l ancia l ybra - Fiat
Transcription
l ancia l ybra - Fiat
L ANCIA LYBRA 603.45.316 NL GEBRUIK EN ONDERHOUD Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken goed door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA te benutten. U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud. In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: • het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden • een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen. Veel leesplezier en goede reis! VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de Lybra. Dankzij deze opvatting kon de Lybra strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De Lybra voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al voorbereid op de toekomstige normen. Daarnaast is de Lybra door het doorlopende onderzoek naar nieuwe en doeltreffende bijdragen aan het behoud van het milieu, een auto die navolging verdient. Alle uitvoeringen zijn uitgerust met emissiereductiesystemen die bijdragen aan de bescherming van het milieu, waardoor de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen lager is dan de nu geldende normen. Wij herinneren u er bovendien aan dat LANCIA hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Aan het einde van zijn lange levensduur kan de Lybra eenvoudig ontmanteld en al zijn onderdelen gerecycleerd worden. Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. BESCHERMING VAN HET MILIEU De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en productie van de Lybra. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing van systemen om de schadelijke effecten te voorkomen of drastisch te beperken. De Lybra, uitgerust met systemen die bijdragen aan de bescherming van het milieu door beperking van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, is klaar voor de start en voldoet aan de strengste internationale milieu-eisen. GEBRUIK VAN MILIEUVRIENDELIJKE MATERIALEN Geen enkel onderdeel van de auto bevat asbest. De vulling van de stoelen en de airconditioning bevatten geen CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen), het gas dat waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in de ozonlaag. De kleurstoffen en de corrosiewerende behandeling van de bouten en moeren zijn niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten dus geen lucht- en bodemverontreinigend cadmium en/of chroom. EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN BIJ BENZINEMOTOREN Drieweg-katalysator (katalysator) Koolmonoxide, stikstofoxide en onverbrande koolwaterstoffen zijn de belangrijkste schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen. De katalysator is een “mini-laboratorium” waarin een zeer hoog percentage van de bestanddelen tot onschadelijke stoffen wordt omgevormd. Dit proces wordt uitgevoerd door zeer kleine deeltjes edelmetaal in het keramisch element dat wordt omgeven door een metalen huis. Lambdasonde Alle benzine-uitvoeringen zijn uitgerust met een lambdasonde. Deze zorgt voor de juiste mengselverhouding van lucht en benzine, wat zeer belangrijk is voor de juiste werking van de motor en de katalysator. Benzinedamp-opvangsysteem Het is onmogelijk, ook bij stilstaande motor, benzinedampen te voorkomen. Daarom “vangt” dit systeem de dampen in een speciaal actieve-koolfilter, waaruit de dampen bij draaiende motor vervolgens afgezogen en verbrand worden. EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN BIJ DIESELMOTOREN Oxidatie-katalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt. Uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R. Cooled) Dit systeem zorgt voor recirculatie, oftewel hergebruik, van een deel van de uitlaatgassen. Het percentage dat gerecirculeerd wordt, is afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden van de motor. Het systeem beperkt zonodig de uitstoot van stikstofoxiden. SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat: Veiligheid van de inzittenden. Attentie. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Bescherming van het milieu. Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert. Conditie van de auto. Attentie. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen. SYMBOLEN SYMBOLEN DIE GEVAAR AANDUIDEN Accu Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Lybra zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Bobine Hoge spanning. Corrosieve vloeistof. Accu Hierna volgen kort samengevat de symbolen die vermeld staan op de plaatjes die op uw Lybra zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking heeft. Ontploffingsgevaar. Bovendien zijn de symbolen naar betekenis in groepen onderverdeeld: gevaar, verbod, waarschuwing en verplichting. Ventilateur Kan automatisch inschakelen, ook bij stilstaande motor. Riemen en poelies Bewegende delen; niet dichtbij komen met lichaamsdelen of kledingstukken. Slangen van de airconditioning Niet openen. Gas onder hoge druk. Expansiereservoir Draai de knop niet los als de koelvloeistof nog heet is. 7 VERBODSSYMBOLEN Accu Niet dichtbij komen met open vuur. Accu Houd kinderen op afstand. Hitteschilden - riemen poelies - ventilateur Niet aanraken. 8 WAARSCHUWINGSSYMBOLEN Katalysator Ruitenwissers Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg het hoofdstuk: “Voorzorgmaatregelen voor het behoud van de emissiereductiesystemen”. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Stuurbekrachtiging De vloeistof in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Remcircuit De vloeistof in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Motor Gebruik uitsluitend de smeermiddelen die zijn aangegeven in de “Vullingstabel”. Auto rijdt op milieuvriendelijke benzine Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N. VERPLICHTINGSSYMBOLEN Auto rijdt op diesel DIESEL Tank uitsluitend dieselbrandstof. Accu Bescherm de ogen. Expansiereservoir Accu Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Krik Raadpleeg het instructieboekje. 9 INHOUD WEGWIJS IN UW AUTO GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO LYBRA STATION WAGON TECHNISCHE GEGEVENS ACCESSOIRES MONTEREN ALFABETISCH REGISTER 11 WEGWIJS IN UW AUTO Wij raden u aan dit hoofdstuk te lezen terwijl u comfortabel in uw nieuwe Lybra zit. Zo kunt u de in dit boekje beschreven delen direct herkennen en alles proberen. Op deze manier raakt u in korte tijd vertrouwd met de bedieningsknoppen en de installaties waarmee uw Lybra is uitgerust. Wanneer u de motor start en de weg op gaat, zult u nog veel meer aardige eigenschappen van uw nieuwe auto ontdekken. DASHBOARD.................................................. 13 START-/CONTACTSLOT................................ 14 LANCIA CODE ............................................... 15 DIEFSTALALARM .......................................... 18 ZITPOSITIE INSTELLEN .............................. 26 VEILIGHEIDSGORDELS ............................... 32 KINDEREN VEILIG VERVOEREN ................ 35 GORDELSPANNERS....................................... 39 AIRBAGS VOOR EN SIDE-BAGS.................... 40 INSTRUMENTENPANEEL ............................. 45 INSTRUMENTEN ........................................... 46 CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 48 12 CHECK CONTROL......................................... 54 ICS VAN LANCIA MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ......................................................... 57 AUTORADIO................................................... 68 KLIMAATREGELING ..................................... 98 AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ........... 100 HULPVERWARMING ..................................... 110 HENDELS AAN HET STUUR......................... 111 BEDIENINGSKNOPPEN................................. 114 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 117 AUTOMATISCHE SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE CONTROL)...................................... 118 INTERIEURUITRUSTING .............................. 121 OPENDAK ...................................................... 127 PORTIEREN ................................................... 129 BAGAGERUIMTE ........................................... 133 MOTORKAP.................................................... 136 DOP VAN DE BRANDSTOFTANK .................. 138 INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON .................................................... 139 INBOUWVOORBEREIDING TELEPASS......... 139 IMPERIAAL/SKI-DRAGER............................. 140 KOPLAMPEN AFSTELLEN ........................... 140 EOBD-SYSTEEM ............................................ 141 ABS ................................................................. 142 AUTORADIO................................................... 