Deze bevindt zich op de achterportierstijlen en gaat branden als u een
portier opent. De plafondverlichting
achter heeft een tijdschakeling.
Het dashboardkastje is voorzien van
een binnenverlichting en een klepje
met slot. U kunt het slot ont-/vergrendelen met de contactsleutel.
De lampjes gaan branden of doven
als u op het rondje van het lampenglas A drukt.
U kunt het klepje openen met het
slot in stand 1 door aan hendel A te
trekken.
Rijd niet met een geopend dashboardkastje:
dit kan de inzittende voor
verwonden bij een ongeval.
Het slot wordt vergrendeld als u de
sleutel in stand 2 draait.
P4T0060
P4T0059
fig. 117
122
P4T0061
Als het dashboardkastje wordt geopend, gaat de binnenverlichting B
branden.
fig. 118
fig. 119
De aansteker wordt erg
heet. Gebruik de aansteker
voorzichtig en voorkom
dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand of brandwonden.
ASBAK EN AANSTEKER VOOR
(fig. 120-121)
Beide worden door één klep afgesloten; deze kantelt open als op punt A
wordt gedrukt.
Druk op de knop B om de aansteker
in te schakelen; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch
terug en is de aansteker gereed voor
gebruik.
ASBAK ACHTER (fig. 122)
Voor de achterzitplaatsen is in het
achterste deel van de middenconsole
een asbak geplaatst.
Trek de asbak naar buiten om hem
te openen.
Druk om de asbak uit te nemen op
de middelste veer A en trek de asbak
naar buiten.
Verwijder voor het legen van de
asbak het bakje C.
Plaats de asbak eerst met de onderzijde in de houder, druk vervolgens op
de middelste veer en druk de asbak in
de zitting.
De aansteker werkt uitsluitend als de
contactsleutel in stand MAR staat.
P4T0064
P4T0062
fig. 120
P4T0065
Controleer altijd of de
aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
fig. 121
fig. 122
123
PASJESHOUDER (fig. 123)
MUNTENBAKJE (fig. 125)
ZONNEKLEPPEN (fig. 126)
Deze bevindt zich in het midden van
het dashboard.
Het muntenbakje A bevindt zich op
de middenconsole.
Ze kunnen voor de voorruit of voor
de zijruit worden gedraaid.
Druk kort op de voorzijde om de
houder te openen: de houder opent
automatisch.
Om de zonnekleppen voor de zijruit
te draaien, moeten ze uit de haken A
worden losgemaakt.
Druk de houder volledig in de zitting
om hem te sluiten.
Beide zonnekleppen zijn aan de binnenzijde voorzien van een spiegeltje
met een afsluitschuifje B.
P4T0067
BEKER-/BLIKJESHOUDER
(fig. 124)
Deze bevindt zich in het midden van
het dashboard. Druk kort op de voorzijde om de houder te openen: de
beker-/blikjeshouder opent automatisch.
Druk de houder volledig in de zitting
om hem te sluiten.
124
P4T0068
P4T0069
fig. 124
P4T0066
fig. 123
Boven de zonnekleppen bevinden
zich twee lampjes C voor de verlichting van de spiegeltjes (zie voor de
werking van de lampjes de paragraaf
“Spiegelverlichting”).
fig. 125
fig. 126
OPBERGVAKKEN
Opbergvakje achter (fig. 129)
Opbergvakjes op het dashboard
(fig. 127-128)
In het achterste deel van de middenconsole bevindt zich het opbergvakje A.
In de panelen van de voorportieren
bevindt zich het opbergvak A.
P4T0063
Op het dashboard bevindt zich in
het midden vakje A (met verlichting)
en aan de zijkant vakje B.
Opbergvakjes in de portieren
(fig. 130)
P4T0071
P4T0070
fig. 128
P4T0072
fig. 127
fig. 129
fig. 130
125
DOCUMENTVAKKEN (fig. 131)
STEUNHANDGREPEN (fig. 132)
De rugleuningen van de voorstoelen
zijn aan de achterzijde voorzien van
een documentenvak.
Bij het portier aan passagierszijde
voor bevindt zich een steunhandgreep.
126
Deze is verstelbaar en kan worden
op- of neergeklapt.
Voor het verstellen moet de armsteun
iets omhoog worden geklapt en aan
haak A worden getrokken.
De handgrepen zijn uitgerust met
een mechanisme waardoor de steunen
langzaam weer in ruststand terugkeren.
In de armsteun bevindt zich een opbergvakje. Druk voor het openen van
het dekseltje op knop B.
P4T0075
P4T0013
Bij beide achterportieren is een
handgreep A geplaatst met een kledinghaakje B.
P4T0074
fig. 131
ARMSTEUN VOOR MET
OPBERGVAKJE (fig. 133)
fig. 132
fig. 133
STEKKERDOOS (fig. 134)
(indien aanwezig)
Sluit geen accessoires op
de stekkerdoos aan met
een stroomverbruik dat
hoger is dan de aangegeven maximale waarde.
Een langdurig stroomverbruik kan
de accu uitputten, waardoor de
motor niet meer gestart kan worden.
Deze bevindt zich in het achterste
deel van de middenconsole. Voor het
gebruik van de stekkerdoos moet u
dekseltje A openen.
P4T0316
De stekkerdoos wordt gevoed als de
contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid en kan alleen gebruikt worden voor accessoires met een maximum stroomverbruik van 15A (vermogen 180W).
OPENDAK
(indien aanwezig)
De elektrische bediening werkt alleen met de contactsleutel in stand
MAR.
Onzorgvuldig gebruik
van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens de bediening van
de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden
door de beweging van het opendak
zelf of door in beweging gebrachte
voorwerpen. Verwijder altijd de
contactsleutel uit het contactslot
als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht
en zo gevaar kan opleveren voor
de achtergebleven passagiers.
fig. 134
127
Open het dak niet bij
sneeuw of ijs: het kan dan
beschadigd worden.
Bij het openen van het dak komt er
een kleine spoiler B omhoog om de
luchtwerveling in het interieur te verminderen.
Met schakelaar A bij de plafondverlichting, kunt u het dak openen, sluiten, en omhoog of dicht kantelen.
Zodra u de schakelaar loslaat, blijft
het dak in de stand staan waarin het
zich op dat moment bevindt.
Gebruik de handgreep A om het
schuifpaneel te openen of te sluiten.
Als het dak geopend wordt, wordt
het schuifpaneel achter de hemelbekleding geschoven.
Als het dak gesloten wordt, schuift
het paneel gedeeltelijk naar buiten
totdat de handgreep bereikbaar is.
P4T0076
P4T0077
P4T0078
Controleer regelmatig of
de openingen aan de zijkant C voor de waterafvoer
niet verstopt zijn.
Druk op de achterzijde van de
schakelaar om het dak te openen;
druk op de voorzijde om het dak te
sluiten.
128
Bij gesloten of gedeeltelijk geopend
dak kan het zonlicht getemperd worden door een schuifpaneel.
Als de auto is uitgerust met centrale
ruitbediening wordt als u bij het sluiten van de portieren de sleutel in stand
2 (fig. 142) draait en de sleutel ten
minste 2 seconden in deze stand houdt,
het dak, als dit was geopend, automatisch gesloten.
OPENEN/SLUITEN
(fig. 135-136)
fig. 135
SCHUIFPANEEL (fig. 137)
fig. 136
fig. 137
ACHTERSTE DEEL OMHOOG
KANTELEN (fig.138)
PORTIEREN
Steek de schroevendraaier in de zitting C en draai de schroevendraaier;
op deze wijze kunt u het dak met de
hand openen en sluiten.
Het achterste deel van het dak kan
alleen omhoog worden gekanteld als het
dak volledig gesloten is. Druk op
het voorste gedeelte van de knop A
(fig. 135).
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
Als het dak in de gewenste stand
staat, draait u de schroevendraaier
een halve slag terug, totdat u een klik
hoort. Trek de schroevendraaier vervolgens uit de zitting.
P4T0080
Als u op het achterste gedeelte van
de knop drukt, sluit het achterste deel
van het dak.
Van buitenaf
OPENEN BIJ EEN NOODGEVAL
(fig. 139-140)
Druk bij gesloten portieren op knopje
A (fig. 141) op de handgreep van de
sleutel of steek de sleutel in het slot van
de bestuurdersportier.
Draai voor ontgrendeling de sleutel
in stand 1 (fig. 142).
Draai voor vergrendeling de sleutel
in stand 2.
Bij een storing in het elektrische systeem moet klepje A van de plafondverlichting voor met een schroevendraaier in punt B worden losgewipt.
Trek de handgreep omhoog om het
ontgrendelde portier te openen.
fig. 138
P4T0267
P4T0081
P4T0079
fig. 139
fig. 140
fig. 141
129
Trek aan de handgreep B om het
portier van binnenuit te openen. Als
u aan de handgreep aan de binnenzijde van één van de voorportieren
trekt, worden alle portieren ontgrendeld.
Bij iedere handgreep aan de binnenzijde, bevindt zich een lampje C dat
gaat branden, waardoor de handgreep
in het donker beter zichtbaar is.
BELANGRIJK Het diefstalalarm
(indien aanwezig) schakelt niet in als
u de portieren centraal vergrendelt
door de sleutel in het slot van het portier te draaien.
P4T0083
Van binnenuit (fig. 143-144)
Druk bij gesloten portieren het
knopje A aan de binnenzijde van één
van de voorportieren naar beneden
(voor vergrendeling) of trek het
omhoog (voor ontgrendeling).
Met de knopjes aan de binnenzijde
van de achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het betreffende
portier.
De achterportieren kunnen alleen
van binnenuit worden geopend, als
het kinderveiligheidsslot is uitgeschakeld.
CENTRALE RUITBEDIENING
(indien aanwezig)
P4T0084
fig. 143
P4T0082
fig. 142
130
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als één van de
portieren niet goed gesloten is of als er
een storing in het systeem is. Na enkele
pogingen schakelt het systeem ongeveer
2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt
u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen, zonder dat het elektrische
systeem werkt. Na de 2 minuten is het
systeem weer gereed.Als de oorzaak van
de storing is opgelost, werkt het systeem
weer normaal. Anders schakelt het systeem na enkele pogingen opnieuw uit.
fig. 144
Als u de sleutel minstens twee seconden in stand 2 (fig. 142) houdt,
worden ook de ruiten en het opendak,
indien deze nog geopend waren, gesloten. Als u de sleutel loslaat, stopt
het sluiten.
Als u de sleutel minstens twee seconden in stand 1 (fig. 142) houdt,
worden alle ruiten geopend. Als u de
sleutel loslaat, stopt het openen. Deze
functie kan worden gebruikt als de
auto in de zon heeft gestaan en erg
warm is geworden.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT
(fig. 145)
BELANGRIJK Controleer na het inschakelen van het veiligheidsslot of
het slot daadwerkelijk is ingeschakeld
door aan de handgreep aan de binnenzijde van het portier te trekken.
Hierdoor kunnen de achterportieren
van binnenuit niet geopend worden.
U schakelt het systeem in door de
punt van de contactsleutel in opening
A te steken en te draaien:
RUITBEDIENING
Elektrische ruitbediening voor
(fig. 147)
In het portier aan de bestuurderszijde zijn drukschakelaars gemonteerd
waarmee u, met de sleutel in stand
MAR de zijruiten bedient:
Schakel dit systeem altijd
in als u kinderen vervoert.
Zo wordt voorkomen dat
ze tijdens het rijden de portieren
openen.
Stand 1 - kinderveiligheidsslot ingeschakeld.
A - zijruit linksvoor
B - zijruit rechtsvoor
Stand 2 - kinderveiligheidsslot uitgeschakeld.
DORPELVERLICHTING
(fig. 146)
Het kinderveiligheidsslot blijft ook
ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren.
C - zijruit linksachter (*)
D - zijruit rechtsachter (*)
Aan de onderzijde van de voorportieren zit een dorpelverlichting.
E - schakelaar om de bedieningsknoppen op de achterportieren te
blokkeren (*).
Deze verlichting gaat gelijktijdig met
de plafondverlichting voor branden.
P4T0073
P4T0085
fig. 145
P4T0263
(*) = indien aanwezig
fig. 146
fig. 147
131
BELANGRIJK Als u bij gesloten
portieren de contactsleutel in stand
STOP draait (zonder hem uit te
nemen), kunnen de zijruiten ongeveer
5 minuten bediend worden.
In het portier aan de passagierszijde
is een schakelaar gemonteerd om aan
die zijde de ruit te bedienen. De automatische werking van de ruit aan
passagierszijde werkt alleen bij het
openen, en volgens dezelfde logica die
hierboven beschreven is.
De werking van de bedieningsknoppen op de achterportieren wordt geblokkeerd als de schakelaar E omhoog wordt getrokken.
Met schakelaar E (fig. 147) blokkeert u de bedieningsknoppen op de
armsteunen van de portieren. De
blokkering is ingeschakeld als de
schakelaar omhoog is getrokken.
Bedien voor het openen of sluiten
van de zijruiten achter de slinger F op
de achterportieren.
Elektrische ruitbediening achter
(fig. 149) (indien aanwezig)
Als u de schakelaar kort indrukt,
gaat de ruit een klein stukje open of
dicht.
P4T0262
In de armsteun van ieder portier zit
een drukschakelaar om aan die zijde
de ruit te bedienen.
P4T0086
132
Met de schakelaars C en D (fig. 147)
kunnen vanaf de bestuurdersplaats de
zijruiten achter worden bediend.
Elektrische ruitbediening achter
(fig. 148)
Als u de drukschakelaar aan bestuurderszijde indrukt, gaat de ruit
automatisch open of dicht. De beweging stopt als de ruit aan het einde
van zijn slag is (of als u nogmaals op
de schakelaar drukt).
fig. 148
Als u de schakelaar omhoog trekt,
gaat de ruit dicht; als u de schakelaar
indrukt, gaat de ruit open.
fig. 149
Onzorgvuldig gebruik
van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdens het
sluiten van een ruit altijd of de
passagiers niet verwond kunnen
worden door de beweging van de
ruit zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen. Verwijder altijd de sleutel uit het contact als u
de auto verlaat, om te voorkomen
dat een onverwachtse inschakeling
van de elektrische ruitbediening
gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
Bij het gebruik van de
bagageruimte mogen de
maximale waarden niet
worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is en bevestig
de lading eventueel met riemen
of spanbanden aan de daarvoor
bestemde ringen. Zo wordt voorkomen dat een voorwerp bij
bruusk remmen naar voren schiet
en letsel veroorzaakt.
Trek voor het openen van het kofferdeksel de hendel A (fig. 150) omhoog of
steek de sleutel in het slot B (fig. 151)
en draai hem in stand 1.
Het slot vergrendelt als u het kofferdeksel sluit.
Gebruik voor het openen van het
kofferdeksel de handgreep C boven
het slot.
BAGAGERUIMTE OPENEN MET
AFSTANDSBEDIENING
Het kofferdeksel kan worden geopend door knopje D (fig. 152) op de
contactsleutel in te drukken.
Het kofferdeksel kan ook worden
geopend bij centraal vergrendelde
portieren en ingeschakeld diefstalalarm (indien aanwezig).
In dit geval werkt het alarmsysteem op
de volgende manier:
– uitschakeling van de interieurbewaking;
– uitschakeling van de kantelsensor;
– uitschakeling druksensor kofferdeksel.
Als het kofferdeksel weer wordt gesloten, worden de uitgeschakelde functies
weer ingeschakeld.
P4T0249
P4T0087
De vloerbedekking is omkeerbaar:
de vloerbedekking kan worden verwijderd, omgedraaid en weer worden
teruggeplaatst met de wasbare zijde
naar boven gekeerd, wanneer u
smerige voorwerpen vervoert.
fig. 150
P4T0265
BAGAGERUIMTE
fig. 151
fig. 152
133
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Dit is alleen mogelijk bij een deelbare achterbank.
Zie voor de Station Wagon het betreffende hoofdstuk.
Het is mogelijk de bagageruimte te
vergroten door de deelbare achterbank
gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer
te klappen.
Gedeeltelijk neerklappen (2/3)
(fig. 154)
Als alleen de rechter zitting wordt
neergeklapt, kan er één persoon op de
achterbank worden vervoerd.
Bagageruimte vergroten
Geheel neerklappen (fig. 155)
2) Verwijder de hoofdsteunen van de
zitplaatsen achter (zie paragraaf
“Hoofdsteunen” in dit hoofdstuk) en
plaats ze in de daarvoor bestemde
ruimte van de opgeklapte zitting (fig.
157).
1) Trek de handgreep A (fig. 156) in
het midden van iedere achterzitting in
de rijrichting en klap de zitting naar
voren in de richting van de pijl.
Als beide zitplaatsen achter worden
neergeklapt, is de bagageruimte maximaal vergroot.
P4T0089
Gedeeltelijk neerklappen (1/3)
(fig. 153)
Als alleen de linker zitting wordt neergeklapt, kunnen er twee personen op de
achterbank worden vervoerd.
3) Draai de hendel op de hoedenplank (fig. 158) om het slot van de
rugleuningen te ontgrendelen:
stand 1 = rechter rugleuning
stand 2 = linker rugleuning.
P4T0090
P4T0088
fig. 153
134
P4T0091
fig. 154
fig. 155
fig. 156
4) Plaats de veiligheidsgordels aan
de zijkant en klap de rugleuningen
neer, waardoor er een vlakke laadvloer ontstaat in de bagageruimte.
BAGAGE VASTZETTEN
(fig. 159-160-161)
BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt,
moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de
juiste stand staan (zie paragraaf
“Koplampen” in dit hoofdstuk).
Zitplaatsen achter in normale
stand zetten
De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd
aan de daarvoor bestemde ringen in
de hoeken van de bagageruimte.
De ringen dienen ook voor de bevestiging van het bagagenet (als optional
beschikbaar bij de Lancia-dealer).
1) Plaats de veiligheidsgordels aan
de zijkant, zet de rugleuning weer
rechtop en controleer of hij goed vastgehaakt zit.
2) Klap vervolgens de zitting terug
en let er daarbij op dat de veiligheidsgordels niet in elkaar gedraaid zitten
tussen de rugleuning en de zitting.
P4T0092
P4T0261
fig. 157
P4T0093
3) Monteer de hoofdsteunen weer.
fig. 158
fig. 159
135
Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk
de passagiers ernstig verwonden.
MOTORKAP
SKILUIK (fig. 162)
Het skiluik kan worden gebruikt
voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s) die vanuit de bagageruimte door het luik kunnen worden
gestoken.
Motorkap openen:
1) Trek de hendel (rood) A (fig.
163) in de richting van de pijl.
1) Kantel de armsteun A omlaag.
P4T0094
2) Druk op de handgreep B en duw
het klepje C naar beneden.
Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat.
3) Maak de bekleding los (indien
aanwezig).
Duw het luikje C in de richting van
de bagageruimte om het te sluiten: de
vergrendeling blokkeert automatisch.
2) Trek de hendel B (fig. 164)
omhoog en maak de motorkap uit de
veiligheidshaak los.
3) Til de motorkap op.
P4T0200
P4T0095
fig. 161
136
P4T0096
fig. 160
fig. 162
fig. 163
Kom bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de
motorruimte niet in de
buurt van de elektroventilateur als
de motor nog warm is: De elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwachts inschakelen. Wacht totdat de motor
is afgekoeld.
P4T0097
BELANGRIJK Het optillen van de
motorkap wordt vergemakkelijkt door
twee gasveren (fig.165). Wij raden u
aan deze gasveren niet te demonteren
en de motorkap tijdens het optillen te
begeleiden.
Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
P4T0645
fig. 164
Motorkap sluiten:
1) Laat de motorkap vanaf een
hoogte van ongeveer 20 cm dichtvallen: hij vergrendelt nu automatisch.
2) Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is en niet alleen door de
veiligheidshaak wordt vastgehouden.
Druk in dit laatste geval de motorkap
niet dicht, maar til hem opnieuw op
en herhaal de handeling.
Controleer altijd of de
motorkap goed vergrendeld is: probeer de motorkap op te tillen om er zeker van te
zijn dat hij goed vergrendeld is en
niet alleen door de veiligheidshaak
wordt vastgehouden.
fig. 165
137
Bij uitgeschakelde centrale portiervergrendeling, blijft het klepje gesloten. Om het klepje te openen moet u
op de voorzijde, bij punt B (fig. 168)
(aangegeven door een licht reliëf op
het oppervlak zelf) drukken; trek vervolgens de achterzijde naar achteren
en draai gelijktijdig het klepje naar
buiten zoals aangegeven door de pijl,
totdat het klepje geheel geopend is. De
DOP VAN DE
BRANDSTOFTANK
Bij de Station Wagon bevindt het lusje
A (fig. 167) zich in het servicevak rechts
in de bagageruimte. Het lusje is bereikbaar nadat het vakje met de handgreep
is uitgetrokken en verwijderd. Door de
hermetische afsluiting van de tank kan
de druk in de tank iets verhoogd zijn.
Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend
geluid hoort.
138
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of
een brandende sigaret:
brandgevaar. Houd uw hoofd ook
niet dichtbij de vulopening om te
voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
P4T0100
P4T0646
fig. 167
P4T0279
fig. 166
Plaats tijdens het tanken de dop in
de uitsparing op het klepje, zoals is afgebeeld.
P4T0317
De vergrendeling van het tankklepje
wordt bediend door de centrale portiervergrendeling.In geval van nood
kan het klepje ontgrendeld worden
door aan lusje A (fig. 166) rechts in de
bagageruimte te trekken (Sedan-uitvoering).
tankdop zit via een koordje A
(fig. 169) aan het tankklepje vast, zodat u de dop niet kunt verliezen.
fig. 168
fig. 169
INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE
TELEFOON
de functies TEL-IN (naar een telefoongesprek luisteren via de luidsprekers van de autoradio) en TELMUTE (het op nul zetten van het volume van de autoradio bij een telefoongesprek).
(indien aanwezig)
De voorbereiding bestaat uit:
De handsfree kit moet u
zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.
– antenne op het dak (fig. 170);
De antenne heeft een
maximaal vermogen van
20W.
(indien aanwezig)
De auto is uitgerust met een stekker
(fig. 171) voor de aansluiting van een
Telepass-transponder die via speciale
verkoopkanalen verkrijgbaar is.
Wendt u voor de installatie van de
Telepass tot de Lancia-dealer.
P4T0284
Wendt u voor de installatie van de mobiele telefoon
en de aansluiting op de
voorbereide bedrading uitsluitend
tot de Lancia-dealer; deze kan het
beste resultaat garanderen en elk
mogelijk ongemak dat de veiligheid van de auto in gevaar kan
brengen, verhelpen.
P4T0275
BELANGRIJK Bij de installatie van
een mobiele telefoon moet het ingangsvolume worden ingesteld. Zie
hiervoor de aanwijzingen in de paragraaf “Lijst van mogelijke Expert-instellingen” (PHONE SETTING en
PHONE AMPLIFICATION) in het
hoofdstuk “Autoradio”.
– bedrading voor de aansluiting van
de antenne en elektrische voeding met
de stekkers in de middenconsole, bij
de handrem. Deze laatste bevat de
aansluitingen met de autoradio voor
fig. 170
INBOUWVOORBEREIDING TELEPASS
fig. 171
139
IMPERIAAL/
SKIDRAGER
Bevestig de steunen van de imperiaal/skidrager aan de bevestigingsbeugels.
BEVESTIGINGSPUNTEN
(fig. 172-173)
BELANGRIJK Het afdichtrubber
moet tegen de zijkanten van de
dwarssteunen rusten en niet op de
bodem van de goot.
Zie voor de Station Wagon het betreffende hoofdstuk.
De bevestigingsbeugels zijn bereikbaar als u het afdichtrubber iets oplicht.
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers.
Bovendien zijn er wettelijke voorschriften.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de
juiste wijze zijn afgesteld.
Overschrijd nooit het
maximum draagvermogen
(zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
Voor controle of afstelling kunt u
zich tot een Lancia-dealer wenden.
KOPLAMPVERSTELLING
P4T0103
P4T0102
140
LICHTBUNDEL AFSTELLEN
Controleer na enkele
kilometers opnieuw of
de bevestigingsbouten nog
goed vastzitten.
De vier bevestigingsbeugels van de
imperiaal/skidrager bevinden zich in
de goot van het dak (twee per kant).
fig. 172
KOPLAMPEN
AFSTELLEN
fig. 173
Als de auto beladen is, helt hij
achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel van de koplampen meer naar
boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.
Controleer de afstelling
van de koplampen telkens
als het gewicht van de lading wijzigt.
EOBD-systeem
Stand 1 - één persoon + maximale
lading in de bagageruimte.
(benzine-uitvoeringen)
Standen 2 en 3 - niet gebruiken.
Het op de auto gemonteerde EOBDsysteem (European On Board Diagnosis) is conform de EU 98/69-richtlijnen (EURO 3).
Stand 0 - alle andere omstandigheden.
Bedien de elektrische regelaar A
(fig. 174):
MISTLAMPEN VOOR
AFSTELLEN
Stand 0 - één of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 2 - vijf personen + bagage.
Vanaf de onderzijde van de auto
kunt u met stelschroef A (fig. 175) de
lichtbundel afstellen.