144 DASHBOARD De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen. fig. 1 P4T0001 1) Luchtroosters voor lucht naar de zijruiten - 2) Uitstroomopeningen aan de zijkant - 3) Hoogteregelaar koplampen - 4) Instrumentenpaneel 5) Lichtsterkteregelaar instrumentenpaneel - 6)Multifunctioneel scherm van het ICS: autoradio, klokje, boordcomputer (Trip) en check control - 7) Uitstroomopeningen in het midden - 8) Luchtrooster voor lucht naar de voorruit - 9) Airbag passagierszijde (indien aanwezig) 10) Schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde - 11) Dashboardkastje - 12) Beker-/blikjeshouder - 13) Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 14) Bedieningsorganen automatische airconditioning en schakelaar achterruitverwarming - 15) Asbak en aansteker - 16) Schakelaar mistlampen voor en achter - 17) Pasjeshouder - 18) Bedieningshendel voor de ruitenwissers/sproeiers voor en achter - 19) Start-/contactslot - 20) Claxon - 21) Bedieningshendel stuurwielverstelling - 22) Airbag bestuurderszijde - 23) Bedieningshendel buitenverlichting - 24) Opbergvakje/toegangsklepje zekeringenkastje - 25) Hendel voor ontgrendelen van de motorkap. 13 START-/ CONTACTSLOT De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid (fig. 2): STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, stuurslot geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio). Verwijder de sleutel altijd uit het start-/contactslot als u de auto verlaat, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de auto op de handrem te zetten, en schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat. Schakel de achteruit in als de auto op een helling omlaag staat. STUURSLOT Inschakelen: zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit en draai het stuur totdat het vergrendelt. Uitschakelen: draai het stuur iets heen en weer terwijl u de sleutel in stand MAR draait. MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. AVV: starten van de motor. Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blok keert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt. P4T0005 PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, sleutel uitneembaar, stuurslot geblokkeerd. Om de sleutel in stand PARK te draaien, moet knop A worden ingedrukt. Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Lanciadealer. fig. 2 14 Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Lancia CODE) die is goedgekeurd volgens de EU-normen 95/56. Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van de sleutels zit een elektronisch component gemonteerd dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens naar de regeleenheid van de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. DE SLEUTELS (fig. 3) Als op knop 1 wordt gedrukt, gaat het rode lampje 2 op de sleutel knipperen. Bij de auto worden geleverd: – twee sleutels A met afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling, het openen van de motorkap en het kofferdeksel, het ontgrendelen van het slot van de tankdop en de in-/uitschakeling van het diefstalalarm (indien aanwezig); Als lampje 2 slechts één keer kort knippert, moet zo snel mogelijk de batterij van de afstandsbediening worden vervangen. Na het vervangen van de batterij werkt het lampje normaal als twee keer op knop 1 is gedrukt. Door het indrukken van knop 3 worden, ook bij ingeschakelde centrale portiervergrendeling, de motorkap en het kofferdeksel ontgrendeld. – twee sleutels B voor de uitschakeling van het diefstalalarm (indien aanwezig); zie voor de werking de paragraaf “Diefstalalarm”. Sleutel A dient voor: Knop 1 dient voor de centrale portiervergrendeling, het slot van de tankdop en het diefstalalarm (indien aanwezig). – het start-/contactslot; – het slot van het portier aan bestuurderszijde; P4T0006 LANCIA CODE Bij krachtige stoten of bij blootstelling aan direct zonlicht kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden. – het slot van het dashboardkastje; – het slot van het kofferdeksel; – de sleutelschakelaar voor de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). fig. 3 15 Samen met de sleutels hebt u een CODE-card (fig. 4) ontvangen waarop staat aangegeven: Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. E - de elektronische code voor het uitvoeren van een noodstart (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”); Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar. F - de mechanische code van de sleutels, die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Lancia-dealer moet worden meegedeeld. G en H - vakjes voor het aanbrengen van de codestickers van de afstandsbedieningen als de auto is uitgerust met het optionele “Diefstalalarm”. WERKING Iedere keer als u de start-/contactsleutel in stand STOP of PARK uitneemt, schakelt de Lancia-CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit. P4T0229 De codes op de CODE-card moeten op een veilige plaats worden opgeborgen, niet in de auto. fig. 4 16 Als bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR wordt gedraaid, stuurt de regeleenheid van de LanciaCODE een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De geheime code, die meer dan 4 miljard combinaties heeft, wordt alleen verzonden als de regel- eenheid van het systeem de code, die door de zender in de sleutel wordt verzonden, heeft herkend via een in het start-/contactslot ingebouwde antenne. 