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
Voor controle of afstelling kunt u
zich tot een Lancia-dealer wenden.
Stand 1 - vijf personen.
Dit diagnosesysteem voert continu
controles uit op de componenten die
van invloed zijn op de emissies; bovendien kan de bestuurder door het
branden van lampje U op het instrumentenpaneel een vermindering
in de werking van de componenten
constateren.
Als de auto is voorzien van automatische niveauregeling op de achterwielen, zet dan de elektrische regelaar A (fig. 174) in één van de volgende standen:
Het doel is:
P4T0647
P4T0105
– de werking van het systeem controleren;
– signaleren wanneer door een storing
de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
– signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
fig. 174
fig. 175
141
Het systeem beschikt verder nog
over een diagnosestekker die, als deze
verbonden is met speciale apparatuur,
het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en
de specifieke parameters voor de
diagnose en werking van de motor, te
lezen.
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient
u zo snel mogelijk contact op te
nemen met de Lancia-dealer.
BELANGRIJK Na het verhelpen
van de storing moet de Lanciadealer voor een complete controle
van het systeem, tests uitvoeren op
een testbank en, zonodig, een proefrit
maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
142
ABS
ALGEMENE INFORMATIE
Het ABS (Anti-Blokkeer-Systeem)
voorkomt dat tijdens het remmen de
wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk,
en verhindert daarmee het doorslippen van één of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar en stabiel en wordt de remweg aanzienlijk
verkort.
Als door de conditie van het wegdek
(door water, ijzel, sneeuw, enz.) de
grip op het wegdek vermindert, kan
één van de wielen blokkeren en gaan
slippen. Aangezien een geblokkeerd
wiel niet meer de zijdelingse krachten
kan opnemen die op de band worden
uitgeoefend, zal de auto onbestuurbaar worden.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brakeforce Distribution). Het
systeem zorgt door middel van de regeleenheid en de sensoren van het
ABS voor een optimale verdeling van
de remdruk tussen de voor- en achterwielen.
WERKING
De centrale regeleenheid ontvangt en
verwerkt de informatie van het rempedaal en van de 4 sensoren die bij de
wielen zijn geplaatst en geeft de elektro-hydraulische unit de opdracht de
remdruk op de remcilinders te verminderen, constant te houden of te
verhogen. Zo wordt het blokkeren van
de wielen voorkomen.
BELANGRIJK Tijdens het remmen
kunnen lichte trillingen in het rempedaal worden gevoeld. Dit betekent
dat het ABS in werking is getreden.
De auto is uitgerust met
een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes >
en x gaan branden, dan is er een
storing in het EBD-systeem; in dat
geval kunnen bij hard remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren
waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde Lancia-werkplaats om het systeem te laten controleren.
Als bij een draaiende
motor alleen het waarschuwingslampje > gaat
branden, dan is er een storing in
het ABS-systeem. In dat geval
werkt het conventionele remsysteem op de normale manier,
terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het anti-blokkeersysteem.Onder deze omstandigheden
kan ook de werking van het EBDsysteem verminderen. Ook in dit
geval raden wij u aan onmiddellijk
en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer te rijden,
om het systeem te laten controleren.
Als het waarschuwingslampje x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk de auto
en raadpleeg een Lancia-dealer. Als
er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking
van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
De prestaties van het systeem vergroten in principe
de actieve veiligheid, maar
mogen de bestuurder er niet toe
verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast
aan de weersomstandigheden, het
zicht en het verkeer.
Als u te sterk op de motor
afremt (lage versnellingen
bij weinig grip), kunnen de
aangedreven wielen doorslippen.
Het ABS werkt niet bij deze vorm
van slippen.
De maximale remvertraging blijft uiteraard altijd
afhankelijk van de grip
van de banden op het wegdek. Bij
sneeuw of ijs is de grip vanzelfsprekend veel minder, waardoor
de remweg, ook met ABS, aanzienlijk langer zal zijn.
143
AUTORADIO
het instructieboekje bij de auto wordt
geleverd.
De auto is uitgerust met een complete autoradio.
LUIDSPREKERS
De luidsprekers voor bevinden zich
in de voorportieren.
A - Tweeter (behalve uitvoeringen
met BOSE hifi-systeem)
ICS van Lancia (Integrated
Control System) met
navigatiesysteem (indien
aanwezig)
De beschrijving van het ICS van
Lancia bij de uitvoering met navigatiesysteem en specifieke werking van
de autoradio vindt u in het bijgevoegde supplement, dat samen met
B - Woofer.
Luidsprekers achter (fig. 177)
P4T0107
P4T0108
De luidsprekers achter C bevinden
zich in de achterportieren (alleen uitvoeringen met BOSE hifi-systeem).
P4T0106
144
De auto is ook voorzien van luidsprekers D aan beide uiteinden van de
hoedenplank.
Luidsprekers voor (fig. 176)
De autoradio is geïntegreerd in het
multifunctionele display en kan worden uitgerust met een CD-speler en
een hifi-systeem.
fig. 176
Luidsprekers op de hoedenplank
(fig. 178)
fig. 177
fig. 178
CD-SPELER (indien aanwezig)
(fig. 179)
BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM
(indien aanwezig)
De CD-speler is in de daarvoor bestemde ruimte links in de bagageruimte geplaatst, boven de ruimte
voor de CD-speler van het ICS-navigatiesysteem van Lancia (indien
aanwezig).
Het hifi-audiosysteem bestaat uit:
– twee woofer luidsprekers (diameter 168 mm) met hoog uitgangsvermogen, gemonteerd in de voorportieren
– twee tweeter luidsprekers (diameter 50 mm) ingebouwd in de woofer
luidsprekers op de voorportieren
Open het klepje om de speler te bereiken door knop A te draaien.
– twee midrange luidsprekers (diameter 160 mm) met hoog uitgangsvermogen en brede band, gemonteerd
in de achterportieren
P4T0282
– één subwoofer luidspreker (diameter 230 mm) met hoog uitgangsvermogen, ingebouwd in de hoedenplank (uitvoering Sedan)
– een bass box met een inhoud van
14 dm3 rechts in de bagageruimte
(uitvoering Station Wagon)
Het hifi-systeem is speciaal voor de
Lybra ontwikkeld om de beste akoestische prestaties te leveren en een
muziek concert zo levensecht te laten
klinken op iedere plaats in het interieur.
Een van de belangrijke kenmerken
van het systeem is de kristalheldere
weergave van de hoge tonen en de
volle en rijke bassen. Bovendien worden de klanken in het gehele interieur
weergegeven, waardoor de inzittenden
het gevoel van ruimtelijkheid krijgen
zoals bij het beluisteren van levende
muziek.
De componenten van het systeem
zijn onder licentie gefabriceerd en
ontwikkeld met de meest geavanceerde technologie. De bediening van
de autoradio is echter eenvoudig zodat ook minder ervaren mensen het
systeem op de beste manier kunnen
gebruiken.
– een hifi-versterker met hoog uitgangsvermogen uit 5 kanalen, 4 van
25 W en 1 van 100 W, in klasse D
met analoge equalizer.
Totaal muziekvermogen 300 W.
fig. 179
145
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 146
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS
Dit hoofdstuk dient om de Lybra optimaal te
gebruiken, hem niet te beschadigen en al zijn
capaciteiten volledig te benutten. Wij geven u
aanbevelingen “wat te doen, wat te laten en wat
te vermijden” bij het rijden met de Lybra.
In de meeste gevallen gaat het om zaken die
ook voor andere auto’s belangrijk zijn. In
andere gevallen gaat het specifiek om de
werking van de Lybra. Daarom vragen wij ook
voor dit hoofdstuk uw aandacht, zodat u de rijeigenschappen en de werking leert kennen. Zo
haalt u het beste uit uw Lybra.
146
MOTOR STARTEN..........................................
PARKEREN.....................................................
TANKEN MET DE LYBRA ..............................
VEILIG RIJDEN..............................................
KOSTENBESPARING EN BEPERKING
VAN DE UITSTOOT VAN DE
SCHADELIJKE UITLAATGASSEN.................
ECONOMISCH EN MILIEUVRIENDELIJK
RIJDEN ...........................................................
TREKKEN VAN AANHANGERS.....................
SNEEUWKETTINGEN ...................................
AUTO LANGERE TIJD STALLEN..................
PERIODIEKE CONTROLES EN VOOR
LANGE REIZEN .............................................
EXTRA ACCESSOIRES ..................................
SUGGESTIES VOOR
NUTTIGE ACCESSOIRES ..............................
147
150
150
154
158
160
161
162
163
164
164
165
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 147
MOTOR STARTEN
BENZINEMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
Het is gevaarlijk om de
motor in een afgesloten
ruimte te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere
giftige stoffen.
Direct na het starten van de motor,
vooral wanneer de auto langere tijd
niet gebruikt is, kan de motor iets
meer geluid produceren. Dit geluid,
dat niet schadelijk is voor de werking
van de motor, wordt veroorzaakt door
de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor
van de Lybra dat bijdraagt aan een
vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
3) Trap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de start-/contactsleutel in
stand AVV en laat hem los zodra de
motor aanslaat.
Raak de hoogspanningskabels (bougiekabels) nooit
aan als de motor draait.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals
starten.
Als met de start-/contactsleutel in
stand MAR het controlelampje ¢
samen met het waarschuwingslampje
U blijft branden, raden wij u aan de
sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het
lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde
sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer
dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) of wendt u tot een Lanciadealer.
BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de
motor stilstaat.
147
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 148
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Draai de contactsleutel in stand
MAR. Op het instrumentenpaneel
gaan de controlelampjes men ¢
branden.
4) Wacht tot het lampje ¢ gedoofd
is.
5) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe
sneller het lampje dooft. Bij een
warme motor kan het lampje zo snel
doven dat dit niet wordt opgemerkt.
6) Trap het koppelingspedaal geheel
in.
7) Draai de contactsleutel in stand
AVV nadat het lampje m gedoofd
is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Het minimum toerental wordt bij
een koude motor automatisch
verhoogd.
148
Als het lampje m na het
starten ongeveer 30 seconden gaat knipperen, betekent dit dat er een storing is in
het voorgloeisysteem. U kunt op de
gewone manier de motor starten
maar u dient wel zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een
Lancia-dealer.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals
starten.
Als met de start-/contactsleutel in
stand MAR het controlelampje ¢
samen met het waarschuwingslampje
blijft branden, raden wij u aan de
sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het
lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde
sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat,
wendt u dan tot een Lancia-dealer.
BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de
motor stilstaat.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 149
MOTOR OPWARMEN MOTOR
NA HET STARTEN
(benzine en diesel)
– Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en trap
het gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties. We raden u aan
te wachten totdat de koelvloeistof een
temperatuur van 50° ÷ 60°C heeft bereikt.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto’s met katalysator nooit te starten
door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling te laten
rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor hij
onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand
STOP terwijl de motor stationair
draait.
Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met
turbo-compressor, schadelijk.
NOODSTART
Als de regeleenheid van de Lancia
CODE de via de contactsleutel gezonden code niet herkent (controlelampjes ¢ en U op het instrumentenpaneel branden constant), kan
een noodstart worden uitgevoerd met
de code die op de CODE-card vermeld staat.
Houd er rekening mee dat
de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor
meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op
adem” te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor kan
de temperatuur in de motorruimte
dalen.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
149
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 150
PARKEREN
Zet de motor uit, trek de handrem
aan, schakel een versnelling in (de 1e
als de weg omhoog loopt, de achteruit
als de weg omlaag loopt) en zet de
voorwielen zo dat de auto, als de
handrem losschiet, snel tot stilstand
komt.
Als de auto op een steile helling
staat, blokkeer de wielen dan met
stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand
MAR staan omdat hierdoor de accu
uitgeput wordt.
BENZINE-UITVOERINGEN
Door de toepassing van emissiereductiesystemen in de Lybra mag u
uitsluitend loodvrije benzine tanken.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor
loodhoudende benzine er niet in past.
Tank met de Lybra nooit,
niet in noodgevallen en
ook niet een klein beetje,
loodhoudende benzine. U zou de
katalysator onherstelbaar beschadigen.
Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt
vervuild.
Het octaangetal van de benzine moet
minimaal 95 R.O.N. zijn.
Inhoud brandstoftank: 60 liter,
inclusief een reserve van ongeveer
8 liter.
P4T0246
Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
TANKEN MET
DE LYBRA
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.
fig. 1
150
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 151
DIESELUITVOERINGEN
voor de zomer of voor de winter is
ontwikkeld.
De dieselmotoren zijn
uitsluitend geschikt voor
dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificaties EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de
motor onherstelbaar beschadigen
en het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof
tanken, dan mag de motor niet
worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als
de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de
brandstofleidingen worden afgetapt.
Bij buitentemperaturen die tussen de
0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld
in het voor- en najaar), kan de door
het tankstation geleverde dieselbrandstof niet toereikend blijken te
zijn.
Bij lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het dieselfilter verstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen
wordt er, afhankelijk van het seizoen,
dieselbrandstof geleverd die speciaal
Gebruik in die omstandigheden, en
vooral als de motor regelmatig wordt
afgezet en weer wordt gestart bij lage
buitentemperaturen (bijv. in de bergen), dieselbrandstof die speciaal voor
de winter is ontwikkeld; in alle andere
gevallen raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met een speciaal
vorstbeveiligingsmiddel in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van
het middel is aangegeven. Vul de tank
eerst met het middel en voeg daarna
de dieselbrandstof toe.
MOTOROLIE
Oliepeil controleren: zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Onderhoud
van de auto”.
Het verschik tussen het MIN- en
MAX-merkteken op de peilstok komt
overeen met ongeveer 1 liter.
Gebruik SAE 10W-40 of SAE 5W30 olie voor benzinemotoren.
Gebruik SAE 10W-40 of SAE 5W40 olie voor dieselmotoren.
Zie voor andere gegevens het hoofdstuk “Technische gegevens”.
KOELVLOEISTOF
Bijvullen met een mengsel van 50%
water en 50% PARAFLU11. Zie voor
andere gegevens het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel
door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van
samenstelling is veranderd. Het naderhand toevoegen heeft geen enkel effect.
151
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 152
BOUGIES
1.6
GLOEILAMP
Dimlicht
H7
60W
LANCIA BKR5EZ
Grootlicht
H7
55W
H6W
6W
PY21W
21W
Champion RC10YCC
Richtingaanwijzers voor
Richtingaanwijzers op voorspatbord
PY5W
5W
Richtingaanwijzers achter
PY21W
21W
LANCIA BKR6EZ
Mistlampen voor
H3
55W
Achterlichten
R10W
10W
Remlichten
P21W
21W
Derde remlicht (sedan)
2.3W
2.3W
Derde remlicht (SW)
H21W
21W
Achteruitrijlichten
P21W
21W
Mistachterlicht
P21W
21W
Kentekenplaatverlichting
C5W
5W
Plafondverlichting voor
W5W
5W
Spiegelverlichting
C10W
10W
Plafondverlichting achter aan de zijkant
en middenachter (SW)
C10W
10W
Dashboardkastje
C5W
5W
Bagageruimteverlichting (sedan)
C5W
5W
Bagageruimteverlichting (SW)
C10W
10W
Portieren
W5W
5W
Champion RC10YCC
LANCIA RC8BYC
Champion RC8BYC
152
Parkeerlichten voor
LANCIA RC10YCC
NGK BKR6EZ
2.0
VERMOGEN
LANCIA RC10YCC
NGK BKR5EZ
1.8
TYPE
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 153
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Sedan
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
Bandenmaat
195/65 R15 91H
205/60 R15 91V (n)
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V (n)
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V (n)
195/65 R15 91H
205/60 R15 91V (n)
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V (n)
Bij gemiddelde belading
Voor
Achter
Bij volle belading
Voor
Achter
Reservewiel
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,0
2,2
2,2
2,2
2,2
2,4
2,4
2,4
2,4
4,2
4,2
4,2
4,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,4
2,4
2,4
2,4
2,4
2,4
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
Station Wagon
1.6
195/65 R15 91H
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
205/60 R15 91V (n)
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
1.8
195/65 R15 91V
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
205/60 R15 91V (n)
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
2.0
195/65 R15 91V
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
1.9 jtd
195/65 R15 91H
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
2.4 jtd
195/65 R15 91V
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
(n) Optional
(*) Maximaal gewicht in de bagageruimte van de auto met neergeklapte achterbank (1 persoon + 350 kg).
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
4,2
153
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 154
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van de Lybra
heeft Lancia veel aandacht besteed
aan de optimale veiligheid voor de inzittenden. Desalniettemin blijft het gedrag van de bestuurder van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid
op de weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige
tips en aanbevelingen om onder diverse omstandigheden veilig te rijden.
Hoewel u de meeste natuurlijk al
kent, is het toch de moeite waard ze
aandachtig te lezen.
VOOR U WEGRIJDT
– Controleer of de verlichting goed
werkt.
– Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand.
– Zet de hoofdsteunen zo, dat ze het
hoofd steunen en niet de nek.
– Controleer of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten
enz.).
– Pas de hoogte van de veiligheidsgordels zorgvuldig aan het eigen
154
postuur aan (zie de aanwijzingen in
het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto veiligheidsgordels”).
– Controleer of eventuele kinderzitjes (stoeltjes, wiegjes, enz.) goed bevestigd zijn.
– Stuw eventuele bagage zorgvuldig
in de bagageruimte om te voorkomen
dat bij bruusk remmen voorwerpen
door het interieur schieten.
– Plaats op het dashboard geen
voorwerpen of kaarten die in de voorruit kunnen weerspiegelen.
– Gebruik geen zware maaltijden
voor een reis.Een lichte maaltijd
draagt ertoe bij goede reflexen te
behouden. Vermijd vooral het gebruik van alcohol. Het gebruik van
bepaalde medicijnen kan de rijvaardigheid beïnvloeden: lees aandachtig
de bijgevoegde gebruiksaanwijzing.
– Voer regelmatig controles uit. Zie
hiervoor de paragraaf “Periodieke
controles en voor lange reizen” in dit
hoofdstuk.
TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden is
voorzichtigheid.
– Voorzichtigheid houdt ook in, dat
u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen.
– Houdt u altijd strikt aan de geldende verkeersregels van elk land
waarin u rijdt en houdt u vooral aan
de maximum snelheden.
– Controleer ook altijd of naast uzelf
ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen en dat de kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Dieren dienen bij voorkeur in
een van het interieur afgescheiden gedeelte te worden vervoerd.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 155
Rijden onder invloed van
alcohol, verdovende middelen, of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf
en voor anderen.
Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voorin als
achterin en zorg ervoor
dat kinderen in passende zitjes
worden vervoerd. Rijden zonder
veiligheidsgordels vergroot het
risico op ernstig letsel of dodelijke
afloop bij een ongeval.
– Rijd nooit van een helling af met
een afgezette motor: u kunt dan niet
op de motor afremmen en de rem- en
stuurbekrachtiging werken niet,
waardoor u krachtiger op de rem
moet trappen en aan het stuur moet
draaien.
– Rijd nooit van een helling af met
de versnellingspook in de vrij-stand:
op deze manier kan niet op de motor
worden afgeremd.
IN HET DONKER RIJDEN
Enkele belangrijke tips voor het rijden in het donker:
– Rijd extra voorzichtig: rijden in het
donker vergt veel meer concentratie.
– Controleer of de koplampen goed
staan afgesteld: als ze te laag staan,
wordt uw zicht beperkt en raakt u
sneller vermoeid. Als ze te hoog staan,
kunnen ze andere weggebruikers hinderen.
– Gebruik het grootlicht alleen buiten de stad en als u zeker weet dat u
andere weggebruikers niet hindert.
– Doof het grootlicht (indien ingeschakeld) als u een tegenligger ziet en
passeer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op overstekende
dieren.
– Beperk de snelheid, vooral op onverlichte wegen.
– Lange reizen moeten in optimale
conditie worden gestart.
– Rijd niet te lang achter elkaar,
maar las pauzes in en gebruik die om
een beetje te bewegen en weer op
krachten te komen.
– Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur.
– Stop bij de eerste tekenen van slaperigheid: doorrijden levert gevaar op
voor uzelf en voor anderen. Ga pas
weer rijden na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, van de auto’s die voor u
rijden. Het is moeilijk om de snelheid
van andere auto’s te schatten als alleen de lichten te zien zijn.
155
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 156
MET REGEN RIJDEN
Regen en natte wegen leveren gevaar
op.
Op natte wegen zijn alle manoeuvres
moeilijker, omdat de wrijving tussen
de banden en het wegdek aanzienlijk
minder is. Het gevolg is dat de
remweg aanmerkelijk langer is en dat
de grip op het wegdek minder is.
Enkele tips voor het rijden met
regen:
– Beperk de snelheid en bewaar een
grotere afstand van de auto’s die voor
u rijden.
– Als het erg hard regent, wordt ook
het zicht beperkt. Ontsteek in dat geval, ook overdag, het dimlicht, om de
zichtbaarheid voor anderen te vergroten.
– Rijd niet met hoge snelheid door
plassen en houd het stuur stevig vast.
Als u met hoge snelheid door een plas
rijdt, kunt u de controle over de auto
verliezen (“aquaplaning”).
156
– Zet de bedieningsknoppen van de
ventilatie op ontwasemen (zie hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”), zodat u
een goed zicht houdt.
BELANGRIJK Doof bij stukken
met goed zicht de mistachterlichten
om de weggebruikers achter u niet te
hinderen.
– Controleer regelmatig de conditie
van de ruitenwisserbladen.
IN DE MIST RIJDEN
– Denk eraan dat mist de wegen ook
nat maakt, waardoor manoeuvres
moeilijker uit te voeren zijn en de
remweg langer is.
– Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
Tips bij nevel, mist of kans op mistbanken:
– Voorkom zoveel mogelijk abrupte
snelheidswisselingen.
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dimlicht, het mistachterlicht of de eventuele mistlampen voor. Gebruik niet
het grootlicht.
– Vermijd zoveel mogelijk het inhalen van andere voertuigen.
– Als u plotseling moet stoppen (bij
een defect, door sterke vermindering
van het zicht enz.), tracht dan toch
buiten de rijstrook te stoppen. Zet
vervolgens de waarschuwingsknipperlichten aan en, zo mogelijk, de
dimlichten. Druk in een rustig ritme
op de claxon als u een andere auto
denkt te zien.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 157
IN DE BERGEN RIJDEN
– Rem zoveel mogelijk op de motor
af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de
remmen oververhit raken.
– Rijd nooit van een heuvel af met
afgezette motor of met de versnellingspook in de vrij-stand, en absoluut
nooit met uitgenomen contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en
vermijd het “afsnijden” van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts
inhalen veel langzamer gaat en dat de
weg daarom langer vrij moet zijn. Als
u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende
auto dan de ruimte.
– Rem bij voorkeur op de motor af
en vermijd bruusk remmen.
– Als uw auto niet voorzien is van
ABS, pas dan op dat de wielen niet
blokkeren. U voorkomt dit door de
druk op het rempedaal zorgvuldig te
doseren.
– Vermijd snel optrekken en plotseling van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar
droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de
weg die door de aanwezigheid van
bomen of rotsen weinig zon krijgen,
waardoor ijs kan blijven liggen.
2) Het houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen obstakels
ontwijken of van richting veranderen,
mits de grip van de banden dit toelaat.
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij verminderde grip voelt u een lichte trilling in
het rempedaal: dit is het signaal dat
het ABS werkt. Laat het pedaal niet
los, maar blijf het ingetrapt houden
zodat het remsysteem continu werkt.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN
MET ABS RIJDEN
– Het ABS voorkomt het blokkeren
van de wielen, maar verhoogt de grip
van de banden op het wegdek niet.
Houd daarom ook met auto’s met
ABS een veilige afstand van de auto’s
die voor u rijden en beperk de
snelheid voor u een bocht inrijdt.
Enkele tips voor het rijden met
sneeuw en ijs:
Het ABS is een voorziening op het
remsysteem dat twee belangrijke
voordelen biedt:
– Het ABS dient om de bestuurbaarheid van de auto te verbeteren,
en niet om harder te rijden.
– Rijd met zeer matige snelheid.
– Monteer sneeuwkettingen als u op
besneeuwde wegen rijdt; zie de paragraaf “sneeuwkettingen” in dit hoofdstuk.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
1) Het voorkomt het blokkeren en
daarmee het slippen van de wielen bij
een noodstop en in omstandigheden
waarbij de grip op het wegdek beperkt is.
157
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 158
KOSTENBESPARING EN BESCHERMING
VAN HET MILIEU
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo
laag mogelijk blijven en de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen zoveel
mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Laat daarom de bougies, de vloeistofniveaus, de lucht-/brandstoffilters, de
inspuitventielen, enz, regelmatig controleren en eventueel afstellen, zoals
in het onderhoudsschema is aangegeven.
158
Banden
Controleer regelmatig, ten minste
één keer per maand, de spanning van
de banden. Als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe. Bovendien slijten
hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto,
waardoor de veiligheid in gevaar kan
worden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de
auto (vooral in stadsverkeer) en de
wieluitlijning hebben grote invloed op
het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager
als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer
van volumineuze voorwerpen bij
voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor de motor zwaar
wordt belast en het brandstofverbruik
sterk toeneemt (met gemiddeld 20%).
Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 159
Aërodynamische accessoires
Keuze van de versnellingen
Acceleratie
Het gebruik van niet goedgekeurde
aërodynamische accessoires kan de
aërodynamica negatief beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.
Gebruik als het verkeer en de weg
het toelaten de hoogste versnelling.
Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie, verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke
gebruik van een hoge versnelling, het
verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor
hierdoor sneller.
Met vol gas optrekken waarbij de
motor met hoge toerentallen draait,
kost veel brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Het is beter geleidelijk op te trekken
en geen maximale toerentallen te gebruiken.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat,
niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden
warmt de motor veel langzamer op,
terwijl het verbruik en de schadelijke
uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter
om rustig weg te rijden en geen hoge
toerentallen te gebruiken. Op deze
manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u
de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussengas geen enkel nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als
de snelheid wordt verhoogd van 90
naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd
daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig
remmen en optrekken. Dit kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u
daarom aan om rustig te rijden en een
veilige afstand te bewaren van de
auto’s die voor u rijden, waardoor u
tijdig kunt reageren op gevaarlijke
situaties (bijv. kettingbotsingen).
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten, bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in
stadsverkeer) maar ook de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen.
159
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 160
Verkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij
filerijden, waarbij overwegend lage
versnellingen worden gebruikt, of in
de stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanzienlijk hoger zijn.
ECONOMISCH EN MILIEUVRIENDELIJK
RIJDEN
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
De bescherming van het milieu is
een van de uitgangspunten geweest bij
de ontwikkeling van de Lybra. Het is
niet voor niets dat de resultaten van
zijn emissiereductiesystemen boven de
geldende normen liggen.
Stilstaan in het verkeer
Het milieu heeft recht op maximale
aandacht van iedereen.
Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergang), is het raadzaam de motor
uit te zetten.
De automobilist kan door enkele
simpele aanwijzingen op te volgen,
voorkomen dat hij/zij onnodig schade
aan het milieu toebrengt. Vaak wordt
door die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt.
Over dit onderwerp vindt u hierna
diverse nuttige tips, die een geheel
vormen met de tips met het symbool
# die u in diverse hoofdstukken van
dit boekje kunt vinden.
We vragen uw aandacht voor al deze
tips.
160
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR HET BEHOUD VAN DE
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het
milieu, maar ook voor het rendement
van de auto. Het in goede conditie
houden van de systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust
en economisch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allen
tijde houdt aan het geprogrammeerd
onderhoudsschema.
Gebruik voor de benzinemotoren
uitsluitend loodvrije benzine.
Als het starten problemen oplevert,
blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten:
al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen. Maak bij een
noodstart uitsluitend gebruik van een
hulpaccu.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 161
Als de motor tijdens het rijden
“slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt
belast en wendt u zo snel mogelijk tot
een Lancia-dealer.
Als het waarschuwingslampje van de
brandstofreserve brandt, tank dan zo
snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de
temperatuur van de uitlaatgassen
stijgt; hierdoor kan de katalysator
ernstig beschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met losgenomen
bougiekabels draaien.
Laat de motor voor vertrek niet
warmdraaien met stationair toerental,
behalve als de buitentemperaturen
zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste
geval moet u de motor niet langer dan
30 seconden laten warmdraaien.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt
de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet
boven brandbare materialen (gras,
droge bladeren, dennennaalden
enz.): brandgevaar.
TREKKEN VAN
AANHANGERS
Monteer geen andere hitteschilden
en verwijder de op de katalysator en
uitlaat gemonteerde schilden niet.
De montage van de trekhaak moet
door gespecialiseerd personeel worden
uitgevoerd. Ook moet documentatie
worden overhandigd m.b.t. het rijden
met een aanhanger.
Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de
lambdasonde en het uitlaatsysteem.
Het negeren van deze
aanwijzingen kan brandgevaar opleveren.
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een
goedgekeurd type en een adequate
elektrische installatie.
Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet
aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van
een aanhanger of caravan wordt beperkt, de remweg langer wordt en dat u
langer de tijd nodig heeft om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat
u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat
op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van
de auto.
161
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 162
Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er
rekening mee houden dat het gewicht
betrekking heeft op het totale gewicht
van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger
gelden.
Het ABS werkt niet op het
remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het
remsysteem van de aanhanger
moet geheel onafhankelijk van het
hydraulisch remsysteem van de
auto worden bediend.
162
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden
(aangedreven wielen).
Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen
met een geringe dikte (de ketting mag
maximaal 9 mm boven het profiel van
de band uitsteken).
Voordat u overgaat tot de aankoop
en montage van sneeuwkettingen,
raden wij u aan contact op te nemen
met de Lancia-dealer.
Controleer na enkele meters rijden
of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
BELANGRIJK Omdat het reservewiel
beperkte afmetingen heeft (noodreservewiel, indien aanwezig), is het niet geschikt voor de montage van een
sneeuwketting. Als u een lekke voorband
hebt, kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de
vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen
kunt monteren.
Beperk de snelheid als u
sneeuwkettingen gebruikt.
Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd,
om de banden, de wielophanging
en de stuurinrichting niet te beschadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 163
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto enkele maanden niet wordt gebruikt:
– Zet de auto in een overdekte,
droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
– Maak de accukabels los van de
accu (koppel altijd eerste de minkabel
los) en controleer de acculading. Controleer daarna de acculading iedere
drie maanden. Laad de accu op als de
spanning lager is dan 12,5 Volt.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel
het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten
werking door de sleutelschakelaar in
de stand “OFF” te draaien (zie “Diefstalalarm” in het hoofdstuk “Wegwijs
in uw auto”).
– Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
– Maak de gespoten plaatdelen
schoon en behandel ze met een beschermende was.
het in en op de auto aanwezige vocht
dan niet kan verdampen.
– Breng de bandenspanning +0,5
bar boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regelmatig.
– Controleer de acculading iedere
maand.
– Tap het koelsysteem van de motor
niet af.
– Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor
geschikte middelen.
– Smeer de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser in
met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje
open.
– Dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat
163
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 164
PERIODIEKE
CONTROLES EN
VOOR LANGE
REIZEN
Controleer regelmatig:
– bandenspanning en conditie van
de banden
– niveau van het elektrolyt van de
accu
– niveau van de motorolie
– niveau van de koelvloeistof en de
conditie van het koelsysteem
– niveau van de remvloeistof
– niveau van de ruitensproeiervloeistof
– niveau van de olie van de stuurbekrachtiging.
164
EXTRA
ACCESSOIRES
RADIOZENDAPPARATUUR EN
MOBIELE TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc)
mogen alleen in de auto worden gebruikt als er een aparte antenne aan
de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.
Door het gebruik van een
mobiele telefoon, een 27
mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, versterkt
door de reflectie in het interieur,
niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de
elektrische systemen van de auto
kunnen veroorzaken. Hierdoor
wordt de veiligheid in gevaar gebracht.Bovendien wordt de zenden ontvangstkwaliteit aanzienlijk
beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 165
SUGGESTIES
VOOR NUTTIGE
ACCESSOIRES
De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Lancia
Lineaccessori-programma.
Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben (fig. 2):
– verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaaskompressen, verbandgaas,
pleisters enz.,
– een brandblusser,
– een zaklamp,
– een schaar met afgeronde punten,
P4T0245
– werkhandschoenen.
fig. 2
165
NOODGEVALLEN
Wie in een noodsituatie verkeert, heeft directe
en concrete hulp nodig.
De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt
om u zonodig te helpen.
Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemen behandeld; voor elk wordt beschreven wat u
zelf kunt doen om het probleem te verhelpen. Bij
eventuele grotere problemen is het echter nodig
een Lancia-dealer te raadplegen.
Wij willen u eraan herinneren, dat u bij het
instructieboekje ook de “SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING” hebt ontvangen. Hierin
staat exact beschreven welke service u in probleemsituaties van Lancia mag verwachten.
Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan
kunt u de informatie als het nodig is, snel vinden.
166
NOODSTART ..................................................
STARTEN MET EEN HULPACCU.....................
ROLLEND STARTEN..........................................
EEN LEKKE BAND ........................................
GLOEILAMP VERVANGEN............................
DEFECTE BUITENVERLICHTING................
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING..........
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING ..............
EEN LEGE ACCU...........................................
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO ................
HET SLEPEN VAN DE AUTO
OF EEN ANDERE AUTO................................
BIJ EEN ONGEVAL ........................................
167
168
169
169
176
179
184
187
196
196
197
198
NOODSTART
Als de Lancia CODE er niet in slaagt
om de startblokkering op te heffen,
blijven het controlelampje ¢en het
waarschuwingslampje U branden en
start de motor niet. Voor het starten
van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen voordat u de
motor op deze wijze start.
Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt,
moet de contactsleutel in stand STOP
worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden
herhaald.
1)Lees de 5-cijferige elektronische
code die op de CODE-card staat vermeld.
2) Draai de contactsleutel in stand
MAR.
3) Trap het gaspedaal geheel in en
houd het ingetrapt. Het waarschuwingslampje U van het inspuitsysteem gaat ongeveer 8 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd,
moet u het gaspedaal loslaten. Het
waarschuwingslampje U begint te
knipperen.
4) Als het lampje evenveel keer heeft
geknipperd als het eerste cijfer van de
code op uw CODE-card, moet u het
gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden
heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
5) Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft
geknipperd als het tweede cijfer van
de code op uw CODE-card, moet u
het gaspedaal intrappen en ingetrapt
houden.
7) Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U
gaat 4 seconden branden. Zodra het
lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
8) Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd.
9) Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV
draaien, zonder de sleutel in stand
STOP te plaatsen.
Als het lampje U blijft branden,
draai dan de contactsleutel in stand
STOP en herhaal de procedure vanaf
punt 1).
BELANGRIJK Bij elke volgende
startpoging van de motor moet deze
noodstartprocedure worden herhaald.
Wij raden u daarom aan om na het
uitvoeren van een noodstart een
Lancia-dealer te raadplegen.
6) Herhaal deze procedure voor de
overige cijfers van de code op uw
CODE-card.
167
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu, die
ten minste dezelfde capaciteit moet
hebben als de lege accu (zie hoofdstuk
“Technische gegevens”).
3) Start de motor.
Voer deze procedure niet
uit als u er geen ervaring
mee hebt: Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken
en ernstige beschadiging van de
accu en de elektrische installatie.
Kom ook niet dichtbij een accu
met open vuur of een brandende
sigaret en veroorzaak geen vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
4) Neem als de motor draait, de kabels in omgekeerde volgorde los: klem
D, C, B en tenslotte A.
Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, blijf dan niet proberen maar
wendt u tot een Lancia-dealer.
Ga als volgt te werk:
1) Verbind de pluspolen A (fig. 1) en
B van de accu’s met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aan op
de minpool C van de hulpaccu en het
metalen uiteinde D van de massakabel van de auto met de lege accu.
P4T0109
BELANGRIJK Verbind de minpolen van de twee accu’s niet rechtstreeks: eventuele vonken kunnen het
explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en
de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in
verbinding staan.
fig. 1
168
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een
acculader: de elektronische
systemen kunnen beschadigen; in
het bijzonder de regeleenheden
van de ontsteking en de inspuiting.
ROLLEND
STARTEN
Probeer auto’s met katalysator nooit te starten
door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling te laten
rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor hij
onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat
de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang
de motor niet is aangeslagen. U
moet daarom krachtiger op de rem
trappen en aan het stuur draaien.
EEN LEKKE BAND
Voor het verwisselen van het wiel en
voor het juiste gebruik van de krik en
het reservewiel (indien aanwezig)
moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
Attendeer het overige
verkeer op de stilstaande
auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een
wiel moeten alle inzittenden de auto
hebben verlaten, en op een veilige
afstand van het verkeer wachten,
totdat het wiel verwisseld is.
Blokkeer de wielen met stenen of
andere voorwerpen als de auto
schuin op een helling of op een
slecht wegdek staat.
Het reservewiel (indien
aanwezig) is speciaal ontworpen voor deze auto;
monteer het wiel niet op andere
modellen en monteer ook geen reservewielen van andere modellen
op uw auto.
Het reservewiel is kleiner
dan de normale wielen en
mag uitsluitend gebruikt
worden om de dichtstbijzijnde reparatiewerkplaats te bereiken,
waar de lekke band gerepareerd
kan worden. Tijdens het gebruik
van het reservewiel mag u niet
harder dan 80 km/h rijden.Op het
reservewiel is een sticker aangebracht waarop de belangrijkste
aanwijzingen en de beperkingen
staan vermeld met betrekking tot
het gebruik van het reservewiel .
Deze sticker mag absoluut niet
worden verwijderd of afgedekt.Op
de sticker staan de volgende
aanwijzingen in vier talen vermeld:
ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAXIMAAL
80 KM/H!
VERVANG ZO SNEL MOGELIJK
DOOR EEN NORMAAL WIEL.
BEDEK DEZE AANWIJZINGEN
NIET.
Op het reservewiel mag nooit een
wieldeksel worden gemonteerd. Bij
een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de
auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten.
169
Op een sticker op de krik
is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik
mag nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt.
Het noodreservewiel (indien
aanwezig) is niet geschikt voor de
montage van sneeuwkettingen. Als
u een lekke voorband (aangedreven wiel) heeft en er moet met
sneeuwkettingen worden gereden,
dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats
het noodreservewiel monteren. Op
deze manier heeft u de beschikking
over twee normale voorwielen
waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en is deze
noodsituatie opgelost.
Door een verkeerde montage kan
het wieldeksel tijdens het rijden
loslaten. Maak het ventiel absoluut
niet open. Plaats geen enkel stuk
gereedschap tussen velg en band.
Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het reservewiel en houdt u daarbij aan
de waarden die beschreven staan
in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
WIEL VERWISSELEN
De richtlijnen geven aan dat:
– de krik 2,05 kg moet wegen
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde type
– buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd
mag kunnen worden.
De auto kan zijn uitgerust met een
reservewiel met normale afmetingen
(indien aanwezig).
P4T0110
Het reservewiel (indien
aanwezig) heeft een levensduur van maximaal 3.000
km. Na deze afstand moet het reservewiel vervangen worden door
een ander wiel van hetzelfde type.
Monteer nooit een normale band
op de velg van het reservewiel.
Laat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk repareren en monteren.
Het is niet toegestaan met twee of
meer reservewielen te rijden.
Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet in voordat
u ze monteert: de bouten kunnen
loslopen.
De krik dient uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de
auto waarbij hij geleverd is of voor
auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s en beslist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto.
Als de krik niet juist geplaatst
wordt, kan de opgekrikte auto van
de krik vallen.
fig. 2
170
Ga als volgt te werk voor het
verwisselen van een wiel:
6) Verwijder op uitvoeringen met
metalen velgen het geklemde wieldeksel E (fig. 5) door het bij de gaten
vast te pakken en naar buiten te
trekken of door het met de platte kant
van de bijgeleverde schroevendraaier
aan de rand los te wippen.
2) Trek de handrem aan.
3) Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
4) Open het kofferdeksel, til de bekleding op en haak deze aan de
bovenrand vast met de daarvoor bestemde riem A (fig. 2).
P4T0281
1) Stop de auto op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel
kan worden verwisseld. Zet de auto zo
mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond.
De vloerbedekking kan ook uit de bagageruimte worden verwijderd door de
vloerbedekking naar achteren te
trekken. Verwijder het vulstuk (fig. 3).
5) Draai de blokkeerschroef B (fig.
4) los, pak de gereedschaphouder C
en het reservewiel D en plaats deze
dicht bij het te verwisselen wiel.
P4T0112
P4T0111
fig. 4
P4T0113
fig. 3
fig. 5
fig. 6
171
7) Bij uitvoeringen met lichtmetalen
velgen moet het geklemde wieldeksel
worden verwijderd door de platte
kant van de bijgeleverde schroevendraaier op de daarvoor bestemde
plaats als hefboom te gebruiken.
Schud vervolgens enige malen aan de
bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan
komen.
8) Draai de wielbouten ongeveer één
slag los met behulp van de bijgeleverde sleutel (fig. 6).
11) Bedien de krik met de hand totdat de groef G (fig. 9) van de krik
goed in het profiel H van de chassisbalk zit.
9) Plaats de krik onder de auto,
dichtbij het te verwisselen wiel, op de
punten die staan aangegeven aan de
onderkant van de portieren:
12) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg
ervoor dat ze zich niet in de nabijheid
van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer
geheel op de grond staat.
P4T0114
– punt 1 (fig. 7) voor het verwisselen van een voorwiel;
– punt 2 (fig. 8) voor het verwisselen van een achterwiel.
13) Draai de krik met slinger L (fig.
10) en krik de auto op, totdat het wiel
enige centimeters los van de grond is.
Als u de slinger draait, moet u zorgen
voor voldoende werkruimte, zodat u
geen schaafwonden aan uw hand
oploopt door contact met de grond.
Ook de bewegende delen van de krik
(schroefdraad en scharnieren) kunnen
10) Draai met het wieltje F (fig. 9)
de krik iets omhoog en plaats vervolgens de krik onder de auto.
P4T0116
P4T0115
fig. 8
172
P4T0117
fig. 7
fig. 9
fig. 10
16) Monteer het reservewiel, waarbij de pasgaten in de velg over de centreerpennen M (fig. 12) van de naaf
moeten vallen.
14) Draai de wielbouten helemaal
los en verwijder het wiel.
17) Draai de vier wielbouten handvast.
BELANGRIJK Om deze handeling
te vergemakkelijken, kan de zeshoek
aan de bovenkant van de handgreep
van de bijgeleverde schroevendraaier
worden gebruikt. Draai met het blad
van de schroevendraaier (fig. 11).
BELANGRIJK Om deze handeling
te vergemakkelijken, kan de zeshoek
aan de bovenkant van de handgreep
van de bijgeleverde schroevendraaier
worden gebruikt. Draai met het blad
van de schroevendraaier (fig. 11).
18) Draai de slinger van krik zodat
de auto zakt, en verwijder de krik
(fig. 13).
19) Draai de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die aangegeven is
(fig. 14).
P4T0118
letsel veroorzaken: vermijd contact
met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in
contact zijn geweest.
15) Zorg ervoor dat de boutgaten en
alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na
verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen.
P4T0648
P4T0119
fig. 11
P4T0649
fig. 13
fig. 12
fig. 14
173
20) Monteer het wieldeksel op het
wiel met normale afmetingen met het
ventiel N (fig. 15) in de daarvoor bestemde uitsparing en druk de randen
van het wieldeksel aan, te beginnen
bij het ventiel. Druk vervolgens het
wieldeksel helemaal vast.
Haak voordat u de vloerbedekking
laat zakken, de riem aan de bekleding
zoals is afgebeeld (fig. 16).
HET NORMALE WIEL
MONTEREN
1) Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer
het reservewiel.
BELANGRIJK Monteer geen wieldeksel of naafdop op het reservewiel.
2) Zorg ervoor dat de boutgaten en
alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na
verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen.
21) Plaats het verwisselde wiel, de
krik en het gereedschap in de bagageruimte en maak ze op de juiste wijze
vast.
22) Monteer de tussenvloer (fig. 3).
P4T0280
P4T0122
fig. 15
174
P4T0124
3) Monteer het normale wiel, waarbij de pasgaten in de velg over de centreerpennen A (fig. 17) van de naaf
moeten vallen.
fig. 16
fig. 17
4) Bij auto’s met lichtmetalen velgen
moet de bijgeleverde centreerpen B
(fig. 18) op de wielnaaf worden geschroefd. Plaats vervolgens het wiel
en draai de 3 bouten vast. Verwijder
de pen B en draai de laatste bout vast.
BELANGRIJK Door een verkeerde
montage kan het wieldeksel tijdens
het rijden loslaten.
7) Draai de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die is aangegeven
(fig. 20).
5) Draai de bouten vast met de zeshoek die zich boven in de handgreep
van de bijgeleverde schroevendraaier
bevindt en steek de steel van de
schroevendraaier door de handgreep
(fig. 19).
P4T0126
8) Plaats het wieldeksel op de velg
met het ventiel C (fig. 21) in de daarvoor bestemde uitsparing en druk de
buitenste rand van het wieldeksel
vast, te beginnen bij de delen die het
dichtst bij het ventiel zitten, totdat het
wieldeksel geheel vast zit.
9) Bij uitvoeringen met lichtmetalen
velgen moet het wieldeksel licht worden aangedrukt.
6) Laat de auto zakken en verwijder
de krik.
P4T0119
P4T0125
fig. 18
P4T0123
fig. 20
fig. 19
fig. 21
175
Ter afsluiting:
1) Plaats het verwisselde wiel op de
daarvoor bestemde plek in de bagageruimte.
GLOEILAMP
VERVANGEN
2) Druk de half geopende krik stevig in de houder om rammelen tijdens
het rijden te voorkomen.
3) Berg het gebruikte gereedschap
op in de houder.
4) Plaats de gereedschaphouder in
het reservewiel en draai de blokkeerschroef B (fig. 4) vast.
5) Monteer het vulstuk (fig. 3).
Modificaties of reparaties
aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen
rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het
systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
Wij raden u aan defecte
gloeilampen, indien mogelijk, door een Lanciadealer te laten vervangen. De
juiste werking en afstelling van de
buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid
en bovendien wettelijk verplicht.
176
Halogeenlampen mag u
uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte. Als u
de bol met uw vingers aanraakt,
zal de lichtopbrengst van de lamp
teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol
per ongeluk toch hebt aangeraakt,
moet u hem schoonwrijven met
een doekje met alcohol en daarna
laten drogen.
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij
breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
TYPEN GLOEILAMPEN
– Als een lampje niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet
doorgebrand is, voordat u de lamp
vervangt.
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd (fig. 22):
A
Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lampen door
ze uit de houder te trekken.
– Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande
zekering” in dit hoofdstuk.
– Controleer voordat u een defecte
lamp vervangt of de contacten niet
zijn geoxideerd.
P4T0243
ALGEMENE AANWIJZINGEN
B
Gloeilampen met bajonetfitting
Verwijder de lampen uit de houder door ze iets in te drukken en
linksom te draaien.
– Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en vermogen.
C
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om
veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
D-E
Buislampen
Verwijder de lampen door ze uit
de veercontacten los te maken.
Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borgveer los te haken.
fig. 22
177
GLOEILAMP
TYPE
VERMOGEN
Dimlicht
E
H7
60W
Grootlicht
D
H7
55W
Parkeerlichten voor
B
H6W
6W
Richtingaanwijzers voor
B
PY21W
21W
Richtingaanwijzers op voorspatbord
A
PY5W
5W
Richtingaanwijzers achter
B
PY21W
21W
Mistlampen voor
D
H3
55W
Achterlichten
B
R10W
10W
Remlichten
B
P21W
21W
Derde remlicht (sedan)
–
2.3W
2.3W
Derde remlicht (SW)
B
H21W
21W
Achteruitrijlichten
B
P21W
21W
Mistachterlicht
B
P21W
21W
Kentekenplaatverlichting
C
C5W
5W
Plafondlampje voor
C
W5W
5W
Spiegelverlichting
C
C10W
10W
Plafondverlichting achter aan de zijkant en middenachter (SW)
C
C10W
10W
Dashboardkastje
C
C5W
5W
Bagageruimteverlichting (sedan)
C
C5W
5W
Bagageruimteverlichting (SW)
C
C10W
10W
Portieren
A
W5W
5W
178
Gloeilamp dimlicht (fig. 25)
De opstelling van de gloeilampen is
als volgt (fig. 24):
DEFECTE BUITENVERLICHTING
DIMLICHT, GROOTLICHT EN
PARKEERLICHTEN
1 - Gloeilamp dimlicht
Halogeengloeilamp (type E, 12VH7/60W) vervangen:
2 - Gloeilamp grootlicht
1) Trek de stekker los van de lamp.
3 - Gloeilamp parkeerverlichting.
2) Haak de borgveer A los en trek de
lamp uit de fitting.
Het dimlicht, het grootlicht en de
parkeerverlichting bevinden zich in de
koplampen voor.
3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u
erop moet letten dat de lip B op het
metalen deel in de uitsparing van de
reflector valt.
Druk op de bovenste lip A (fig. 23)
en verwijder het deksel B. Steek voor
de montage van het deksel B eerst de
lip C in de zitting en druk vervolgens
op de bovenkant van het deksel totdat de lip A vastzit.
P4T0128
P4T0127
fig. 23
P4T0129
4) Haak de borgveer weer vast en
sluit de stekker aan.
fig. 24
fig. 25
179
Halogeengloeilamp (type D, 12VH7/55W) vervangen:
1) Draai de lamphouder A (fig. 28)
linksom en trek de lamphouder uit de
zitting.
1) Verwijder de lamphouder A door
hem aan de lip vast te pakken en iets
te draaien, waardoor hij makkelijker
uit de zitting kan worden genomen.
2) Haak de borgveer A los en trek de
lamp uit de fitting.
3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u
erop moet letten dat de lippen B op
het metalen deel in de uitsparingen
van de reflector vallen.
2) Verwijder de lamp B door hem
iets in te drukken en linksom te
draaien.
2) Verwijder de lamp B door hem
iets in te drukken en linksom te
draaien.
4) Haak de borgveer weer vast en
sluit de stekker aan.
3) Vervang de lamp en monteer vervolgens de lamphouder in de richtingaanwijzerunit.
P4T0131
3) Monteer de nieuwe lamp en druk
vervolgens de lamphouder weer in de
zitting.
P4T0130
180
Gloeilamp (type B, 12V-PY21W)
vervangen:
Gloeilamp (type B, 12V-H6W) vervangen:
1) Trek de stekker los van de lamp.
fig. 26
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
Gloeilamp parkeerlichten
(fig. 27)
P4T0650
Gloeilamp grootlicht (fig. 26)
fig. 27
fig. 28
MISTLAMPEN VOOR
(fig. 29-30-31)
5) Haak de borgveer C vast en sluit
de stekker B weer aan.
RICHTINGAANWIJZERS OP
VOORSPATBORD (fig. 32)
Halogeengloeilamp (type D, 12VH3/55W) vervangen:
6) Monteer het deksel A door het
rechtsom te draaien.
Gloeilamp (type A, 12V-PY5W)
vervangen:
1) Druk met de hand het lampenglas
in de richting 1, druk op de lip A en
verwijder de unit aan de voorkant 2.
2) Trek de stekker B los van de
lamp.
2) Draai het gloeilampje linksom en
trek het uit de lamphouder B.
P4T0135
1) Verwijder het deksel A door het
linksom te draaien zonder de stekker
los te trekken.
3) Haak de borgveer C los en trek de
lamp uit de fitting.
4) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u
erop moet letten dat de lippen D op
het metalen deel in de uitsparingen
van de reflector vallen.
3) Trek het lampje C uit de houder
en vervang het.
4) Plaats de nieuwe lamp in de
lamphouder en monteer de unit,
waarbij eerst de achterzijde in de zitting D moet worden geplaatst.
P4T0136
P4T0134
fig. 29
P4T0133
fig. 30
fig. 31
fig. 32
181
Achterlichten, richtingaanwijzers, remlichten, achteruitrijlichten en mistachterlicht
(fig. 33-34-35)
3) Verwijder de gloeilampen door ze
iets in te drukken en linksom te
draaien.
4) Vervang de lampen en bevestig
vervolgens de lamphouder D met de
schroef C.
E - Gloeilamp (type B, 12V-R10W)
voor de achterlichten.
5) Laat het beschermdeksel B
zakken en draai het vast met de knop
A.
F - Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor de remlichten.
Gloeilamp vervangen:
G - Gloeilamp (type B, 12VPY21W) (oranje) voor de richtingaanwijzers.
2) Draai de schroef C en trek de
lamphouder D uit de zitting.
H - Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor het achteruitrijlicht (alleen rechter lichtunit).
Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor het mistachterlicht (alleen linker
lichtunit).
P4T0138
P4T0139
1) Draai vanuit de bagageruimte aan
knop A en til het beschermdeksel B
omhoog.
fig. 33
182
P4T0140
ACHTERLICHTUNIT
fig. 34
fig. 35
KENTEKENPLAATVERLICHTING (fig. 36)
DERDE REMLICHT
(fig. 37-38-39)
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen:
Gloeilamp van het derde remlicht
vervangen:
1) Draai de schroeven A los en verwijder de lampunit B.
1) Pak de lampunit A bij de inkepingen aan de zijkant B vast en
verwijder de unit door hem naar voren te trekken.
2) Verwijder het lampje C door het
uit de contacten aan de zijkant los te
maken en vervang het lampje.
6) Sluit de stekker C weer aan en
plaats deze in de zitting op de hoedenplank.
7) Monteer de lampunit door de lippen G in de uitsparingen H op de hoedenplank te steken en duw de unit
helemaal in de zitting.
3) Bevestig de lamphouder B met de
schroeven A.
P4T0277
2) Trek de stekker C uit de zitting
op de hoedenplank.
3) Maak de stekker los en houd de
borgveer ingedrukt.
4) Verwijder de gloeilamp D uit het
beschermdeksel E door het uit de zijsluitingen F los te maken.
5) Druk de nieuwe lamp in het beschermdeksel E totdat hij vasthaakt
in de zijsluitingen F.
P4T0278
P4T0276
P4T0141
fig. 36
fig. 38
fig. 37
fig. 39
183
DEFECTE
INTERIEURVERLICHTING
4) Til het geklemde deksel E omhoog.
8) Draai de schroeven C vast.
9) Monteer het deksel B: plaats eerst
de voorzijde en druk volgens op de
achterzijde totdat het deksel weer op
zijn plaats zit.
5) Maak de lampjes F (fig. 43) los
uit de contacten en vervang ze.
6) Plaats het deksel E weer in de zitting.
PLAFONDVERLICHTING VOOR
1) Licht met een schroevendraaier in
punt A (fig. 40) het deksel B op.
P4T0146
7) Monteer het plafondlampje: haak
eerst de borgveer D vast en druk vervolgens op de voorzijde totdat de
klemlipjes G (fig. 42) vasthaken.
Gloeilampen (type C, 12V-W5W)
vervangen:
BELANGRIJK Controleer als u het
plafondlampje weer monteert of de
elektrische bedrading op de juiste
wijze is aangesloten.
2) Draai de schroeven C (fig. 41)
los.
3) Verwijder het plafondlampje door
het naar voren te drukken en uit de
borgveer D (fig. 42) los te haken.
P4T0145
P4T0144
fig. 40
184
P4T0147
fig. 42
fig. 41
fig. 43
SPIEGELVERLICHTING (fig. 45)
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen:
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen:
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen:
1) Licht het plafondlampje met een
schroevendraaier in punt A op.
1) Licht het plafondlampje met een
schroevendraaier in punt A op.
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten en vervang het lampje.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten en vervang het lampje.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten aan de
zijkant en vervang het lampje.
3) Monteer het plafondlampje:
plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de
borgveer D is vastgehaakt.
3) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde C en druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt.
P4T0149
P4T0148
3) Monteer het plafondlampje:
plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de
borgveer D is vastgehaakt.
fig. 44
VERLICHTING
DASHBOARDKASTJE (fig. 46)
P4T0150
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER (fig. 44)
fig. 45
fig. 46
185
DORPELVERLICHTING
(fig. 48-49)
4) Plaats het scherm B weer in de
zitting.
Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen:
Gloeilamp (type A, 12V-W5W) vervangen:
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
5) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde D en druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten aan de
zijkant en vervang het lampje.
2) Druk op beide zijden van het
scherm B bij de bevestigingspunten en
draai het scherm.
3) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde C en druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt.
3) Vervang het geklemde lampje C.
P4T0152
P4T0151
fig. 47
186
P4T0153
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
(fig. 47)
fig. 48
fig. 49
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
De zekeringen kunnen met
behulp van tangetje C worden uitgenomen.
ALGEMENE AANWIJZINGEN
(fig. 50)
Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip mag niet onderbroken zijn.
Is dit wel het geval, dan moet u de
zekering vervangen door een exemplaar met hetzelfde ampèrage (zelfde
kleur).
Vervang een zekering
nooit door een zekering
met een hoger ampèrage:
BRANDGEVAAR.
A - Zekering in goede staat.
Controleer voordat u een zekering vervangt of de contactsleutel
uit het contactslot is genomen en
alle stroomgebruikers uit staan
en/of zijn uitgeschakeld.
P4T0299
B - Zekering met doorgebrande
strip.
Als de zekering opnieuw doorbrandt,
raadpleeg dan een Lancia-dealer.
De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de
tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.
HOOFDZEKERINGEN
(MIDI-FUSE en MAXI-FUSE)
De auto is uitgerust met diverse
hoofdzekeringen (MIDI-FUSE en
MAXI-FUSE). Deze zekeringen beveiligen afzonderlijk de verschillende
componenten van het elektrische systeem, samen met de zekeringen van
de individuele stroomverbruikers.
De hoofdzekeringen bevinden zich in
de motorruimte, in een kastje op de
pluspool van de accu en zijn daar direct
mee verbonden (zie paragraaf “Zekeringen en relais in de motorruimte”).
Als een hoofdzekering
(MIDI-FUSE of MAXIFUSE) doorbrandt, voer
dan geen enkele reparatie uit maar
wendt u tot een Lancia-dealer.
De systemen die door de hoofdzekeringen worden beveiligd, staan in de
tabellen op de volgende pagina’s.
fig. 50
187
ZEKERINGEN EN RELAIS
IN DE ZEKERINGENKAST
In het rechter deel van het zekeringenkastje zijn onder elkaar de reservezekeringen geplaatst C (fig. 52) met
verschillend ampèrage.
De zekeringen van de belangrijkste
systemen bevinden zich in een zekeringenkastje onder het dashboard,
links van het stuur.
Om de relais bereiken (fig. 52) is het
noodzakelijk het zekeringenkastje te
verwijderen: wendt u tot een Lanciadealer.
Het is raadzaam om na het vervangen van een zekering de reservevoorraad weer aan te vullen.
De zekeringen zijn bereikbaar nadat
het geklemde deksel A (fig. 51) is geopend.
D - Relais claxon
E - Relais achterruitverwarming
F - Relais voor uitschakeling van circuits bij het starten.
De systemen die door de zekeringen
in de zekeringenkast worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s.
P4T0297
Op enkele uitvoeringen zijn aan de
binnenzijde van klepje A grafische
symbolen aangebracht. Deze geven de
belangrijkste elektrische componenten aan die door de betreffende zekering in de zekeringenkast of op de
hulpsteun worden beveiligd.
P4T0154
P4T0298
In het zekeringenkastje bevindt zich
een tangetje B (fig. 52) waarmee de
zekeringen kunnen worden uitgenomen.
BELANGRIJK Voor de werking van
enkele stroomverbruikers (grootlicht en
parkeerverlichting) moeten zowel de
zekering 13 fig. 52 als de specifieke
zekering die de betreffende verbruiker
beveiligt (bijv. voor dimlicht rechts,
zekering 4 fig. 52 ) in goede staat zijn.
Als de genoemde verbruikers niet
werken, moet gecontroleerd worden of
de zekering 13 fig. 52 en de zekeringen
4, 6, 7 en 8 niet zijn doorgebrand.
fig. 51
188
fig. 52
fig. 53
ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE
MOTORRUIMTE
ZEKERINGEN EN RELAIS OP
DE HULPSTEUN (fig. 53)
De hulpsteun bevindt zich boven het
zekeringenkastje. De zekeringen en
relais zijn bereikbaar nadat het klepje
A (fig. 51) is geopend.
G - Relais mistlampen voor (20A)
H - Doorschakelrelais dimlicht
(20A)
I - Relais elektrische stoelbediening
en stoelverwarming (50A).
Open om de zekeringen te bereiken
eerst het deksel A door de borgveren
B naar voren te trekken en open vervolgens het geklemde deksel C.
Op de houder voor de accu (fig. 54)
De relais zijn bereikbaar nadat het
geklemde deksel A is verwijderd.
B - Relais 1e snelheid elektroventilateur voor motorkoelsysteem
C - Relais 2e snelheid elektroventilateur voor motorkoelsysteem (behalve uitvoeringen 1.6 met verwarming en 1.8 met verwarming).
P4T0296
In het zekeringenkastje bevindt zich
een tangetje D waarmee de zekeringen kunnen worden uitgenomen.
P4T0157
P4T0156
fig. 54
In het kastje boven de accubak
(fig. 55-56)
fig. 55
fig. 56
189
In het servicevak (fig. 58-59)
De zekeringen zijn bereikbaar nadat
de beschermdekseltjes A uit de bevestigingshaken zijn losgemaakt.
De zekeringen en relais zijn bereikbaar nadat het geklemde deksel A uit
de borgveren B is losgehaakt.
P4T0159
190
– Relais met dubbel contact voor
richtingaanwijzers (pijlen) en centrale
portiervergrendeling (uitvoeringen
zonder diefstalalarm)
Voor de montage van het deksel,
moet u eerst het onderste deel plaatsen en vervolgens op de bovenrand
drukken totdat het deksel vasthaakt
in de borgingen B.
C - Relais brandstofpomp (uitvoeringen 1.8 - 2.0: 20A), (uitvoeringen
1.9 jtd-2.4 jtd: 30A).
fig. 57
– Relais tijdschakeling koplampsproeiers
– Relais hulpverwarming (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) (20A)
P4T0160
B - Relais inspuitsysteem (30A)
– Relais aircocompressor (20A)
P4T0161
Achter de accu (fig. 57)
fig. 58
fig. 59
BUITENVERLICHTING
Grootlicht rechts
Grootlicht links
Dimlicht rechts
Dimlicht links
Dimlicht rechts en links (toestemming relais)
Parkeerverlichting rechtsvoor (toestemming vanaf het instr.paneel)
Parkeerverlichting linksvoor (toestemming vanaf het instr.paneel)
Parkeerverlichting rechtsachter (toestemming vanaf het instr.paneel)
Parkeerverlichting linksachter (toestemming vanaf het instr.paneel)
Achteruitrijlicht
Achteruitrijlicht(bediening)
Mistachterlicht
Remlicht rechts
Remlicht links
Derde remlicht
Waarschuwingsknipperlichten
Mistlampen voor
Kentekenplaatverlichting
Richtingaanwijzers (pijlen)
Richtingaanwijzers (pijlen) centrale portiervergrendeling
INTERIEURVERLICHTING
Plafondverlichting dashboardkastje
Plafondverlichting zonnekleppen
Interieurverlichting voor en achter
Dorpelverlichting
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
1
2
4
8
13
6
7
7
6
1
1
6
6
7
13
14
9
7
13
14
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
10
15
10
10
10
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 52
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
12
1
12
12
10
10
10
10
fig. 52
fig. 53
fig. 52
fig. 52
191
INTERIEURVERLICHTING
Schakelaarverlichting op achterportieren
Verlichting bedieningsknoppen op middenconsole
Symboolverlichting op schakelaars
Verlichting handgrepen achterportieren
Verlichting dasboard en airconditioning
Controlelampje grootlicht
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS
ABS
ABS (regeleenheid)
Aansteker
Aansteker (toestemming relais)
Airbag
Voeding diagnosestekker
Voeding elektronisch inspuitsysteem
(uitvoeringen 1.8-1.9 jtd- 2.4 jtd)
Voeding elektronisch inspuitsysteem
Voeding elektronisch inspuitsysteem
(uitvoering 2.0)
Diefstalalarm
Diefstalalarm (regeleenheid en ontvanger afstandsbediening)
Elektrische ruitbediening voor
Elektrische ruitbediening achter
Elektrische ruitbediening achter (regeleenheid)
Autoradio
192
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
1
1
1
1
7
2
10
10
10
10
10
10
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 52
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
2
13
9
10
3
12
10
10
20
7,5
10
10
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 52
2
1
7,5
15
fig. 57
fig. 57
2
1
12
6
8
1
3
1
15
10
10
25
25
10
20
10
fig. 57
fig. 53
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 53
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS
Bagageruimte (achterklep/kofferdeksel openen)
Regeleenheid elektr. ruitbed. voor/centrale portiervergrendeling
Elektronisch inspuitsysteem
Centrale portiervergrendeling
Claxon
Klimaatregeling (regeleenheid)
Klimaatregeling (verlichting)
Aircocompressor
Hoogteregelaar koplampen (toestemming)
Automatische hoogteregelaar koplampen (regeleenheid)
Cruise-control
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (toestemming relais)
HI-FI BOSE-systeem
Schakelaar op koppeling (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd)
Ruitensproeiers
Koplampsproeiers
Koplampsproeiers (toestemming)
Koplampsproeiers (toestemming relais)
Achterruitsproeier (toestemming relais)
Achterruitverwarming (toestemming relais)
Achterruitverwarming (ontdooien)
MAXI-FUSE: voeding voorgloei-installatie
(uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd)
MAXI-FUSE: voeding start-/contactslot
(verbruikers via contactslot)
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.6 met airco – 1.9 jtd – 2.4 jtd)
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
7
1
4
3
11
10
7
5
8
1
13
4
11
1
10
5
8
10
10
10
15
20
10
7,5
20
20
7,5
10
20
10
10
10
7,5
25
10
20
20
10
7,5
7,5
7,5
30
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
8
70
fig. 56
2
30
fig. 56
6
40
fig. 56
193
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.6 met verwarming – 1.8 met verwarming)
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.8 met airco)
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoering 2.0)
MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem
(uitvoeringen 1.9 jtd met airco – 2.4 jtd)
MAXI-FUSE: voeding zekeringen en relais elektronisch inspuitsysteem
MAXI-FUSE: voeding zekeringennr. 5-6-7-9-10-11-12-14-15
in zekeringenkast (fig. 52)
MAXI-FUSE: voeding zekeringennr. 3-4-8 in zekeringenkast (fig. 52)
en zekeringennr. 6-7-8-9-11-12-13-14 op hulpsteun (fig. 52)
MAXI-FUSE: voeding van klimaatregeling
MIDI-FUSE: voeding extra-verwarming
(uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd)
MIDI-FUSE: voeding ABS
Navigatiesysteem (display)
Stekkerdoos in de bagageruimte (SW)
Stekkerdoos in de bagageruimte (SW) (toestemming relais)
Stekkerdoos in het interieur
Lichtsterkteregelaar instrumentenpaneel
Ontvanger afstandsbed. centrale portiervergrendeling/diefstalalarm
Brandstofvoorverwarming (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd)
Elektrische verstelbare bestuurdersstoel met geheugen
Elektrisch verstelbare passagiersstoel
Voorstoelen (verwarming)
194
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
7
30
fig. 56
6
50
fig. 56
6
60
fig. 56
7
5
40
30
fig. 56
fig. 56
1
80
fig. 56
3
4
70
40
fig. 56
fig. 56
10
9
1
9
10
5
1
1
–
12
13
14
70
50
10
20
7,5
15
10
10
20
25
30
20
fig. 56
fig. 56
fig. 53
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 59
fig. 53
fig. 53
fig. 53
SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS
Elektrisch verstelbare stoelen (regeleenh. geheugen/buitenspiegels)
Elektrische stoelverstelling (toestemming relais verstelling/verw.)
Luchtkwaliteitsensor van de klimaatregeling
Regensensor ruitenwissers
Regensensor ruitenwissers (toestemming relais regeleenheid)
ICS van LANCIA (display)
Lancia CODE
Automatisch dimmende achteruitkijkspiegel
Buitenspiegels (toestemming relais verwarming)
Buitenspiegels (verstellen)
Buitenspiegels (verwarming)
Instrumenten
Mobiele telefoon (inbouwvoorbereiding)
Telepass
Ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en koplampsproeiers
Ruitenwissers/-sproeiers voor/achter (SW)
Ruitenwissers/-sproeiers voor/achter (SW) (toestemming relais)
Opendak
Opendak (toestemming)
ZEKERING
AMPÈRAGE
PLAATS
10
10
10
1
10
14
4
–
1
10
1
15
13
3
1
1
10
10
10
7
10
7,5
7,5
7,5
10
7,5
10
7,5
7,5
10
7,5
10
30
10
20
10
10
20
20
7,5
20
7,5
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 53
fig. 59
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 52
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 52
fig. 53
fig. 53
fig. 53
fig. 53
195
EEN LEGE ACCU
STARTEN MET EEN HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu” in
dit hoofdstuk.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel
het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten
werking door de sleutelschakelaar in
de stand “OFF” te draaien (zie “Diefstalalarm” in het hoofdstuk “Wegwijs
in uw auto”).
2) Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen.
3) Schakel de acculader in.
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een
acculader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de
inspuiting.
4) Aan het einde van het opladen:
schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los.
ACCU OPLADEN
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd
het contact met de huid of
de ogen. Het opladen van de accu
moet worden uitgevoerd in een
goed geventileerde ruimte, ver
verwijderd van open vuur en
vonkvormende apparaten: branden ontploffingsgevaar.
We raden u aan de accu langzaam
en met een laag ampèrage gedurende
ca. 24 uur op te laden. Als u de accu
langer oplaadt, kan hij worden beschadigd.
Ga als volgt te werk:
1) Maak de accuklemmen los van de
accupolen.
196
5) Sluit de accuklemmen weer aan
op de accupolen. Let daarbij op de
polariteit.
HET OPKRIKKEN
VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Een lekke band”
in dit hoofdstuk.
De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een wiel van de auto waarbij hij geleverd is. Andere werkzaamheden zoals bijv. het opkrikken van een andere auto zijn
absoluut uitgesloten. Gebruik de
krik in geen enkel geval voor het
uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist
geplaatst wordt, kan de opgekrikte
auto van de krik vallen. Op een
sticker op de krik is het maximum
hefvermogen aangegeven; de krik
mag nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt.
De richtlijnen geven aan dat:
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen;
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde type;
HET SLEPEN VAN
DE AUTO OF EEN
ANDERE AUTO
– buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd
mag kunnen worden.
MET DE GARAGEKRIK OF
HEFBRUG
BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke
voorschriften.
De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik of
de hefarmen van de hefbrug onder de
fronttraverse A (fig. 60) en achtertraverse B (fig. 61) te plaatsen. Hierbij moet een blokje met de juiste vorm
en afmetingen worden gebruikt.
P4T0164
De auto is voorzien van een bevestigingspunt aan de voorzijde (fig. 62)
en aan de achterzijde (fig. 63) voor
het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd.
Om het oog te bevestigen moet met
de punt van een schroevendraaier op
punt A het luikje in de bumper worden verwijderd.
Let er goed op dat de
rem- en brandstofleidingen en het profiel van de
chassisbalken niet beschadigd
worden.
P4T0163
P4T0165
fig. 62
P4T0162
fig. 60
Maak de schroefdraad
zorgvuldig schoon voordat
u het sleepoog B op de
schroefdraadpen draait. Zorg
ervoor dat het sleepoog geheel op
de schroefdraadpen is gedraaid
(ongeveer 11 slagen).
fig. 61
fig. 63
197
Houdt u bij het slepen van
de auto aan de wettelijke
voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het
gedrag naar andere weggebruikers.
Draai voor het slepen de sleutel in
stand MAR en vervolgens in stand
STOP zonder de contactsleutel uit
het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt
genomen, schakelt automatisch het
stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.Houd
er rekening mee dat de rem- en
stuurbekrachtiging niet werken, zolang de motor niet is aangeslagen,
waardoor meer kracht nodig is voor
de bediening van het rempedaal en
het stuur.Gebruik voor het slepen
geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel
geen carrosseriedelen kan beschadigen.
Start tijdens het slepen
de motor niet.
BIJ EEN ONGEVAL
– Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
– Als u niet direct bij het ongeval
betrokken bent, stopt u dan op een
afstand van ten minste een tiental
meters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelweg
zo mogelijk in de berm en laat de
vluchtstrook vrij.
– Zet de motor uit en schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
– Verlicht als het donker is met de
koplampen de plaats van het ongeval.
– Wees voorzichtig, voorkom het
risico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op
de wettelijk voorgeschreven afstand te
plaatsen.
– Waarschuw de hulpinstanties en
geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen.
198
– Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en
doof sigaretten.
– Gebruik voor het blussen van
branden, zelfs als deze klein zijn, de
brandblusser, een wollen deken, zand
of grond. Gebruik nooit water.
– Bij kettingbotsingen, in het bijzonder bij mist, is het risico om bij
volgende botsingen betrokken te
raken groot. Verlaat onmiddellijk de
auto en zoek bescherming achter de
vangrail.
– Probeer bij geblokkeerde portieren
de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen.
– Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de
gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden.
– Maak of snijd de veiligheidsgordel,
die de gewonde op zijn plaats houdt, los.
– Geef niets te drinken aan de
gewonde.
– De gewonde mag nooit worden
verplaatst behalve in de gevallen die
bij het volgende punt worden behandeld.
– Haal de gewonde uitsluitend uit de
auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten. Als
u een gewonde uit de auto haalt: trek
niet aan de ledematen, buig nooit het
hoofd en houd, voor zover mogelijk,
het lichaam in horizontale positie.
– pleisters van verschillende afmetingen
– hechtpleister
– een pak hydrofiele watten
– een flesje jodium
– een pak zakdoekjes
– een schaar met afgeronde punten
– een pincet
– twee bloedstelpende zwachtels.
Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser
en een deken aan boord te hebben.
Zowel de verbandtrommel als de
brandblusser zijn opgenomen in het
Lancia Lineaccessori-programma.
P4T0244
– Neem bij de betrokken auto’s de
contactsleutel uit.
VERBANDTROMMEL (fig. 64)
ALS ER GEWONDEN ZIJN
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook de
personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp
te bieden.
– Blijf niet om de gewonde heen
staan.
De verbandtrommel moet ten minste bevatten:
– steriele gaasdeppers, om de wond
te bedekken en schoon te maken
– verschillende soorten verband
fig. 64
199
ONDERHOUD VAN DE AUTO
De Lybra is volledig nieuw, ook wat betreft het
onderhoud. De eerste geprogrammeerde onderhoudsbeurt is pas bij 20.000 km. Het blijft echter
altijd nuttig om regelmatig wat aandacht aan de
auto te schenken, bijvoorbeeld door het systematisch controleren van de vloeistofniveaus en de
spanning van de banden.
Denk er altijd aan dat een goed onderhoud van
de auto de beste manier is om de prestaties en de
veiligheid van de auto gedurende langere tijd te
garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien
en blijven de exploitatiekosten laag.
Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden
van de onderhoudsnormen die aangegeven zijn
met het symbool
de noodzakelijke voorwaarden vormen om de garantie te behouden.
200
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ...................
ONDERHOUDSSCHEMA .......................................
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ..........................
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN .................
NIVEAUS CONTROLEREN ...................................
LUCHTFILTER .....................................................
STOF-/POLLENFILTER .......................................
DIESELFILTER .....................................................
ACCU .....................................................................
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN ...............
BOUGIES ...............................................................
WIELEN EN BANDEN ...........................................
RUBBER SLANGEN ...............................................
RUITENWISSERS ..................................................
KOPLAMPSPROEIERS ..........................................
AIRCONDITIONING ..............................................
CARROSSERIE ......................................................
INTERIEUR ...........................................................
201
202
204
204
206
212
213
213
214
216
217
218
219
219
221
221
222
224
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Lancia een
reeks controle- en onderhoudsbeurten
samengesteld die iedere 20.000 km
moeten worden uitgevoerd.
BELANGRIJK De servicebeurten
van het geprogrammeerd onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te
laten verhelpen en daarmee niet te
wachten tot de volgende servicebeurt.
De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen
door alle Lancia-dealers tegen vaste
tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig
blijken tijdens het uitvoeren van de
diverse inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud worden
uitsluitend na toestemming van de
klant uitgevoerd.
201
ONDERHOUDSSCHEMA
x 1000 km
20
40
60
80
100
120
140
160
180
Banden op conditie en slijtage controleren en bandensp.event. herstellen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings/controlelampjes, enz.) controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken
van de schijfremmen voor controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remblokken achter op conditie en slijtage controleren (schijfremmen)
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
Conditie van diverse en/of poly-V-aandrijfriemen visueel controleren
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Handrem controleren/afstellen
ç
ç
Klepspeling controleren/afstellen (jtd-motor)
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Uitlaatgasemissie/-rook controleren bij dieselmotoren (jtd-motor)
ç
Brandstoffilter vervangen (jtd-motor)
ç
202
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
x 1000 km
20
40
60
80
100
120
140
ç
Benzinedamp-opvangsysteem controleren
ç
Luchtfilter vervangen (benzinemotor)
160
180
ç
ç
ç
ç
Luchtfilter vervangen (jtd-motor)
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Conditie van getande distributieriem visueel controleren
ç
Getande distributieriem vervangen (*) (**)
ç
Poly-V-aandrijfriem vervangen
ç
Bougies vervangen (benzinemotor)
ç
ç
ç
ç
Inspuiting/ontsteking controleren
(m.b.v. diagnosestekker)
ç
ç
ç
ç
ç
Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren
ç
Motorolie verversen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Motoroliefilter vervangen
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)
Stof-/pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
ç
(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor.
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.
(**) Vanwege de zeer veeleisende bedrijfsomstandigheden moet in Nederland bij uitvoeringen met een 1.8 of 2.0-motor de
distributieriem om de 60.000 km of om de 36 maanden worden vervangen.
203
JAARLIJKS
INSPECTIESCHEMA
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden
(bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is
er een jaarlijks inspectieschema dat
het volgende bevat:
– Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel
herstellen (inclusief het reservewiel)
– Werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur,
dashboardkastje, waarschuwings-/
controlelampjes, enz.) controleren
– Werking ruitenwissers/-sproeiers
controleren en sproeiermonden afstellen
– Stand wisserbladen controleren en
wisserbladen op slijtage controleren
– Remblokken voor (schijfremmen)
op conditie en slijtage controleren
– Visueel de conditie controleren van:
motor, versnellingsbak, aandrijfassen,
uitlaat, brandstof- en remleidingen,
204
rubber delen (stofkappen, hoezen,
enz.) en rubber slangen van rem- en
brandstofsysteem
– Acculading controleren
– Visueel de conditie controleren van
de diverse aandrijfriemen
– Vloeistofniveaus controleren en
eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
accu, enz.).
– niveau van de ruitensproeiervloeistof
– conditie en spanning van de banden.
Gebruik bij voorkeur producten die
speciaal zijn afgestemd op de LANCIA-modellen (zie “Vullingstabel” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”).
Iedere 3.000 km het motoroliepeil
controleren en eventueel bijvullen.
– Motorolie verversen
– Motoroliefilter vervangen
– Stof-/pollenfilter vervangen
AANVULLENDE
WERKZAAMHEDEN
Iedere 1.000 km of voor een lange
reis controleren en eventueel bijvullen:
– niveau van de koelvloeistof
– niveau van de remvloeistof/ vloeistofniveau hydraulische koppelingbediening
– niveau van de olie van de stuurbekrachtiging
Belangrijk Tijdens het
bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende
specificaties niet gemengd worden:
als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto
ernstig beschadigd worden.
Vertrouw het onderhoud
in principe toe aan de Lancia-dealer toe. Als u toch
zelf onderhoud of kleine reparaties
verricht, controleer dan of u over
het juiste speciale gereedschap en
de noodzakelijke originele Lanciaonderdelen en de voorgeschreven
bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer
niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring
`
BELANGRIJK - Luchtfilter
BELANGRIJK - Accu
Als de auto veel over stoffige wegen
rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en
luchtfilter in relatie tot het gebruik
van de auto de Lancia-dealer.
Wij raden u aan de acculading voor
het begin van de winter te controleren, om eventuele bevriezing van het
elektrolyt te voorkomen.
BELANGRIJK - Motorolie
Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het
noodzakelijk zijn het brandstoffilter
vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema is aangegeven. Een
hortende motor kan een indicatie zijn
dat het filter vervangen moet worden.
Vervang de motorolie vaker dan in
het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder
zware bedrijfsomstandigheden rijdt,
zoals:
– trekken van caravans of aanhangers
– rijden op stoffige wegen
– veel korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
nul
– veel langdurig stationair draaiende
motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij
huis-aan-huis bezorging of als de auto
lang stilstaat).
BELANGRIJK - Dieselfilter
Voer deze controle vaker uit als de
auto overwegend voor korte trajecten
wordt gebruikt, of als er accessoires zijn
gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken.
Dit geldt in het bijzonder voor achteraf
aangebrachte accessoires.
Controleer de acculading (elektrolyt)
vaker dan is voorgeschreven in het
“Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”, als de
auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden.
BELANGRIJK - Stof-/pollenfilter
Als de auto veel over stoffige wegen
rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filter vaker worden
vervangen; dit is vooral raadzaam als
een beperking in de capaciteit van de
ventilatie wordt geconstateerd.
Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezig zijn;
brandgevaar.
205
P4T0651
NIVEAUS
CONTROLEREN
1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof - 5)
koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging
P4T0652
fig. 1 - Uitvoering 1.6
1) motorolie - 2) accu - 3)remvloeistof
- 4) ruitensproeiervloeistof - 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging
fig. 2 - Uitvoering 1.8
206
P4T0653
1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging
P4T0654
fig. 3 - Uitvoering 2.0
1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging
fig. 4 - Uitvoering 1.9 jtd
207
P4T0655
1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging
fig. 5 - Uitvoering 2.4 jtd
208
Wees bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de
motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud
dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwachts kan inschakelen: kans op verwonding.
Controleer het oliepeil als de auto op
een vlakke ondergrond staat en enige
minuten (circa 5) na het uitzetten van
de motor.
Het oliepeil moet altijd tussen het
MIN- en MAX- merkteken op de oliepeilstok staan.
De motor van een nieuwe auto moet
nog worden ingereden. Dit betekent
dat het motorolieverbruik pas na de
eerste 5.000÷ 6.000km stabiliseert.
P4T0657
Het verschil tussen het MIN- en
MAX-merkteken komt overeen met
ongeveer 1 liter.
Op de uitvoering 1.6 moet, om de
dop van de olievulpijp te verwijderen,
de bovenkant worden opgetild en uitgetrokken.
P4T0659
MOTOROLIE (fig. 6-7-8-9-10)
Als het oliepeil dicht bij of onder het
MIN-merkteken staat, moet er via de
olievulopening motorolie tot aan het
MAX-merkteken worden bijgevuld.
Het oliepeil mag nooit het MAXmerkteken overschrijden.
P4T0660
P4T0656
fig. 6 - Uitvoering 1.6
fig. 9 - Uitvoering 1.9 jtd
P4T0658
fig. 7 - Uitvoering 1.8
fig. 8 - Uitvoering 2.0
fig. 10 - Uitvoering 2.4 jtd
209
Afgetapte motorolie en
gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de
motorolie en het vervangen van het
oliefilter door de Lancia-dealer te
laten uitvoeren. De Lancia-dealer
beschikt over de uitrusting voor
het op milieuvriendelijke wijze en
conform de wettelijke bepalingen
verwerken van afgewerkte olie en
oliefilters.
Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
VLOEISTOF VOOR RUITEN/KOPLAMPSPROEIERS (fig. 12)
Om de ruiten-/koplampsproeiervloeistof bij te vullen, de dop A
verwijderen en de vulpijp B uittrekken. Gebruik een mengsel van
water en DP1 in de volgende mengverhouding:
30% DP1 en 70% water in de zomer.
50% DP1 en 50% water in de winter.
Het niveau van de koelvloeistof moet
gecontroleerd worden bij een koude
motor en moet tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het expansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door
langzaam via de vulopening A van het
expansiereservoir, een mengsel van
50% gedestilleerd water en 50%
PARAFLU11 te gieten.
fig. 11
210
BELANGRIJK Het koelsysteem staat
onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde
type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.
Bij temperaturen onder –20°C DP1
onverdund gebruiken.
P4T0171
BELANGRIJK Na het bijvullen of
het verversen van de olie de motor
enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige
minuten het oliepeil controleren.
KOELVLOEISTOF VAN HET
MOTORKOELSYSTEEM (fig. 11)
P4T0170
Vul nooit motorolie bij
met andere specificaties
dan de olie waarmee de
motor is gevuld. Alleen de voorgeschreven half-synthetische motorolie (zie “Specificaties van de
smeermiddelen en vloeistoffen” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”) is geschikt voor de lange intervallen tussen twee servicebeurten.
fig. 12
BELANGRIJK Rijd nooit met een
leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.
BELANGRIJK Controleer of de olie
dezelfde specificaties heeft als de olie
in het reservoir.
REMVLOEISTOF/VLOEISTOF
VAN DE HYDRAULISCHE
KOPPELINGBEDIENING (fig. 15)
Controleer of de vloeistof nog op het
MAX-merkteken staat.
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING (fig. 13-14)
Het niveau van de olie moet gecontroleerd worden bij een koude motor
en moet zich tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het expansiereservoir, bevinden.
Controleer regelmatig de werking van
het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel door (met de contactsleutel in stand MAR) op het deksel van
het reservoir te drukken; het waarschuwingslampje x moet dan gaan
branden.
Voorkom dat de olie van
de stuurbekrachtiging in
contact komt met warme
delen van de motor: de olie is licht
ontvlambaar.Het olieverbruik van
de stuurbekrachtiging is zeer laag;
als na het bijvullen de olie binnen
korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door een
Lancia-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd.
Bij zeer warme olie kan de olie boven het MAX-merkteken staan.
Draai voor het bijvullen de dop A los
en giet de olie in het reservoir.
Voor het bijvullen mag uitsluitend
remvloeistof worden gebruikt die voldoet
aan de DOT 4-specificaties. Het verdient
aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken, dezelfde remvloeistof
waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.
P4T0172
P4T0661
fig. 13 - Uitvoering 1.6
P4T0173
Draai dop A los en houd sensor B
goed vast.
fig. 14 - Uitvoeringen 1.8-2.0
1.9 jtd - 2.4 jtd
fig. 15
211
BELANGRIJK Remvloeistof is hygroscopisch (het trekt water aan).
Daarom verdient het aanbeveling, als
de auto overwegend wordt gebruikt in
gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de remvloeistof vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema
staat aangegeven.
Voorkom contact tussen
de zeer corrosieve remvloeistof en de lak. Als er
remvloeistof wordt gemorst, moet
de lak onmiddellijk met water
worden afgespoeld.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat er
synthetische remvloeistof
en geen minerale vloeistof
moet worden gebruikt. Het gebruik van vloeistoffen met andere
specificaties moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers
in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.
LUCHTFILTER
Het luchtfilter is verbonden met de
systemen die de luchttemperatuur en
luchthoeveelheid regelen. Deze sturen
elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor
een correct functioneren van het inspuitings-/ontstekingssysteem.
Voor de juiste werking van de motor, een laag verbruik en een lage uitstoot van uitlaatgassen, is het daarom
noodzakelijk dat het systeem altijd
perfect functioneert.
Als veel over stoffige wegen wordt gereden, moet
het filter vaker worden
vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Als het filter wordt gereinigd kan het beschadigd
worden, waardoor er ernstige schade aan de motor kan
ontstaan.
VERVANGING (fig. 16)
De beschrijving van de
procedure voor het vervangen van het luchtfilter,
dient slechts ter informatie. Wij
raden u aan het luchtfilter door de
Lancia-dealer te laten vervangen.
Als het luchtfilter niet op de juiste
wijze wordt vervangen en de vereiste voorzorgsmaatregelen niet in
acht zijn genomen, kan de rijveiligheid in gevaar worden gebracht.
Draai voor de vervanging van het filter de schroeven A los, verwijder het
deksel B en neem het te vervangen filterelement uit.
P4T0174
Het vloeistofniveau in het reservoir
mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
fig. 16
212
STOF-/POLLENFILTER
Als de auto veel over stoffige wegen
rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filter vaker worden
vervangen; dit is vooral raadzaam als
een beperking in de capaciteit van de
ventilatie wordt geconstateerd.
Wendt u voor de vervanging van het
stof-/pollenfilter (fig. 17) tot de
Lancia-dealer.
DIESELFILTER
(Uitvoeringen 1.9 jtd - 2.4 jtd)
CONDENS AFTAPPEN (fig. 18)
P4T0175
P4T0662
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig
gaan draaien. Als het lampje c
gaat branden, wendt u dan zo snel
mogelijk tot de Lancia-dealer om
het water te laten aftappen.
fig. 17
fig. 18
213
ACCU
De accu bevindt zich in de motorruimte bij punt 2 (fig. 1, 2, 3, 4, 5).
De accu van de Lybra is “onderhoudsarm”: onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen.
Zie voor het opladen van de accu het
hoofdstuk “Noodgevallen”.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet
een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door
een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in
het “Onderhoudsschema” in dit
hoofdstuk staan aangegeven; voor het
onderhoud van de nieuwe accu dient
u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
214
Accu’s bevatten zeer
schadelijke stoffen voor
het milieu. Het verdient
aanbeveling een defecte accu door
de Lancia-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de
uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van
defecte accu’s.
VLOEISTOFNIVEAU VAN DE
ACCU (elektrolyt)
CONTROLEREN
Het vloeistofniveau moet worden gecontroleerd (en eventueel bijgevuld)
overeenkomstig de in het “Onderhoudsschema” aangegeven intervallen. Laat deze handelingen door een
Lancia-dealer uitvoeren.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd
het contact met de huid of
de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd
van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
Onoordeelkundige montage van elektrische en
elektronische apparatuur
kan ernstige schade toebrengen aan
de auto.
PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE ACCU
TE VERLENGEN
Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten
zijn. De interieurverlichting moet gedoofd zijn.
Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de
motor uit staat (bijv. autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.).
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50%
geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit
en het startvermogen terug. Ook is de
accu dan gevoeliger voor bevriezing
(bij temperaturen onder -10°C).
Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie “Auto langere tijd stallen”
in het hoofdstuk “Correct gebruik van
de auto”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante
voeding nodig hebben (diefstalalarm,
handsfree mobiele telefoon, navigatiesysteem met anti-diefstal-satellietbewaking, enz.), raden wij u aan
contact op te nemen met de Lanciadealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Lancia
Lineacccessori programma aanraden
en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor
het extra stroomverbruik of dat het
noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.
Deze stroomverbruikers blijven permanent stroom verbruiken ook bij een
uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet), waardoor de accu geleidelijk kan ontladen.
Het totale energieverbruik van deze
accessoires (standaard en achteraf gemonteerd accessoires) moet minder
zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu),
zoals in de volgende tabel staat vermeld:
Accu van
Maximaal toegestaan
stroomverbruik
50 Ah
30 mA
60 Ah
36 mA
70 Ah
42 mA
Bedenk dat bij het inschakelen van
grote stroomverbruikers zoals verwarming van het babyflesje, stofzuiger,
mobiele telefoon, enz., bij een uitgezette motor de accu sneller zal ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord van
de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de
juiste aansluitingen worden gelet. Niet
correcte elektrische verbindingen
kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de
elementaire elektronische systemen.
ACCU MET OPTISCHE
HYDROMETER
Beschrijving
Bij bepaalde uitvoeringen kan de
accu zijn uitgerust met een optische
meter voor controle van het niveau
van het elektrolyt en de acculading.
De accu is “onderhoudsarm” en uitgerust met een controlemeter; onder
normale gebruiksomstandigheden is
het niet nodig gedestilleerd water bij
te vullen. Daarom moet de juiste
werking ervan regelmatig gecontroleerd worden m.b.v. de optische controlemeter op het deksel van de accu.
De meter moet een donkere kleur
hebben en een groen middenstuk.
Als de meter daarentegen een heldere lichte kleur heeft, of donker gekleurd is zonder groen middenstuk,
dient u contact op te nemen met de
Lancia-dealer.
215
Acculading controleren
De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van
de optische meter te controleren. Zie
de volgende tabel of de sticker op de
accu.
ELEKTRONISCHE
REGELEENHEDEN
Bij een normaal gebruik van de auto
zijn speciale voorzorgsmaatregelen
niet nodig.
Het is echter nodig de volgende
aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart:
– Koppel de accu nooit los van de
elektrische installatie bij een draaiende
motor.
Helderwitte
kleur
Elektrolyt
bijvullen
Wendt u tot de Lanciadealer
Donkere kleur
zonder groen
middenstuk
Accu niet voldoende
opgeladen
Opladen (het is raadzaam
dit door de Lancia-dealer
te laten uitvoeren)
Donkere kleur
met groen
middenstuk
Niveau elektrolyt en
acculading
onvoldoende
Geen enkele handeling
– Koppel de accuklemmen los alvorens de accu met een acculader op
te laden. Moderne acculaders kunnen
spanningen tot 20V leveren.
– Gebruik nooit een acculader voor
het starten van de motor, maar gebruik een hulpaccu.
– Let op een goede aansluiting tussen de accu en de elektrische installatie, zowel wat betreft de juiste aansluitwijze als de juiste verbinding tussen de polen en de kabeluiteinden.
– Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit
aan als de contactsleutel in stand
MAR staat.
216
– Controleer de polariteit niet door
middel van vonken.
BOUGIES
– Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van
laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder de regeleenheden als de
temperatuur boven de 80°C stijgt
(bijzondere werkzaamheden aan de
carrosserie, enz.).
Schone en goede bougies (fig. 19)
met de juiste warmtegraad zijn van
doorslaggevend belang voor een goede
werking, een lange levensduur en een
lage uitstoot van schadelijke stoffen
van de motor.
De bougies moeten bij de
kilometerstanden worden
vervangen die in het onderhoudsschema zijn aangegeven.
Gebruik uitsluitend bougies van het
voorgeschreven type. Bougies met
een afwijkende warmtegraad kunnen motorstoringen veroorzaken.
De informatie die de bougie levert
aan een deskundige is een belangrijke
bron voor het opsporen van de storing, ook als deze niet door de ontsteking wordt veroorzaakt. Het is
daarom belangrijk dat bij storingen in
de motorwerking de bougies worden
gecontroleerd door een Lanciadealer.
Bougies
LANCIA RC10YCC
LANCIA BKR5EZ
1.6
Champion RC10YCC
NGK BKR5EZ
LANCIA RC10YCC
Modificaties of reparaties
aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen
rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het
systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
P4T0240
LANCIA BKR6EZ
1.8
Champion RC10YCC
NGK BKR6EZ
LANCIA RC8BYC
2.0
Champion RC8BYC
fig. 19
217
BANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig,
om de twee weken en voor een lange
rit, worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude
banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel). Houd er daarom rekening
mee, dat bij een controle of oppompen van warme banden de spanning
0,3 bar hoger moet zijn dan bij koude
banden.
Vermijd ook harde contacten tussen
banden en stoepranden, kuilen, en
andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of
slijtplekken op het loopvlak. Raadpleeg zonodig de Lancia-dealer.
Rijd nooit met een te zwaar beladen
auto. Hierdoor kunnen de banden en
de velgen ernstig beschadigd worden.
Banden moeten worden vervangen
als de profieldiepte van het loopvlak
minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het
land waarin u rijdt.
ning.
218
Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, enz.
Door een te lage bandenspanning wordt de band te
heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de
band kan ontstaan.
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van
een juiste bandenspan-
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de
banden (fig. 20):
BELANGRIJKE TIPS
A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.
P4T0239
WIELEN EN
BANDEN
Stop zo snel mogelijk bij een lekke
band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting
te voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes
in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten
dan ook door een specialist worden
fig. 20
gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.
RUBBER SLANGEN
RUITENWISSERS
Monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbekend is.
Houd voor de rubber slangen van
het rem-, stuurbekrachtigings- en
brandstofsysteem zeer nauwkeurig de
voorschriften van het geprogrammeerd onderhoudsschema aan.Ozon,
hoge temperaturen en het gedurende
langere tijd ontbreken van vloeistof in
een systeem zorgen ervoor dat de
slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat
lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
WISSERBLADEN
De Lybra is voorzien van tubeless
radiaalbanden zonder binnenband. In
dit type band mag nooit een binnenband worden gemonteerd.
Bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd worden.
Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te
verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van
as te verwisselen. Hierbij moeten de
banden aan dezelfde zijde van de auto
gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt
voorkomen.
Verwissel de banden niet
kruiselings, waarbij de
banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
Maak de wisserbladen regelmatig
schoon met een schoonmaakmiddel;
wij raden DP1 aan.
Vervang de wisserbladen als het
rubber vervormd of versleten is. Het
verdient aanbeveling ten minste één
maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht
onder extreme atmosferische
omstandigheden aanzienlijk beperken.
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen.
– Wanneer de temperatuur onder
0°C is gedaald, moet er gecontroleerd
worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Verwijder zonodig het
ijs met antivries.
219
– Schakel de ruitenwissers niet in op
een droge ruit.
Wisserbladen controleren
Voordat u de wisserbladen controleert, moeten de voorruit en de rubber delen (wisserbladen) zorgvuldig
gereinigd worden met warm water en
zeep of met ruitensproeiervloeistof
DP1. De voorruit moet helemaal
schoon en vetvrij zijn: als het nodig is,
moet met sterkere vetverwijderende
middelen worden ontvet (op basis van
ammoniak).
Ook de wisserbladen moeten voor de
controle perfect gereinigd zijn: reinig,
indien noodzakelijk, alleen de randen
met warm water en zeep.
1) Controleer of het rubber van het
wisserblad niet vervormd of versleten
is en of alle onderdelen van de wisserbladen nog heel zijn: als het rubber vervormd of versleten is, moeten
beide wisserbladen vervangen worden.
BELANGRIJK Controleer na de
vervanging of de wisserbladen goed in
de wisserarm geborgd zijn.
Wisserbladen vervangen (fig. 21)
Zie voor het vervangen van het wisserblad van de achterruitwisser van de
Station Wagon het betreffende hoofdstuk.
Wisserbladen vervangen:
1) Trek de arm van de ruitenwisser
omhoog.
2) Druk op de lip van de veerklem
en trek het wisserblad A uit de arm B.
fig. 21
220
3) Monteer het nieuwe blad, waarbij
het wisserblad goed in de wisserarm
geborgd moet zijn.
2) Als de wisserbladen en de onderdelen in goede staat zijn, moet de controle worden voortgezet door het inschakelen van de ruitenwisser/sproeier: als de wisserbladen de voorruit goed reinigen, kunnen ze worden
gehandhaafd, als de ruit niet goed gereinigd wordt, moeten de beide wisserbladen worden vervangen.
P4T0228
– Verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de voorruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor
te voorkomen.
KOPLAMPSPROEIERS
RUITENSPROEIERS (fig. 22)
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst het niveau in het
ruitensproeiertankje: zie “Niveaus
controleren” in dit hoofdstuk.Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden
doorgeprikt.
De richting van de stralen A van de
ruitensproeiers kunnen worden afgesteld. Stel de sproeiermonden zodanig
af dat de stralen de ruit raken op het
hoogste punt in de slag van de ruitenwissers.
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10
minuten in.
(indien aanwezig)
Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede
staat zijn (fig. 23).
Laat voor het zomerseizoen de
werking van de airconditioning controleren door de Lancia-dealer.
P4T0274
De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt
en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
P4T0176
fig. 22
AIRCONDITIONING
Het systeem gebruikt
koelmiddel R134a. Bij
lekkage is dit middel niet
schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval het middel
R12, omdat dit middel de componenten van het systeem beschadigt
en omdat dit middel CFK’s
(chloorfluorkoolwaterstoffen) bevat.
fig. 23
221
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN
ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest
zijn:
– luchtverontreiniging;
– zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm
en vochtig klimaat);
– omgevings-/seizoensinvloeden.
– Het gebruik van verzinkte (of
voorbehandelde) plaatdelen met een
hoge corrosiebestendigheid.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN
DE CARROSSERIE
– Het aanbrengen van een gespoten
beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes,
met een hoog beschermend vermogen.
Lak
– Het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare
delen: onderzijde van de portieren,
binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving,
opwaaiend zand, modder en steenslag
op de lak en de onderzijde moet niet
worden onderschat.
– Toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen
en binnendringend water af te voeren,
waardoor roest van binnenuit wordt
voorkomen.
LANCIA heeft voor de Lybra de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen
roest te beschermen.
CARROSSERIEGARANTIE
De belangrijkste zijn:
– De toepassing van aangepaste
spuittechnieken en lakproducten die
de auto de benodigde weerstand tegen
roest en schurende elementen verlenen.
222
Bij de Lybra is de carrosserie tegen
doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle
dragende delen gegarandeerd. Voor
de specifieke voorwaarden van deze
garantie wordt verwezen naar de
“SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING”.
De lak heeft behalve een esthetische
functie ook een beschermende functie.
Daarom moeten beschadigingen van
de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.
Ook het bijwerken van metallic lak
levert geen problemen op.
Het bijwerken dient met de originele
lak te worden uitgevoerd (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
Het normale onderhoud van de auto
beperkt zich tot wassen, waarbij de
frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker
te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met
strooizout.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen op een
plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
De juiste wasmethode:
1) Verwijder de antenne van het dak
om te voorkomen dat deze beschadigt
in een autowasserette.
2) Spoel de auto eerst met een
waterstraal onder lage druk af.
3) Was de auto met een zachte spons
met een oplossing van neutrale zeep;
spoel daarbij de spons regelmatig uit.
4) Spoel de auto af met schoon water
en droog de auto met warme lucht of
een schone, zachte zeem.
niet onmiddellijk binnen te zetten,
maar de auto nog even buiten te laten
staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of als de
motorkap nog warm is: omdat dan de
glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen,
aangezien harsdruppels bij langere
inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen
dienen zo snel en zo goed mogelijk
van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen
de lak kan beschadigen.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van
de ruiten een daarvoor geschikt
schoonmaakmiddel. Gebruik een
schone, zachte doek om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het
schoonmaken van de binnenzijde van
de achterruit op, dat de elektrische
weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd.
Veeg voorzichtig in de richting van de
draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
De minder zichtbare delen zoals de
randen van de portieren, het kofferdeksel en de koplampranden moeten
niet vergeten worden, omdat daar
water kan blijven staan. Het verdient
aanbeveling de auto na het wassen
223
BELANGRIJK Voor het uitspuiten
van de motorruimte moet het contactslot in stand STOP staan en de
motor koud zijn. Controleer na het
reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.)
nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen op een
plaats waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezuiverd.
224
INTERIEUR
MET ALCANTARA BEKLEDE
STOELEN SCHOONMAKEN
Controleer af en toe of er onder de
vloerbedekking geen water is blijven
staan (dooiwater van sneeuwresten
aan schoenen, lekkende paraplu’s,
enz.), waardoor roestvorming op de
bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
Alcantara kan op dezelfde wijze
behandeld en gereinigd worden als de
andere bekleding. Voor het reinigen
van alcantara gelden dezelfde aanwijzingen als voor het reinigen van
stoffen bekleding.
STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING SCHOONMAKEN
– Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger.
– Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep.
MET LEER BEKLEDE STOELEN
SCHOONMAKEN
– Verwijder droog vuil met een
zeemleer of een iets vochtige doek,
zonder hard te drukken.
– Dep een vochtige vlek of vet met
een droge en absorberende doek en
wrijf daarbij niet. Behandel de plek
vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale
zeep.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmiddelen
om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het
instrumentenpaneel schoon te maken.
Bewaar nooit spuitbussen
in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen
niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer
kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
– Als de vlek nog niet verwijderd is,
behandel de vlek dan met een speciaal
schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol.
225
LYBRA STATION WAGON
De
beschrijvingen en afbeeldingen in dit
hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op de
Lybra SW. In dit hoofdstuk worden uitsluitend
de onderwerpen behandeld die verschillen van
de vorige hoofdstukken in dit boekje.
Met de Lybra SW bent u net zoals de Lybra
sedan verzekerd van veiligheid, perfect rijplezier en milieubewust autorijden. Naast dit alles
biedt de Lybra SW u iets extra’s:met deze auto
heeft u de beschikking over een zeer grote
bagageruimte.
226
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER...............
INTERIEURVERLICHTING ...........................
AUTORADIO...................................................
AUTOMATISCHE NIVEAUREGELING OP
DE ACHTERWIELEN.....................................
BAGAGERUIMTE ...........................................
IMPERIAAL/SKIDRAGER ..............................
HET SLEPEN VAN DE AUTO
OF EEN ANDERE AUTO................................
EEN LEKKE BAND .......................................
GLOEILAMP VERVANGEN............................
227
228
228
229
230
237
237
238
239
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser enkele
seconden werken.
WERKING (fig. 1)
WISSERBLAD VERVANGEN
(fig. 2)
Deze werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als de achterruitsproeier niet werkt,
controleer dan eerst het niveau in het
ruitensproeiertankje: zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Onderhoud
van de auto”.
De sproeiermond kan worden afgesteld door met een schroevendraaier
het huis A te verdraaien.
Het wisserblad van de achterruitwisser moet samen met de wisserarm vervangen worden.
Draai de schakelaar A in stand
om de achterruitwisser in te schakelen. De achterruitwisser wist met interval.
1) Kantel het dopje A, draai de moer
B los, waarmee de wisserarm aan de
as is bevestigd, en neem de arm van
de as.
Als u de bedieningshendel B naar
voren duwt, schakelt de achterruitsproeier in; als u de hendel loslaat
schakelt hij automatisch uit.
2) Plaats de nieuwe wisserarm in de
juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast.
Als de achterruitsproeier wordt ingeschakeld, gaat automatisch ook de
achterruitwisser enkele seconden
werken.
P4T0178
P4T0179
3) Kantel het dopje dicht.
P4T0177
fig. 1
ACHTERRUITSPROEIER (fig. 3)
fig. 2
fig. 3
227
INTERIEURVERLICHTING
AUTORADIO
LUIDSPREKERS ACHTER
(fig. 5)
PLAFONDVERLICHTING
MIDDENACHTER (fig. 4)
Als de schakelaar A in stand 0 staat,
gaat bij het openen van de achterklep
de plafondverlichting branden.
Als de schakelaar in de middelste
stand 1 staat, blijft de plafondverlichting altijd branden.
Als u de schakelaar naar links (stand
2) schuift, blijft de plafondverlichting
altijd gedoofd.
BELANGRIJK Controleer voordat
u de auto verlaat of de schakelaar van
de plafondverlichting niet in stand 1
staat. Als de schakelaar bij geopende
achterklep in stand 0 staat, gaat de
plafondverlichting na ongeveer 15 minuten automatisch uit.
228
De CD-speler A en de CD-speler B
voor het ICS-navigatiesysteem van
Lancia bevinden zich in een door een
klep afgesloten ruimte links in de
bagageruimte C.
De luidsprekers achter A bevinden
zich aan de zijkanten van de bagageruimte.
ANTENNE
Om de geklemde klep te verwijderen, moet u de klep openen door aan
de handgreep D te trekken. Verwijder
vervolgens de klep. Plaats om de klep
terug te plaatsen eerst het onderste
deel en druk vervolgens de klep stevig
dicht.
De antenne is op het dak van de
auto geplaatst.
Het is raadzaam de antenne van het
dak te verwijderen als de auto in een
wastunnel wordt gereinigd, om te
voorkomen dat hij wordt beschadigd.
P4T0181
P4T0182
In het bovenste deel van de ruimte E
kunnen de CD’s worden opgeborgen.
P4T0180
fig. 4
CD-SPELER - CD-SPELER
VOOR ICS VAN LANCIA MET
NAVIGATIESYSTEEM (fig. 6-7)
(indien aanwezig)
fig. 5
fig. 6
Het gebruik van de CD-speler staat
beschreven in de paragraaf “Autoradio” in dit boekje.
U kunt de klep openen door aan de
handgreep C te trekken, waarna de
klep volledig kan worden verwijderd.
Voor het gebruik van het ICS van
Lancia met navigatiesysteem en van
de CD-speler voor het navigatiesysteem wordt verwezen naar het betreffende supplement dat bij dit instructieboekje wordt geleverd.
Plaats om de klep terug te plaatsen
eerst het onderste deel en druk vervolgens de klep stevig dicht.
(indien aanwezig)
P4T0225
BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM
(indien aanwezig)
AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING
OP DE ACHTERWIELOPHANGING
Subwoofer (fig. 8-9)
In de door een klep afgesloten
ruimte rechts in bagageruimte A
bevindt zich een bass box B met een
volume van 14 dm3.
P4T0224
P4T0185
fig. 8
fig. 7
In plaats van de conventionele
schokdempers zijn bij de auto schokdempers met hydro-pneumatische niveauregeling (dankzij een in de
schokdemper ingebouwd actief element) op de achterwielen gemonteerd.
Als de auto beladen is (passagiers, bagage), zakt de auto achterover en wijzigt
de wielgeometrie, afhankelijk van de
schokdemperafstelling en de lading. Zodra de auto wegrijdt, wordt de wielbeweging als gevolg van oneffenheden
in het wegdek door de schokdempers gebruikt om de carrosserie weer op zijn
oorspronkelijke rijhoogte te brengen. De
rijhoogte is dus niet langer afhankelijk
van de beladingsgraad.
fig. 9
229
Bij het gebruik van de
bagageruimte mogen de
maximale waarden niet
worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). De
vervoerde lading en de wijze van
belading beïnvloeden de wegligging, ook als de rijhoogte door het
systeem constant wordt gehouden.
Het slot vergrendelt als de centrale
portiervergrendeling wordt bediend.
Bij het gebruik van de bagageruimte mogen de maximale gewichten niet worden
overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is en bevestig de lading eventueel met riemen of spanbanden aan
de daarvoor bestemde ringen. Zo
wordt voorkomen dat een voorwerp
bij bruusk remmen naar voren
schiet en letsel veroorzaakt.
Gebruik voor het openen van de achterklep de handgreep C boven het slot.
P4T0186
De achterklep kan worden geopend
door knopje D (fig. 12) op de contactsleutel in te drukken.
OPENEN (fig. 10-11)
Trek voor het openen van de achterklep schakelaar A omhoog of steek de
sleutel in het slot B en draai de sleutel in
stand 1.
fig. 11
fig. 10
230
ACHTERKLEP OPENEN MET
AFSTANDSBEDIENING
P4T0265
Het systeem zorgt er bovendien voor
dat de koplampen altijd goed zijn afgesteld.
BAGAGERUIMTE
P4T0249
De afstand die de schokdempers nodig hebben om de rijhoogte weer op
de voorgeschreven waarde te brengen
ligt tussen 300 en 1000 meter,
afhankelijk van de conditie van het
wegdek.
fig. 12
STEKKERDOOS (fig. 14)
Deze bevindt zich links in de bagageruimte. Voor het gebruik van de stekkerdoos moet u dekseltje A openen.
De bagageruimteverlichting B bevindt zich rechts in de bagageruimte
en gaat branden als de achterklep
wordt geopend. De verlichting dooft
als u de achterklep sluit of na enkele
minuten als u de achterklep open laat.
Als u in dit laatste geval de verlichting
weer wilt inschakelen, moet u de achterklep sluiten en vervolgens weer
openen.
De stekkerdoos wordt gevoed als de
contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid en kan alleen gebruikt worden voor accessoires met een maximum stroomverbruik van 15A (vermogen 180W).
Sluit geen accessoires op
de stekkerdoos aan met
een stroomverbruik dat
hoger is dan de aangegeven maximale waarde.
Een langdurig stroomverbruik
kan de accu uitputten, waardoor
de motor niet meer gestart kan
worden.
P4T0187
Gebruik voor het sluiten van de achterklep één van de handgrepen A.
OPBERGVAKKEN
Aan de zijkant van de bagageruimte
bevinden zich twee open vakken met
net C (fig. 14-15) voor het opbergen
van voorwerpen.
P4T0188
SLUITEN (fig. 13)
fig. 13
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
(fig. 15)
P4T0189
De achterklep kan ook worden geopend bij centraal vergrendelde portieren en ingeschakeld diefstalalarm
(indien aanwezig).
In dit geval werkt het alarmsysteem
op de volgende manier:
– uitschakeling van de interieurbewaking;
– uitschakeling van de kantelsensor;
– uitschakeling druksensor achterklep.
Als de achterklep weer gesloten
wordt, worden de uitgeschakelde
functies weer ingeschakeld.
fig. 14
fig. 15
231
plaatsen achter bevindt zich de hoedenplank A.
Deze bevinden zich rechts en links
in de bagageruimte. Het vak is als
volgt bereikbaar: open het geklemde
deksel A door aan de handgreep B te
trekken en verwijder vervolgens het
deksel. Plaats om de klep terug te
plaatsen eerst het onderste deel en
druk vervolgens de klep stevig dicht.
In het rechter vak is bij uitvoeringen
met hifi-audiosysteem de subwoofer
luidspreker geplaatst.
P4T0191
De hoes kan worden opgerold nadat
de twee achterste pennen B uit de zittingen C zijn genomen en de klittenbandsluitingen aan de zijkant D los
zijn getrokken.
Bij een ongeval of plotseling remmen kunnen de
voorwerpen op de hoedenplank naar voren in het interieur
worden geslingerd, waardoor de
inzittenden letsel kunnen oplopen.
P4T0183
Achter de rugleuning van de zit-
fig. 18
P4T0190
HOEDENPLANK (fig. 17)
232
De rolhoes A kan worden opgerold
en verwijderd.
De hoedenplank kan worden neergeklapt met de handgreep B om de bagageruimte vanuit het interieur te bereiken.
Als u de hoedenplank wilt verwijderen,
moet u de hoedenplank neerklappen en
de beide pennen aan de zijkant uit de
zittingen C loshaken. Voor het terugplaatsen van de hoedenplank moeten de
pennen weer in de zittingen C worden
gestoken en de hoedenplank naar voren
worden gedraaid om te controleren of hij
goed vergrendeld is.
Het linker vak is bestemd voor de
CD-speler en de CD-speler voor het
ICS-navigatiesysteem van Lancia (indien aanwezig).
fig. 16
ROLHOES (fig. 18-19-20)
P4T0192
SERVICEVAKKEN (fig. 16)
fig. 17
fig. 19
Het scheidingsnet tussen het interieur
en de bagageruimte is opgeborgen in
de dubbele oprolautomaat A. Het bovenste en onderste gedeelte van het net
kunnen afzonderlijk worden bevestigd.
Plaats geen zware voorwerpen op de rolhoes omdat
deze de rolhoes kunnen beschadigen.
Haak het bovenste gedeelte van het net
in de zittingen B die afgesloten zijn met
de geklemde dekseltjes C.
Maak het onderste gedeelte vast aan de
haken D.
Bovendien kunnen bij
plotseling remmen deze
voorwerpen naar voren
worden geslingerd en de inzittenden verwonden.
De oprolautomaat kan vanuit de bagageruimte worden verwijderd nadat
het bovenste en onderste gedeelte van
het net weer zijn losgehaakt. U verwijdert de oprolautomaat door de knop
aan de rechterzijde naar voren te
draaien totdat het rode symbool
P4T0193
fig. 20
Om de oprolautomaat terug te plaatsen moet eerst de linkerzijde en
daarna de rechterzijde worden geplaatst. Draai vervolgens de knop
naar achteren totdat hij blokkeert.
P4T0195
Voor het terugplaatsen van de
rolhoes moet u de voorste pennen
weer insteken, de rolhoes uitvouwen
en daarna de achterste pennen weer
in de zittingen plaatsen.
(driehoek) verdwijnt, en vervolgens
eerst de rechter zijde van de oprolautomaat en daarna de linkerzijde op
te tillen. Verwijder de oprolautomaat
vanuit de bagageruimte (fig. 24).
fig. 22
P4T0196
SCHEIDINGSNET IN HET
INTERIEUR (fig. 21-22-23-24)
(indien aanwezig)
P4T0194
U kunt de rolhoes verwijderen door
hem op te rollen en de twee voorste
pennen E te verwijderen.
fig. 21
fig. 23
233
BAGAGE VASTZETTEN
(fig. 25-26)
OMKEERBARE
VLOERBEDEKKING
De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd
aan de daarvoor bestemde ringen in
de hoeken van de bagageruimte.
De vloerbedekking is omkeerbaar:
de vloerbedekking kan worden verwijderd, omgedraaid en weer worden
teruggeplaatst met de wasbare zijde
naar boven gekeerd, wanneer u smerige voorwerpen vervoert.
De ringen dienen ook voor de bevestiging van het bagagenet (als optional
beschikbaar bij de Lancia-dealer).
SKILUIK (fig. 27)
Het skiluik kan worden gebruikt
voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s) die vanuit de bagageruimte door het luik kunnen worden gestoken.
1) Kantel de armsteun A omlaag.
P4T0198
2) Druk op de handgreep B en duw
het klepje C naar beneden.
Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk
de passagiers ernstig verwonden.
3) Maak de bekleding los (indien
aanwezig).
Duw het luikje C in de richting van
de bagageruimte om het te sluiten: de
vergrendeling blokkeert automatisch.
P4T0199
P4T0197
fig. 24
234
P4T0200
fig. 25
fig. 26
fig. 27
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Geheel neerklappen (fig. 30)
Gedeeltelijk neerklappen (2/3)
(fig. 29)
Het is mogelijk de bagageruimte te
vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of
geheel neer te klappen.
Als beide zitplaatsen achter worden
neergeklapt, is de bagageruimte
maximaal vergroot.
Als alleen de rechter zitting wordt
neergeklapt, kan er één persoon op
de achterbank worden vervoerd.
Om de bagageruimte geheel te vergroten, moeten de rolhoes, de neerklapbare hoedenplank en het scheidingsnet (indien aanwezig) worden
verwijderd, volgens de instructies
die in de betreffende paragrafen zijn
aangegeven.
Gedeeltelijk neerklappen (1/3)
(fig. 28)
P4T0202
P4T0201
fig. 28
P4T0203
Als alleen de linker zitting wordt
neergeklapt, kunnen er twee personen op de achterbank worden vervoerd.
fig. 29
fig. 30
235
Bagageruimte vergroten
neer, waardoor er een vlakke laadvloer ontstaat in de bagageruimte.
1) Trek de handgreep A (fig. 31) in
het midden van iedere achterzitting in
de rijrichting en klap de zitting naar
voren in de richting van de pijl.
Zitplaatsen achter in normale
stand zetten
1) Plaats de veiligheidsgordels aan
de zijkant, zet de rugleuning weer
rechtop en controleer of hij goed vastgehaakt zit.
2) Verwijder de hoofdsteunen van de
rugleuningen achter (zie paragraaf
“Hoofdsteunen”) en plaats ze in de
daarvoor bestemde ruimte van de opgeklapte zitting (fig. 32).
3) Monteer de hoofdsteunen weer.
4) Monteer het scheidingsnet in het
interieur (indien aanwezig), de hoedenplank en de rolhoes weer zoals in
de betreffende paragrafen is beschreven.
P4T0204
4) Plaats de veiligheidsgordels aan
de zijkant en klap de rugleuningen
fig. 33
P4T0260
C (fig. 34) = linker rugleuning.
P4T0206
B (fig. 33) = rechter rugleuning
236
P4T0205
2) Klap vervolgens de zitting terug en
controleer of de veiligheidsgordels niet
gedraaid zitten tussen de zittingen en
de rugleuningen.
3) De rugleuning kan ontgrendeld
worden door de handgreep op de zijkant van de rugleuningen omhoog te
trekken:
fig. 31
BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt,
moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste
stand staan (zie paragraaf “Koplampen”).
fig. 32
fig. 34
Voor de montage van de doppen A
moet u eerst de lip C plaatsen en vervolgens op de andere zijde drukken
totdat de doppen in de openingen geborgd zijn.
IMPERIAAL/SKIDRAGER
BEVESTIGINGSPUNTEN (fig. 35)
Bij de Lybra SW kunnen als optional
worden geleverd: een set traversen, voor
het vervoeren van verschillende
voorwerpen, en specifieke hulpstukken
(skidrager, surfplankdrager, enz.).
Verwijder voor de montage van het
sleepoog het luikje A (fig. 36) op de
achterbumper. Steek hiervoor de punt
van de schroevendraaier in de betreffende opening.
Controleer na enkele
kilometers opnieuw of
de bevestigingsbouten nog
goed vastzitten.
De auto is voorbereid met drie sets
bevestigingspunten voor de traversen.
Voor de montage van de traversen
moet u de zes doppen A met een
schroevendraaier in punt B, loswippen. Bevestig vervolgens de traversen
met de daarvoor bestemde bouten.
BELANGRIJK Voor alle andere
informatie, waarschuwingen en te nemen voorzorgsmaatregelen bij het slepen van de auto of het slepen van een
andere auto, wordt verwezen naar het
hoofdstuk “Noodgevallen”.
Overschrijd nooit het
maximum draagvermogen
(zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
BIJ HET TREKKEN VAN
AANHANGERS
P4T0213
P4T0207
Bewaar de doppen voor het afdekken van de bevestigingspunten als
u de traversen verwijderd.
fig. 35
HET SLEPEN VAN
DE AUTO OF EEN
ANDERE AUTO
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger
gelden. U mag in geen geval harder
rijden dan 100 km/h.
fig. 36
237
RESERVEWIEL EN
GEREEDSCHAP
De auto kan zijn uitgerust met een
reservewiel met normale afmetingen
(indien aanwezig).
BELANGRIJK Zie voor de beschrijving van de juiste werkwijze voor het
verwisselen van een wiel en voor alle
waarschuwingen en de te nemen
P4T0209
Het reservewiel, de krik en het gereedschap vindt u onder de vloerbedekking in de bagageruimte.
Open de achterklep, til de bekleding
op en haak deze aan de bovenrand
vast met de daarvoor bestemde riem
A (fig. 37).
De vloerbedekking kan ook uit de
bagageruimte worden verwijderd door
de vloerbedekking naar achteren te
trekken.
Verwijder het vulstuk B (fig. 38).
238
Nadat het wiel verwisseld is, moet
het verwisselde wiel, de krik en het
gereedschap weer in de bagageruimte
worden opgeborgen en op de juiste
wijze worden bevestigd. Monteer het
vulstuk B (fig. 38) op het wiel.
Haak voordat u de vloerbedekking
laat zakken, de riem aan de bekleding
zoals is afgebeeld (fig. 40).
Als de vloerbedekking uit de bagageruimte was verwijderd en u deze
wilt terugplaatsen, moet u de voorste
bevestigingslippen F (fig. 41) in de
daarvoor bestemde zittingen in de bagageruimte plaatsen.
P4T0210
P4T0211
fig. 38
P4T0208
fig. 37
voorzorgsmaatregelen, het hoofdstuk
“Noodgevallen”.
Draai de blokkeerschroef (handgreep) C (fig. 39) los, pak de gereedschaphouder D en het reservewiel E
en plaats deze dicht bij het te verwisselen wiel.
EEN LEKKE BAND
fig. 39
fig. 40
GLOEILAMP
VERVANGEN
2) Verwijder het lampje B (fig. 43)
door het uit de contacten aan de
zijkant los te maken en vervang het
lampje.
BELANGRIJK Lees voordat u een
gloeilamp vervangt de opmerkingen
en de voorzorgsmaatregelen in het
hoofdstuk “Noodgevallen”.
3) Monteer het plafondlampje:
plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat het
lampje vastzit.
Gloeilamp (type C, 12V-C10W) vervangen:
1) Verwijder het lampenglas door
met een schroevendraaier de borgveer
A in te drukken.
P4T0214
PLAFONDVERLICHTING
MIDDENACHTER
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
(fig. 44)
Gloeilamp (type C, 12V-C10W) vervangen:
1) Licht het plafondlampje met een
schroevendraaier in punt A (fig. 42)
op.
2) Verwijder het lampje B door het
los te maken uit de contacten aan de
zijkant en vervang het lampje.
3) Monteer het lampenglas: plaats
eerst de zijde C en druk vervolgens op
de andere zijde totdat de borgveer A
is vastgehaakt.
fig. 41
fig. 43
P4T0216
P4T0212
P4T0215
fig. 42
fig. 44
239
6) Plaats de lamphouder D (fig. 47)
en draai hem rechtsom.
DERDE REMLICHT
Het lampje is van buitenaf bereikbaar bij geopende achterklep.
ACHTERLICHTUNIT
Achterlichten, richtingaanwijzers, remlichten, achteruitrijlicht en mistachterlicht
7) Plaats het derde remlicht terug op
de achterklep en bevestig de unit met
de schroeven B (fig. 46).
Gloeilamp (type B, 12V-H21W)
vervangen:
Gloeilamp vervangen:
8) Druk de dekseltjes A (fig. 45) in
de zittingen van de schroeven.
1) Verwijder de drie dekseltjes A
(fig. 45) door een schroevendraaier in
de daarvoor bestemde zittingen te
steken.
P4T0218
2) Draai de schroeven B (fig. 46) los
en verwijder de unit C.
1) Verwijder het deksel A (fig. 48)
van het servicevak links of rechts in
de bagageruimte door aan de handgreep B te trekken.
3) Draai de lamphouder D (fig. 47)
linksom en trek hem uit de zitting.
4 ) Verwijder de lamp E (fig. 47)
door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
5) Monteer de nieuwe lamp door
hem iets in te drukken en rechtsom te
draaien.
P4T0219
P4T0217
fig. 45
240
P4T0183
fig. 46
fig. 47
fig. 48
2) Verwijder de lichtunit door de
moeren C (fig. 49) los te draaien met
het uiteinde A (fig. 50) van de sleutel
die bij de auto is geleverd, en trek de
unit naar buiten zonder de stekker los
te maken. Gebruik op uitvoeringen
met hifi-audiosysteem het uiteinde B
(fig. 50) van de sleutel om de moeren
van de rechter unit los te draaien, en
steek de punt in de adapter C (fig. 50)
die ook bij de auto geleverd wordt.
4) Verwijder de lamp door hem iets
in te drukken en linksom te draaien
en vervang de lamp (fig. 52).
6) Monteer de lichtunit en draai de
moeren C (fig. 49) vast.
7) Monteer het deksel van het
servicevak door eerst het onderste deel
te plaatsen en het deksel vervolgens
aan te drukken.
F – Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor het achteruitrijlicht (alleen rechter lichtunit). Gloeilamp (type B,
12V-P21W) voor mistachterlicht (alleen linker unit).
3) Draai de schroeven D (fig. 51) los
en verwijder de lamphouder E.
P4T0221
G – Gloeilamp (type B, 12V-R10W)
voor achterlicht.
H – Gloeilamp (type B, 12VPY21W) (oranje) voor richtingaanwijzer.
L – Gloeilamp (type B, 12V-P21W)
voor remlicht.
5) Monteer de lamphouder E (fig. 51)
en bevestig hem met de schroeven D
(fig. 51).
P4T0222
P4T0301
P4T0220
fig. 49
fig. 51
fig. 50
fig. 52
241
TECHNISCHE GEGEVENS
De mensen die uit liefhebberij of vanwege
hun beroep zeer geïnteresseerd zijn in motoren
en techniek zullen waarschijnlijk op dit punt
met lezen beginnen. Het volgende hoofdstuk is
een rijke bron van gegevens, cijfers, formules en
tabellen. Het is feitelijk het technische “menu”
van de Lybra. Het menu, dat in technische taal,
alle eigenschappen en specificaties behandelt
van een auto die ontworpen is om de automobilist volledig tevreden te stellen.
242
IDENTIFICATIEGEGEVENS ..........................
MOTORCODES
CARROSSERIE-UITVOERINGEN ..................
MOTOR...........................................................
TRANSMISSIE ................................................
REMMEN ........................................................
WIELOPHANGING.........................................
STUURINRICHTING ......................................
WIELUITLIJNING ..........................................
WIELEN .........................................................
ELEKTRISCHE INSTALLATIE ......................
AFMETINGEN ................................................
PRESTATIES...................................................
GEWICHTEN..................................................
VULLINGSTABEL ..........................................
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN
EN VLOEISTOFFEN ......................................
BRANDSTOFVERBRUIK ................................
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT....................
BANDENSPANNING .......................................
243
245
246
250
252
253
253
253
254
255
256
258
259
261
264
266
267
268
MOTORCODE
IDENTIFICATIEGEGEVENS
De motorcode is in het cilinderblok
ingeslagen, en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
CHASSISNUMMER (A - fig. 1)
Het chassisnummer is op de rechter
schokdempersteun ingeslagen.
TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje (fig. 2) is aangebracht
op de fronttraverse in de motorruimte
en bevat de volgende informatie (fig.
3):
A - Naam van de fabrikant
Het is bereikbaar nadat de motorkap is geopend en bevat de volgende
gegevens:
B - Nummer typegoedkeuring
C - Identificatiecode van het autotype
– type van de auto
D - Chassisnummer
– oplopend productienummer.
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht
van de auto
P4T0223
P4T0184
F - Max. toelaatbaar totaalgewicht
van de auto met aanhanger
fig. 1
fig. 2
243
G - Max. toelaatbare voorasbelasting
PLAATJE MET INFORMATIE
OVER DE CARROSSERIELAK
H - Max. toelaatbare achterasbelasting
Het plaatje (fig. 4) is aangebracht op
de binnenzijde van het kofferdeksel.
I - Motortype
Het bevat de volgende informatie:
L - Code van de carrosserie-uitvoering
A - Fabrikant van de lak
M - Nummer voor de onderdelen
B - Kleurbenaming
N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (dieseluitvoeringen)
C - LANCIA kleurcode
P4T0250
P4T0137
D - Kleurcode voor bijwerken en
overspuiten
fig. 3
244
fig. 4
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
Typecode van de motor
Code van de carrosserie-uitvoering
Sedan
Station Wagon
Sedan
Station Wagon
1.6
182B6000
182B6000
839AXF1A 12
839BXF1A 13
1.8
839A7000
839A7000
839AXG1A 14
839BXG1A 15
2.0
185A8000
185A8000
839AXH1A 16
839BXH1A 17
1.9 jtd
AR 37101
AR 37101
839AXI1A 18
839BXI1A 19
2.4 jtd
839A6000
839A6000
839AXL1A 20
839BXL1A 21
245
MOTOR
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Aantal kleppen per cilinder
Boring en slag
Cilinderinhoud
Compressieverhouding
Max. vermogen (EU):
bijbehorend toerental
Max. koppel (EU):
bijbehorend toerental
1.6
1.8
2.0
kW
pk
min-1
Nm
kgm
min-1
182B6000
Otto
4 in lijn
4
80,5 x 78,4
1.596
10,5 : 1
76
103
5.750
145
14,9
4.000
839A7000
Otto
4 in lijn
4
82 x 82,7
1.747
10,3 : 1
96
130
6.300
156
15,8
3.800
185A8000
Otto
5 in lijn
4
82 x 75,65
1.998
10,7 : 1
110
150
6.500
181
18,5
3.750
mm
mm
mm
mm
0°
–
–
34°
–
24°
–
0°
0,45
0,45
Hydraulische
klepstoters
–
3°
–
41°
–
32°
–
2°
0,45
0,45
Hydraulische
klepstoters
–
9°
–
49°
–
40°
0°
–
0,45
0,45
Hydraulische
klepstoters
mm
cm3
DISTRIBUTIE
Inlaat:
opent voor B.D.P.
opent na B.D.P.
sluit voor B.D.P.
sluit na O.D.P.
Uitlaat:
opent na B.D.P.
opent voor O.D.P.
sluit voor B.D.P.
sluit na B.D.P.
Klepspeling voor controle van de distributie: inlaat
uitlaat
Klepspeling bij koude motor:
inlaat
uitlaat
246
1.9 jtd
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Aantal kleppen per cilinder
Boring en slag
Cilinderinhoud
Compressieverhouding
Max. vermogen (EU):
bijbehorend toerental
Max. koppel (EU):
bijbehorend toerental
kW
pk
min-1
Nm
kgm
min-1
AR 37101
Diesel
4 in lijn
2
82 x 90,4
1.910
18,45 : 1
81
110
4.000
275
28,0
2.000
839A6000
Diesel
5 in lijn
2
82 x 90,4
2.387
18,45 : 1
103
140
4.000
304
31,0
1.800
mm
mm
mm
mm
0°
–
–
32°
–
40°
2°
–
0,50
0,50
0,30
0,35
0°
–
–
32°
–
40°
2°
–
0,50
0,50
0,30
0,35
mm
cm3
DISTRIBUTIE
Inlaat:
opent voor B.D.P.
opent na B.D.P.
sluit voor B.D.P.
sluit na O.D.P.
Uitlaat:
opent na B.D.P.
opent voor O.D.P.
sluit voor B.D.P.
sluit na B.D.P.
Klepspeling voor controle van de distributie: inlaat
uitlaat
Klepspeling bij koude motor:
inlaat
uitlaat
2.4 jtd
247
INSPUITING/ONTSTEKING
Modificaties of reparaties
aan het brandstofsysteem
die niet correct worden
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
Uitvoering 1.6
Geïntegreerde elektronische inspuiting en ontsteking: één regeleenheid
regelt zowel inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging met pingelsensor.
– Type: Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting.
– Luchtfilter: met verwisselbaar papieren element.
– In brandstoftank ondergedompelde elektrische brandstofpomp.
– Benzinefilter in brandstoftank.
– Inspuitdruk: 3 bar.
– Elektronische verwerking van gegevens die door de toerentalsensor
248
van de motor (speed), de temperatuursensor en de absolute-druksensor
in het inlaatspruitstuk (density) worden gemeten.
– Mengselcorrectie: “closed loop”
(informatie over het verloop van de
verbranding via een lambdasonde).
– Stationair toerental (zelfregelend
door middel van elektromotor): 800 ±
50 min-1.
– Ontstekingsvolgorde 1 - 3 - 4 - 2.
– Bougies:
LANCIA RC10YCC
LANCIA BKR5EZ
Champion RC10YCC
NGK BKR5EZ
Uitvoering 1.8
Geïntegreerde elektronische inspuiting en ontsteking: één regeleenheid
regelt zowel inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging met pingelsensor.
– Type: Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting.
– Luchtfilter: met verwisselbaar
papieren element.
– In brandstoftank ondergedompelde
elektrische brandstofpomp.
– Benzinefilter in brandstoftank.
– Inspuitdruk: 3 bar.
– Directe meting van de hoeveelheid
inlaatlucht met luchtkwantummeter
met verwarmde draad.
– Mengselcorrectie: “closed loop”
(informatie over het verloop van de
verbranding via een lambdasonde).
– Stationair toerental: 825 ± 50 min-1
– Nokkenasversteller op de inlaatnokkenas.
– Ontstekingsvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2.
– Bougies:
LANCIA RC10YCC
LANCIA BKR6EZ
Champion RC10YCC
NGK BKR6EZ
Uitvoering 2.0
Geïntegreerde elektronische inspuiting en ontsteking: één regeleenheid
regelt zowel inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging met pingelsensor.
– Type: Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting.
– Luchtfilter: met verwisselbaar papieren element.
– In brandstoftank ondergedompelde
elektrische brandstofpomp.
– Benzinefilter in brandstoftank.
– Inspuitdruk: 3 bar.
Stoichiometrische dosering van het
lucht-/brandstofmengsel op basis van:
– directe meting van de hoeveelheid
inlaatlucht met luchtkwantummeter
met verwarmde draad;
– mengselcorrectie: “closed loop”
(informatie over het verloop van de
verbranding via een lambdasonde).
– Stationair toerental: 700 ± 50 min1.
– Ontstekingsvolgorde: 1-2-4-5-3.
– Bougies:
LANCIA RC8BYC
Champion RC8BYC
BRANDSTOFSYSTEEM
Uitvoeringen 1.9 jtd - 2.4 jtd
Modificaties of reparaties
aan het brandstofsysteem
die niet correct worden
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
Directe dieselinspuiting met turbodrukvulling en intercooler.
– Brandstofpomp: hoge-drukinspuitpomp unijet; elektrische opvoerpomp in de tank.
– Inspuitvolgorde:
1.9 jtd: 1 - 3 - 4 - 2
2.4 jtd: 1 - 2-4 - 5-3.
– Stationair toerental:
1.9 jtd: 850 ± 20 min-1.
2.4 jtd: 830 ± 20 min-1.
– Luchtfilter: met verwisselbaar
papieren element.
249
– Door uitlaatgas aangedreven
turbocompressor met variabele leidschoepen en drukregelklep (wastegate).
– Turbodruk: 1 bar.
– E.G.R.-systeem, elektronisch gecontroleerd op basis van het toerental, motorbelasting en koelvloeistoftemperatuur.
SMEERSYSTEEM
Smering onder druk d.m.v. een
tandwieloliepomp met ingebouwde
oliedrukregelklep.
Reiniging van de motorolie in een
fullflow-oliefilterelement.
KOELING
Koelsysteem met radiateur, centrifugale waterpomp en expansiereservoir.
Thermostaat met “by-pass”-regeling
in het secundaire circuit voor de recirculatie van koelvloeistof van de
motor naar de radiateur.
Elektroventilateur voor het koelen
van de radiateur met in-/uitschakeling, geregeld door de regeleenheid
van de motor.
250
TRANSMISSIE
KOPPELING
Zelfstellend met koppelingspedaal
zonder vrije slag. Met hydraulische bediening.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK EN
DIFFERENTIEEL
Vijf gesynchroniseerde versnellingen
vooruit en één versnelling achteruit.
Gesynchroniseerde versnelling achteruit bij de uitvoeringen 1.9 jtd en
2.4 jtd.
De overbrengingsverhoudingen van de versnellingsbak zijn:
Sedan
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
1e versn.
3,909
3,909
3,909
3,800
3,800
2 versn.
2,238
2,238
2,238
2,235
2,235
3e versn.
1,520
1,520
1,520
1,360
1,360
4e versn.
1,156
1,156
1,156
0,971
0,971
5e versn.
0,971
0,971
0,946
0,707
0,763
achteruit
3,909
3,909
3,909
3,545
3,545
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
1e versn.
3,909
3,909
3,909
3,800
3,800
2 versn.
2,238
2,238
2,238
2,235
2,235
3e versn.
1,520
1,520
1,520
1,360
1,360
4e versn.
1,156
1,156
1,156
0,971
0,971
5e versn.
0,971
0,971
0,946
0,707
0,763
achteruit
3,909
3,909
3,909
3,545
3,545
e
Station Wagon
e
251
DIFFERENTIEEL
Rechte eindoverbrenging en differentieel ingebouwd in het versnellingsbakhuis.
Aandrijving van de voorwielen
m.b.v. aandrijfassen die via homokinetische koppelingen verbonden zijn
met het differentieel en de wielen.
REMMEN
VOETREM
Voor: schijfremmen met zwevende
remtangen, en één remcilinder per
wiel.
Achter: schijfremmen met zwevende
remtangen.
Diagonaal gescheiden hydraulisch
remsysteem.
De overbrengingsverhoudingen van
het differentieel zijn:
Onderdrukrembekrachtiger van 8”
met extra kamer (uitvoeringen 1.6 1.8 en 1.9 jtd). Onderdrukrembekrachtiger van 7” + 8” (uitvoeringen 2.0
en 2.4 jtd).
Rechte eindreductie
Aantal
Tanden
1.6
3,823
65/17
1.8
3,733
56/15
ABS: met 4 sensoren en 4 kanalen.
2.0
3,733
56/15
Automatisch zelfstellend mechanisme
voor de speling van de remvoeringen.
1.9 jtd
3,353
57/17
Elektronische remdrukregeling, geregeld door het ABS.
2.4 jtd
3,111
56/18
HANDREM
De handrem werkt mechanisch
d.m.v. een handremhefboom op de
achterwielen.
252
WIELOPHANGING
STUURINRICHTING
WIELUITLIJNING
VOORWIELOPHANGING
Samendrukbare, telescopische en
energie-absorberende stuurkolom met
hoogte- en lengteverstelling.
Toespoor gemeten tussen de velgranden van de wielen:
Onafhankelijke wielophanging, type
McPherson met dwarsgeplaatste onderste wieldraagarmen.
Gedesaxeerde schroefveren en dubbelwerkende telescopische schokdempers.
Stabilisatorstang.
ACHTERWIELOPHANGING
Onafhankelijke BLG multilink-wielophanging.
Schroefveren.
“For life” gesmeerd tandheugelstuurhuis.
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Kogelgewrichten “for life” gesmeerd.
Minimum draaicirkel:
– uitvoeringen 1.6 - 1.8 - 1.9 jtd =
10,5 m
– voorwielen: – 1 ± 1 mm
– achterwielen: 2 ± 2 mm
De waarden zijn van toepassing op
een onbelaste auto in rijklare staat.
Laat deze handeling door de
Lancia-dealer uitvoeren. Deze beschikt over het speciale gereedschap
dat voor deze handeling noodzakelijk
is.
– uitvoeringen 2.0 - 2.4 jtd = 10,9 m.
Aantal stuuromwentelingen van
aanslag tot aanslag: circa 2,5.
Telescopische dubbelwerkende schokdempers onder gasdruk. Stabilisatorstang.
253
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle
wielen zijn voorzien van banden van
hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden
mogen geen binnenbanden gebruikt
worden.
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen of lichtmetalen (optional) velgen.
Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.
1.8 - 2.0 - 2.4 jtd
Tubeless band.
Velgmaat
4.00B x 15” H35
Bandenmaat
T125/80 R15 96M
SNEEUWKETTINGEN
6J x 15H2
195/65 R15 91H
6 /2J x 15H - 37 (䢇)
6J x 15H2 - 37 (n)
205/60 R15 91V (n)
Maximale dikte van de sneeuwkettingen boven het profiel van de band:
9 mm.
6J x 15H2
195/65 R15 91V
61/2J x 15H - 37 (䢇)
6J x 15H2 - 37 (n)
205/60 R15 91V (n)
1
(䢇) Bij enkele uitvoeringen (n) Optional
WINTERBANDEN
Velgmaat
Bandenmaat
1.6 - 1.9 jtd
6J x 15H2
195/65 R15 91T (M + S)
1.8 - 2.0 - 2.4 jtd
6J x 15H2
195/65 R15 91H (M + S)
254
Geperst stalen velg.
Bandenmaat
Velgmaat
1.6 - 1.9 jtd
RESERVEWIEL
Controleer na enkele meters rijden
of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
ELEKTRISCHE
INSTALLATIE
Modificaties of reparaties
aan het brandstofsysteem
die niet correct worden
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar veroorzaken.
Spanning van de elektrische installatie: 12 Volt.
ACCU
Met min aan massa. Voor bepaalde landen kunnen zwaardere accu’s zijn gemonteerd.
Capaciteit bij ontlading
in 20 uur
Startstroom
in koude toestand (–18°C)
1.6
50Ah - 60Ah (*)
250A - 380A (*)
1.8 - 2.0
50Ah - 60Ah (*)
250A - 380A (*)
1.9 jtd
60Ah - 70Ah (*)
380A - 450A (*)
2.4 jtd
70Ah
450A
(*) Als alternatief voor bepaalde uitvoeringen/landen (indien aanwezig)
DYNAMO
Gelijkrichter met diodes en ingebouwde elektronische spanningsregelaar. Het laden van de
accu begint zodra de motor is aangeslagen.
Nominale maximum laadstroom
1.6
1.8 - 2.0
80A - (80A of 90A met airconditioning) (105A als
alternatief voor bepaalde uitvoeringen/landen (indien aanwezig)
100A - (100A met airconditioning) (120A als
alternatief voor bepaalde uitvoeringen/landen (indien aanwezig)
1.9 jtd
85A of 100A (100A of 120A met airconditioning)
(120A met hulpverwarming)
2.4 jtd
120A
STARTMOTOR
Nominaal vermogen
1.6
1,3 kW of 1,4 kW
1.8 - 2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
1,1 kW
1,8 kW of 2,0 kW
2,1 kW
255
AFMETINGEN
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
Afmetingen in mm.
! ! ! !
Inhoud van de bagageruimte (VDA-norm): 420 dm3
! ! !
! ! ! !
! ! !
! ! ! !
! ! ! !
! ! ! !
! ! ! !
P4T0027
fig. 5
256
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Afmetingen in mm.
Inhoud van de bagageruimte onder de rolhoes van de bagageruimte (VDA-norm):
– achterbank in normale stand: 420 dm3
– met neergeklapte achterbank: 800 dm3
Totale inhoud: 1.300 dm3
P4T0028
fig. 6
(•) Hoogte auto compleet met allesdragers: 1578 mm
257
PRESTATIES
Max. snelheid na de inrijperiode van de auto in km/h
Sedan
1e
2e
3e
4e
5e
AR
1.6
48
84
123
161
185
48
1.8
54
94
137
180
201
54
2.0
55
96
141
186
210
35
1.9 jtd
36
62
102
143
187
39
2.4 jtd
39
67
110
154
205
42
Station Wagon
1e
2e
3e
4e
5e
AR
1.6
48
84
123
161
185
48
1.8
54
94
137
180
201
54
2.0
55
96
141
186
210
55
1.9 jtd
36
62
102
143
187
39
2.4 jtd
39
67
110
154
205
42
258
GEWICHTEN
(in kg)
1.6
Sedan
1.6
Station Wagon
1.8
Sedan
1.8
Station Wagon
2.0
Sedan
2.0
Station Wagon
Rijklaar gewicht
(met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
1.250
1.290
1.300
1.340
1.350
1.390
Nuttig laadvermogen (*)
inclusief bestuurder:
520
525
520
525
520
525
– vooras:
1.050
1.050
1.050
1.050
1.050
1.050
– achteras:
1.050
1.050
1.050
1.050
1.050
1.050
– totaal:
1.770
1.815
1.820
1.865
1.870
1.915
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
1.400
1.400
1.400
1.400
1.400
1.400
– ongeremd
400
400
400
400
400
400
Max. dakbelasting:
50
80
50
80
50
80
Max. gewicht op de trekhaak
(geremde aanhanger):
75
75
75
75
75
75
Max. toelaatbaar gewicht (**)
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt
beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
259
1.9 jtd
Sedan
1.9 jtd
Station Wagon
2.4 jtd
Sedan
2.4 jtd
Station Wagon
Rijklaar gewicht
(met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
1.310
1.350
1.370
1.410
Nuttig laadvermogen (*)
inclusief bestuurder:
520
525
520
525
– vooras:
1.050
1.050
1.050
1.050
– achteras:
1.050
1.050
1.050
1.050
– totaal:
1.830
1.875
1.890
1.935
Gewicht van de aanhanger:
– geremd
1.400
1.400
1.400
1.400
– ongeremd
400
400
400
400
Max. dakbelasting:
50
80
50
80
Max. gewicht op de trekhaak
(geremde aanhanger):
75
75
75
75
Max. toelaatbaar gewicht (**)
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig
wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
260
VULLINGSTABEL
1.6
1.8
2.0
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
liter
kg
liter
kg
liter
kg
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
60
8
–
–
60
8
–
–
60
8
–
–
Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
Motorkoelsysteem:
8,0
–
6,81
6,80 (*)
–
8,6
–
Mengsel van gedestil. water en
50%
PARAFLU11
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
3,5
3,8
3,1
3,4
3,9
4,3
3,5
3,85
4,3
5,0
3,8
4,45
SELENIA 20K (r)
Versnellingsbak en differentieel:
1,98
1,8
1,98
1,8
1,98
1,8
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
Hydraulische stuurbekrachtiging:
0,9
–
0,9
–
0,9
–
–
0,095
–
0,095
–
0,095
TUTELA MRM 2
0,52
–
0,56
–
0,56
–
TUTELA TOP 4
–
4
–
Mengsel van water en
DP1
–
5,5
–
Mengsel van water en
DP1
(*) Met airconditioning:
Homokinetische koppelingen en
in stofhoezen (ieder):
Hydraul. remcircuit met ABS:
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter:
Reservoir ruitensproeiers voor
en achter en
koplampsproeiers:
4
5,5
–
–
4
5,5
TUTELA GI/A
(r) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van
SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
261
1.9 jtd
2.4 jtd
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
liter
kg
liter
kg
60
8
–
–
60
8
–
–
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
6,85
7,27 (*)
–
7,4
–
Mengsel van gedestil. water en 50%
PARAFLU11
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
4,2
4,8
3,75
4,25
4,8
5,5
4,3
4,9
Versnellingsbak en differentieel:
1,98
1,8
1,98
1,8
Hydraulische stuurbekrachtiging:
0,9
–
0,9
–
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
(*) Met airconditioning:
Homokinetische koppelingen en
in stofhoezen (ieder):
Hydraul. remcircuit met ABS:
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter:
Reservoir ruitensproeiers voor
en achter en koplampsproeiers:
SELENIA TURBO DIESEL (m)
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A of TUTELA GI/A F7
TUTELA MRM 2
–
0,095
–
0,095
0,56
–
0,56
–
TUTELA TOP 4
4
–
4
–
Mengsel van water en
DP1
5,5
–
5,5
–
Mengsel van water en
DP1
(m) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40.
262
OPMERKINGEN OVER HET
GEBRUIK VAN VLOEISTOFFEN
Olie
Ruitensproeiervloeistof
MOTOROLIEVERBRUIK
Gebruik een mengsel van water en
DP1 in de volgende mengverhouding:
Smeersystemen nooit bijvullen met
olie waarvan de specificaties afwijken
van de in het systeem aanwezige olie.
30% DP1 en 70% water in de zomer.
De motor van een nieuwe auto moet
nog worden ingereden. Dit betekent
dat het motorolieverbruik pas na de
eerste 5.000÷ 6.000 km stabiliseert.
Koelvloeistof
Een mengsel van PARAFLU11 en
gedestilleerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een
temperatuur van –35°C.
50% DP1 en 50% water in de winter.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
Bij temperaturen onder –20°C DP1
onverdund gebruiken.
263
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Gebruik
Smering voor
benzinemotoren
Specificaties van de smeermiddelen en
vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Multigrade motorolie
SAE 10W-40 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan
de specificaties ACEA A3-96, CCMC G5 en API SJ
Multigrade motorolie
SAE 5W-30 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan
de specificaties ACEA A1 en API SJ
Aanbevolen voor temperaturen onder -20°C
Multigrade motorolie
SAE 10W-40 voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA
B3 en API CD
Smering voor
dieselmotoren
Multigrade motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF
Aanbevolen voor temperaturen onder -15°C
264
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
SELENIA 20K
SELENIA
PERFORMER
SELENIA
TURBO DIESEL
SELENIA
WR DIESEL
Toepassing
Gebruik
Specificaties van de smeermiddelen en
vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto
Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen
Toepassing
SAE 75W-80 EP
olie op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-5, MIL-L-2105 D LEV
TUTELA CAR
ZC 75 Synth
Mechanische versnellingsbak en differentieel
Vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI = 2,
bevat molybdeensulfide
TUTELA MRM 2
Homokinetische koppelingen
Remvloeistof
Synthetische remvloeistof, NTHSA nr. 116 DOT 4, ISO
4925, SAE J-1703, CUNA NC 956-01
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remsysteem
en koppelingbediening
Anti-vries voor
radiateur
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycolmonoethyleen corrosiewerend CUNA NC 956-16
PARAFLU11
Mengverhouding:
50% tot –35°C
Toevoeging voor
dieselbrandstof
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking
voor dieselmotoren
diesel mix
Vermengen met dieselolie (25 cm3 per 10 liter)
Vloeistof voor
ruitensproeiers
voor/achter en
koplampsproeiers
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen
CUNA NC 956-II
Olie en vetten
voor krachtoverbrengingen
DP1
Onverdund of met
water gebruiken
265
BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die
in EU-normen is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten
tijdens:
– een stadsrit: opgebouwd uit een
koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
– buitenweg: waarbij veelvuldig
wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik
van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen
de 0 en 120 km/h;
266
– gecombineerd verbruik: voor het
bepalen van het gecombineerde
brandstofverbruik telt de waarde van
de stadsrit mee voor 37% en de
waarde van de testrit buiten de stad
voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek,
bedrijfsomstandigheden, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden,
algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal
op het dak en de aanwezigheid van
andere accessoires die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, kunnen in
de praktijk een brandstofverbruik
opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt (zie “Kostenbesparing en beperking van de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen” in het
hoofdstuk “Correct gebruik van de
auto”.
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU-normen 1999/100 (liter x 100 km)
Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
Sedan
Station Wagon
Sedan
Station Wagon
1.6
11,2
11,4
6,4
6,5
8,2
8,3
1.8
11,8
12,4
6,3
6,5
8,3
8,7
2.0
13,8
14,0
7,5
7,7
9,8
10,0
1.9 jtd
8,1
8,4
4,7
4,8
5,9
6,1
2.4 jtd
9,0
9,2
5,4
5,5
6,7
6,9
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT
De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven.
CO2-EMISSIE VOLGENS EU-normen 1999/100 (g/km)
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
Sedan
Station
Wagon
Sedan
Station
Wagon
Sedan
Station
Wagon
Sedan
Station
Wagon
Sedan
Station
Wagon
194
197
198
206
233
238
157
162
179
182
267
BANDENSPANNING
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Sedan
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
Bandenmaat
Bij gemiddelde belading
Voor
Achter
Bij volle belading
Voor
Achter
195/65 R15 91H
2,0
2,0
2,2
2,4
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,0
2,0
2,2
2,4
4,2
195/65 R15 91V
2,0
2,0
2,2
2,4
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,0
2,0
2,2
2,4
4,2
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,4
2,4
4,2
4,2
195/65 R15 91H
2,2
2,2
2,2
2,4
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4
4,2
195/65 R15 91V
2,2
2,2
2,2
2,4
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4
4,2
(n) Optional
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
268
Reservewiel
Station Wagon
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
Bandenmaat
Bij gemiddelde belading
Bij volle belading
Reservewiel
Voor
Achter
Voor
Achter
195/65 R15 91H
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
195/65 R15 91V
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
2,4 (2,7*)
4,2
4,2
195/65 R15 91H
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
195/65 R15 91V
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
205/60 R15 91V (n)
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
(n) Optional
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
(*) Maximaal gewicht in de bagageruimte van de auto met neergeklapte achterbank (1 persoon + 350 kg).
269
ACCESSOIRES MONTEREN
Speciaal voor de Lybra heeft Lancia een serie
afgestemde en beproefde accessoires ontworpen.
Deze accessoires zijn eenvoudig in gebruik,
betrouwbaar en functioneel, zodat zowel het
gebruikscomfort als de veiligheid onder alle
omstandigheden zijn gegarandeerd.
Zo heeft Lancia, om het sportieve karakter
van de Lybra te benadrukken, lichtmetalen velgen, met leer beklede sportsturen en spoilers
ontworpen die goed aansluiten bij de vormgeving van de auto en waarmee een persoonlijk en
sportief accent wordt aangebracht.
Voor het veilig vervoeren van uw kinderen is
er in het Lancia Lineaccessori programma een
reeks kinderzitjes opgenomen, die voldoen aan
de huidige Europese normen.
U vindt alle leverbare accessoires terug in de
speciale catalogus bij uw Lancia-dealer. Het personeel van Lancia staat klaar om al uw vragen
uitgebreid te beantwoorden.
270
Op de volgende pagina’s zijn schema’s en
beschrijvingen opgenomen voor het juist monteren van een aantal accessoires. De montage
moet altijd door deskundige personen worden
uitgevoerd.
Lancia heeft het personeel van de dealer via
speciale trainingen voor de Lybra opgeleid.
TREKHAAK .................................................
271
TREKHAAK
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen,
moeten worden aangehouden. Deze
richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen
94/20 en daarop volgende wijzigingen.
gergewicht van de auto waarop de
trekhaak wordt bevestigd.
Voor de elektrische aansluiting moet
een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun
op de trekhaak.
Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/ DINnormen) worden gebruikt, waarbij
eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van fabrikant
van de trekhaak moeten worden opgevolgd.
Een eventuele elektrisch geregelde
rem (of bijv. een elektrische lier, enz)
moet rechtstreeks op de accu worden
aangesloten met een kabel met een
diameter van 2,5 mm2.
Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor
een 15W gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan.
Voor iedere uitvoering moet een
trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhan-
271
DOORSNEDE A-A
M10
4
242
100
N∞3 M12
N∞2 M8
M10
N∞4 M8
313
26,5
25,5
70
87
A
35
Bestaande bouten op de
auto
20
496,5
442,5
1015
80
Achteras
496,5
98
87,5
Het stalen verstevigingsstuk 1 moet
een minimum dikte hebben van 8
mm, de stalen verstevigingsstukken 2
en 3 moeten een minimum dikte hebben van 6 mm.
3
2
3
100
en 2 inbusbouten M10x110
2
107,5
, 2 bouten M8x30
(al op de auto aanwezig)
(313)
1
Bestaande opening
De trekhaak (fig. 1) moet op de
punten aangegeven met Ø bevestigd
worden met in totaal 6 bouten M8x30
(waarvan vijf zeskantbouten en 1
inbusbout)
,3 bouten M12x35
≥ 65
10
Hart trekkogel
A
385 ± 35
Belast
fig. 1
BELANGRIJK Het is verplicht om
op dezelfde hoogte als de trekkogel
een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te
brengen met de volgende tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING
75 kg.
272
Na de montage van de
trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om
te voorkomen dat uitlaatgassen in
het interieur kunnen dringen.
P4T0633
MONTAGESCHEMA
ALFABETISCH
REGISTER
ABS .................................................... 142
Aansteker ................................................123
ABS ........................................................142
Accessoires monteren ..............................270
Accu
- met optische hydrometer ......................215
- technische gegevens ..............................255
- vloeistofniveau ......................................214
- onderhoud ............................................214
- opladen ................................................196
Achterruitverwarming..............................115
Achterruitwisser (SW)
- ruitensproeier ........................................221
- vloeistofniveau ......................................210
- wisserblad vervangen ............................227
- bediening ..............................................227
Achteruitrijlichten
- gloeilamp vervangen (sedan) ................182
- gloeilamp vervangen (SW) ....................240
Afmetingen ......................................256-257
Afstandsbediening met radiofrequentie (typegoedkeuring) ........................................277
Airbags voor en side-bags ..........................40
Airconditioning, automatisch ..................100
- onderhoud van het systeem ..................221
Antenne autoradio (SW) ..........................228
Armsteun achter met opbergvak ..............126
Armsteun voor en achter ............................29
Asbak ......................................................123
Auto langere tijd stallen ..........................163
Automatische niveauregeling
op achterwielen SW ................................229
Automatische snelheidsregelaar
(Cruise-control) ......................................118
Autoradio
- antenne radio (SW) ..............................228
- beschrijving en werking ..........................68
- cassettespeler ..........................................93
- CD-speler ................................85-145-228
- hifi-audiosysteem ..........................145-229
- luidsprekers ..........................................144
- luidsprekers achter (SW) ......................228
B
agageruimte (inhoud)..................256-257
- bagage vastzetten ..........................135-235
- bagageruimteverlichting ........................231
- openen en sluiten ..........................133-230
- vergroten (sedan) ..................................134
- vergroten (SW) ....................................235
Bagageruimteverlichting (sedan)
- gloeilamp vervangen..............................186
Bagageruimteverlichting (SW)
- gloeilamp vervangen..............................239
Banden ............................................268-269
- bandenmaat ..........................................254
- bandenspanning ....................153-268-269
- bij een lekke band..........................169-238
- tips voor het behoud..............................218
- winterbanden ........................................254
Batterijen afstandsbediening ................18-24
Bedieningsknoppen ..................................114
Bij een ongeval ........................................198
Bougies ............................................152-217
Brandstof
- brandstof-noodschakelaar ....................116
- brandstofmeter........................................47
- brandstofverbruik ..........................266-267
- dop van de brandstoftank......................138
- tanken met de Lybra ............................150
Brandstof-noodschakelaar........................116
Brandstofmeter ..........................................47
Brandstoftank
- inhoud ..........................................261-262
- tankdop ................................................138
Brandstofverbruik ............................266-267
Buitenverlichting
- bediening ..............................................111
- gloeilamp achter vervangen (sedan) ......182
- gloeilamp achter vervangen (SW) ..........240
- gloeilamp voor vervangen......................179
C
arrosserie
- onderhoud ............................................222
- uitvoeringen ..........................................245
Centrale portiervergrendeling ..................129
- centrale ruitbediening............................130
Chassisnummer ......................................243
Check Control............................................54
- check-waarschuwingslampje ..................56
Check-controlelampje en verlichting bedieningsorganen ..........................................56
CO2-emissie bij de uitlaat ........................267
Controle- en waarschuwingslampjes ..........48
Controlelampje bedieningsorganen ............56
Cruise-control..........................................118
273
Dashboard ............................................13
Dashboardkastje ......................................122
Derde remlicht
- gloeilamp vervangen (sedan) ................183
- gloeilamp vervangen (SW) ....................240
Diefstalalarm ............................................18
- afstandsbediening....................................19
- batterijen afstandsbediening vervangen ..24
- ministeriële goedkeuring ..................25-277
- uitschakelen ......................................20-23
Dieselfilter
- condens aftappen ..................................213
Differentieel
- technische gegevens ..............................250
Dimlicht
- bediening ..............................................111
- gloeilamp vervangen..............................179
- lichtbundel afstellen ..............................141
Dop van de brandstoftank........................138
Dorpelverlichting
- gloeilamp vervangen..............................186
Dynamo ..................................................255
Economisch en milieubewust rijden ......160
Elektrische ruitbediening ........................131
- centrale ruitbediening............................130
Elektrische ruitbediening achter ..............132
Elektrische installatie
(technische gegevens) ..............................255
Elektronische regeleenheden ....................216
EOBD-systeem ........................................141
Extra accessoires......................................164
274
Gebruik van de auto en praktische tips 146
Gereedschap ....................................171-238
Gewichten ........................................259-260
Gloeilamp (vervangen) ............................176
- algemene aanwijzingen..........................177
- typen......................................152-177-178
Goedkeuring afstandsbediening................277
Gordelspanners..........................................39
Grootlicht
- bediening ..............................................111
- gloeilamp vervangen..............................179
Grootlichtsignaal (bediening) ..................112
Handrem ......................................116-252
Hendels aan het stuur
- hendel links ..........................................111
- hendel rechts ........................................112
Hoedenplank (SW) ..................................232
Hoofdsteunen ............................................28
Hulpverwarming......................................110
I
CS van Lancia........................................57
Identificatiegegevens ................................243
Imperiaal/skidrager
- bevestigingshaken (sedan) ....................140
- bevestigingshaken (SW) ........................237
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon ....139
Inbouwvoorbereiding Telepass ................139
Instrumenten ............................................46
- lichtsterkteregeling ................................115
Instrumentenpaneel ..................................45
- lichtsterkteregeling ................................115
Interieur (onderhoud) ..............................224
Interieurverlichting ..................................121
- gloeilamp plafondverlichting
achter vervangen ....................................185
- gloeilamp plafondverlichting
voor vervangen ........................................184
Kentekenplaatverlichting
- gloeilamp vervangen..............................183
Kilometerteller ..........................................48
Kinderen (veilig vervoeren)........................35
Kinderveiligheidsslot................................131
Klimaatregeling ........................................98
Koelvloeistoftemperatuurmeter ..................47
Koplampen
- lichtbundel afstellen ..............................140
- mistlampen voor afstellen......................141
- stand koplampen corrigeren ..................140
Koplampsproeiers
- bediening ..............................................113
- koplampsproeiers ..................................221
- vloeistofniveau ......................................210
Koppeling (technische gegevens) ..............250
Kostenbesparing en beperking van uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen ......................158
- algemene aanwijzingen..........................158
- gebruiksomstandigheden ......................159
- rijstijl ....................................................159
Krik (sedan) ............................................171
Krik (SW)................................................238
L
ak (tips voor het behoud van) ............222
Lancia CODE ............................................15
Lichtbundel afstellen
- koplampen ............................................141
- mistlampen voor ..................................141
Luchtfilter ..............................................212
Lybra Station Wagon ..............................226
M
istachterlicht
- bediening ..............................................114
- gloeilamp vervangen (sedan) ................182
- gloeilamp vervangen (SW) ....................241
Mistlampen voor
- bediening ..............................................114
- gloeilamp vervangen..............................181
- lichtbundel afstellen ..............................141
Mobiele telefoon ......................................139
Motor
- brandstofsysteem ..........................248-249
- distributie ......................................246-247
- identificatiecode ....................................245
- inspuiting/ontsteking ............................248
- koelsysteem ..........................................250
- motorcode ............................................243
- smeersysteem ........................................250
- technische gegevens ......................246-247
Motor starten
- benzinemotor starten ............................147
- dieselmotor starten ................................148
- motor opwarmen na het starten ............149
- motor uitzetten......................................149
- noodstart ..............................................167
- rollend starten................................149-169
- start-/contactslot ....................................14
- starten met een hulpaccu ......................168
Motorkap ................................................136
Motorolie
- motorolieverbruik..................................263
- oliepeil controleren ................................209
- specificaties....................................264-265
Motoroliepeil............................................209
Motorolieverbruik ....................................263
Muntenbakje............................................124
Niveau
van de koelvloeistof van het
motorkoelsysteem....................................210
Niveaus (controleren) ..............................206
Noodgevallen ..........................................166
Oliepeil van de stuurbekrachtiging........211
Onderhoud van de auto............................200
- aanvullende werkzaamheden ................204
- geprogrammeerd onderhoud..................201
- jaarlijks inspectieschema ......................204
- onderhoudsschema ................................202
Opbergvakken..................................125-231
Opendak..................................................127
Opkrikken van de auto ............................196
P
arkeren ..............................................150
Pasjeshouder............................................124
Periodieke controles en voor lange reizen..164
Plaatje met lakgegevens ..........................243
Plafondverlichting voor en achter
- bediening ..............................................121
- gloeilamp vervangen ......................184-185
Plafondverlichting middenachter (SW) ....228
- gloeilamp vervangen..............................239
Portieren
- centrale portiervergrendeling ................129
- centrale ruitbediening............................130
- dorpelverlichting ..................................131
- kinderveiligheidsslot..............................131
Prestaties ................................................258
R
egensensor (ruitenwissers)..................113
Relais ......................................................187
Remlichten
- gloeilamp vervangen (sedan) ................182
- gloeilamp vervangen (SW) ....................240
Remmen
- vloeistofniveau ......................................211
- voetrem ................................................252
Remvloeistof/vloeistof koppelingbediening ................................................211
Richtingaanwijzers (pijlen)
- bediening ..............................................111
- gloeilamp achter vervangen (sedan) ......182
- gloeilamp achter vervangen (SW) ..........240
- gloeilamp op voorspatbord vervangen....181
- gloeilamp voor vervangen......................180
Rolhoes (SW) ..........................................232
Rubber slangen........................................219
Ruiten (reinigen) ....................................223
Ruitensproeiers
- bediening ..............................................112
- ruitensproeiers ......................................221
- vloeistofniveau ......................................210
Ruitenwissers
- bediening ..............................................112
275
- regensensor ..........................................113
- ruitensproeiers ......................................221
- wisserbladen ........................................219
S
cheidingsnet in bagageruimte (SW) ....233
Skiluik ............................................136-234
Slepen van de auto ..................................197
Slepen van de auto (SW)..........................237
Sleutels ......................................................15
Smeermiddelen (specificaties) ..........264-265
Sneeuwkettingen......................................162
Snelheid (maximum) ..............................258
Snelheidsmeter ..........................................46
Spiegels
- achteruitkijkspiegel ................................30
- buitenspiegels afstellen ............................31
- instellingen buitenspiegels opslaan ..........31
Spiegelverlichting ....................................121
Start-/contactslot ......................................14
Startblokkering Lancia CODE ..................15
Startmotor ..............................................255
Stekkerdoos (op de middenconsole) ........127
Stekkerdoos (SW)....................................231
Steunhandgrepen ....................................126
Stoelen
- hoofdsteunen ..........................................28
- instellingen opslaan ................................27
- met elektrische verstelling........................27
- met handbediende verstelling ..................26
- reinigen ................................................224
Stof-/pollenfilter ......................................213
Stuurbekrachtiging
- vloeistofniveau ......................................211
276
Stuurinrichting ........................................253
Stuurslot....................................................14
Stuurwiel (afstellen) ..................................30
Suggesties voor nuttige accessoires ..........165
Symbolen ....................................................7
T
echnische gegevens ............................242
Telepass ..................................................139
Toerenteller ..............................................46
Transmissie (technische gegevens) ..........250
Trekken van aanhangers
- trekhaak monteren ........................271-272
- voorzorgsmaatregelen............................161
Typeplaatje met identificatiegegevens ......244
U
itstroomopeningen, verstelbaar
en regelbaar ..............................................99
V
eilig rijden
- in de bergen rijden ................................157
- in de mist rijden ....................................156
- in het donker rijden ..............................155
- met ABS rijden......................................157
- met regen rijden ....................................156
- met sneeuw en ijs rijden ........................157
- tijdens de rit..........................................154
- voor u wegrijdt......................................154
Veiligheidsgordels
- algemene richtlijnen ................................34
- gebruik ........................................32-33-34
- hoogteverstelling ....................................32
- onderhoud ..............................................35
- trekkrachtbegrenzer ................................33
Velgen ....................................................254
Verlichting in dashboardkastje
- gloeilamp vervangen..............................185
Versnellingsbak
- gebruik van de handgeschakelde
versnellingsbak......................................117
- overbrengingsverhoudingen ..................251
Vloeistofniveau ruitensproeiers voor en achter
en koplampsproeiers..............................210
Vullingstabel ....................................261-262
Waarschuwingsknipperlichten ............114
Wegwijs in uw auto....................................12
Wielen
- technische gegevens ..............................254
- tips voor het behoud..............................218
- verwisselen (sedan) ..............................169
- verwisselen (SW) ..................................238
Wielophanging achter (SW)
- automatische niveauregeling
op achterwielen........................................229
Wielophanging ........................................253
Wieluitlijning ..........................................253
Wisserbladen voor (vervangen) ................220
Z
ekeringen ..........................................187
Zonnekleppen..........................................124
RADIOGOLF-AFSTANDSBEDIENING:
MINISTERIËLE GOEDKEURING
Internationale
landencode
Land
Toelatingscode
A
Oostenrijk
CEPT LPD-D
B
België
–
CH
Zwitserland
BAKOM 99.0366.K.P.
D
Duitsland
TPS A 100 290 L
DK
Denemarken
CEPT SRD 1eDK
E
Spanje
E.D.G. TEL. 09 99 0473
F
Frankrijk
99 0220 PPL 0
GR
Griekenland
CEPT-LPD-GR YME
I
Italië
–
IL
Israël
290-1999
IRL
Ierland
IRL TRA 24/5/107/8
L
Luxemburg
L 2432/10540-01J
NL
Nederland
CEPT LPD-D
277
Internationale
landencode
Land
Toelatingscode
P
Portugal
ICP-037TC-99
S
Zweden
Ue 990073
SF
Finland
FI99080030
SK
Slowakije
TU.R 256 SR 1999 2
Voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, staat de typegoedkeuring op de handgreep van de sleutel.
Attesté
ART
Conforme
278
atc
date
pres.
99 0220 PPL 0
24/06/99
SIEMENS
Radiocom
Privées France
Professionnel
T
P
S
A100 CEPT LPD - F
A100
282L CEPT LPD - D
290L
OLIE VERVERSEN?
DE EXPERTS
ADVISEREN SELENIA.
Uw nieuwe auto is ontwikkeld met
Fiat-Lubrificanti smeermiddelen.
Lancia adviseert u dan ook om bij de
eerstvolgende olieverversing Selenia
motorolie te gebruiken.
35.000 Motorexperts in Europa
adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in
uw auto.
VRAAG UW DEALER
NAAR SELENIA
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan
de meest geavanceerde internationale specificaties.
Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de
motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming.
SELENIA 20K
Top Quality Fuel Economy motorolie volgens API
SJ-specificatie voor normale, turbo- of multiklepsmotoren biedt de volgende voordelen:
brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen
SELENIA PERFORMER
Olie voor benzinemotoren die specifiek ontwikkeld
is voor een optimale werking tijdens extreme klimatologische omstandigheden (koude start tot aan –35°C).
SELENIA TURBO DIESEL
Motorolie voor normale diesel-, turbodiesel- of
multikleps-motoren. Voordelen:
• uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen
• maximale stabiliteit bij hoge temperaturen
• optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL
Olie voor normale diesel-, turbodiesel- of multikleps-motoren die specifiek ontwikkeld is voor een
optimale werking tijdens extreme klimatologische
omstandigheden (koude start tot aan –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:
VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*)
%
16
14
12
10
8
6
4
2
0
0
2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000
km
SELENIA 20K
REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
SELENIA 20K is afgestemd op de nieuwe generatie
motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden
verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige
reiniging is gegarandeerd.
SELENIA. DE KRACHT ACHTER MODERNE MOTOREN
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
Fiat Auto Nederland b.v.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Bandenmaat
Bij gemiddelde
belading
Bij volle
belading
Voor
Achter
Sedan
Bij gemiddelde
belading
Voor
Achter
Bij volle
belading
Voor
Achter
Station Wagon
Reservewiel
Voor
Achter
1.6
195/65 R15 91H
205/60 R15 91V
2,0
2,0
2,2
2,4
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
1.8
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V
2,0
2,0
2,2
2,4
2,0
2,0
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
1.9 jtd
195/65 R15 91H
205/60 R15 91V
2,2
2,2
2,2
2,4
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
2.0 - 2.4 jtd
195/65 R15 91V
205/60 R15 91V
2,2
2,2
2,2
2,4
2,2
2,2
2,2
2,4 (2,7*)
4,2
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
(*) Maximaal gewicht in de bagageruimte van de auto met neergeklapte achterbank (1 persoon + 350 kg).
MOTOROLIE VERVERSEN
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
liter
kg
liter
kg
liter
Motorcarter
3,5
3,1
Motorcarter en filter
3,8
3,4
kg
liter
kg
liter
kg
3,9
3,5
4,3
3,85
4,3
3,8
4,2
3,75
4,8
4,3
5,0
4,45
4,8
4,25
5,5
4,
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
BRANDSTOFTANK (liters)
Inhoud van de brandstoftank
1.6
1.8
2.0
1.9 jtd
2.4 jtd
60
60
60
60
60
8
8
Brandstofreserve
8
8
8
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Druknummer 603.45.316 - XI/2000 - 2e editie - Printed in the Netherlands
Eindredactie Satiz S.p.A.
Importeur voor België:
FIAT AUTO BELGIO
Genèvestraat 175
1140 Brussel
Importeur voor Nederland:
FIAT AUTO NEDERLAND B.V.
Hullenbergweg 1-3
1101 BW Amsterdam Zuidoost