1) Als de code wordt herkend, gaat het controlelampje ¢ op het instrumentenpaneel kort knipperen; het beveiligingssysteem heeft de door de sleutel gezonden code herkend en de startblokkering wordt opgeheven. Draai de sleutel in stand AVV om de motor te starten. 2) Als het lampje ¢ (samen met lampje U) blijft branden, wordt de code niet herkend. In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens in MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) of wendt u tot een Lanciadealer. Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR: 1) Als het controlelampje ¢ gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten,de motor uitzetten en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR draaien: het controlelampje ¢ gaat branden en moet na ongeveer 1 seconde doven. Als het controlelampje blijft branden, dan moet de gehele procedure herhaald worden, waarbij de contactsleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet blijven. Als het controlelampje blijft branden, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. 2) Als het lampje ¢ knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd wordt door de startblokkering. Wendt u onmiddellijk tot een Lancia-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. Als ongeveer 2 seconden na het draaien van de contactsleutel in stand MAR, het controlelampje van de Lancia CODE opnieuw gaat knipperen met een interval van ongeveer een halve seconde, betekent dit dat de code van de sleutels niet is opgeslagen en de auto dus niet door de Lancia CODE wordt beveiligd tegen eventuele diefstalpogingen. Wendt u in dat geval tot een Lancia-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. BELANGRIJK Bij een snelle start waarbij de contactsleutel direct van stand STOP in stand AVV wordt gedraaid, kan het gebeuren dat de code niet volledig wordt verzonden, waardoor de motor niet kan worden gestart: voer de startprocedure langzamer uit. DUPLICAATSLEUTELS Bedenk dat bij aanvraag van extra sleutels, zowel de nieuwe sleutels als de reeds in uw bezit zijnde sleutels opnieuw in het geheugen (tot een maximum van 7 sleutels) moeten worden ingevoerd. Wendt u onmiddellijk tot een Lancia-dealer en neem alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de papieren van de auto mee. Het is mogelijk bij de Lancia-dealer een duplicaat van de CODE-card aan te vragen. BELANGRIJK Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor. BATTERIJEN VERVANGEN Als u op knop 1 (fig. 3) drukt en lampje 2 knippert één keer kort, dan moet u zo snel mogelijk de batterijen van de afstandsbediening vervangen. Ga voor het vervangen van de batterijen als volgt te werk: 1)Draai schroef A (fig. 5) los m.b.v. een schroevendraaier met een scherpe punt. 2) Verwijder het klepje B bij de inkeping. 17 (indien aanwezig) Het op de auto gemonteerde diefstalalarm is goedgekeurd volgens de EUnormen 95/56 en bestaat uit: – een zender met radiofrequentie (in de contactsleutel ingebouwd); – een ontvanger met radiofrequentie; – een elektronische regeleenheid met ingebouwde uitschakelbare sirene; – uitschakelbare volumetrische sensoren (in de plafondverlichting voor); – een kantelsensor; – een drukschakelaar motorkap; – een drukschakelaar kofferdeksel/achterklep; P4T0632 Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten bij een daarvoor bestemd depot worden ingeleverd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij een Lancia-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer. – een drukschakelaar portieren; – een controlelampje; – een schakelaar voor het uitschakelen van het systeem; – een sleutel voor de sleutelschakelaar. Het diefstalalarm wordt bediend via een ontvanger en in-/uitgeschakeld door de in de sleutel ingebouwde knop A (fig. 6) in te drukken, waardoor de geheime code wordt verzonden. Het diefstalalarm, dat ook de centrale portiervergrendeling bedient, beveiligt tegen: – het ongeoorloofd openen van portieren, motorkap en kofferdeksel (omtrekbeveiliging); DIEFSTALALARM P4T0266 3) Vervang de batterijen en let daarbij op de polariteit. De batterijen moeten worden vervangen door exemplaren van hetzelfde type, die normaal in de handel verkrijgbaar zijn. Na het vervangen van de batterij werkt het lampje normaal als twee keer op knop 1 is gedrukt. fig. 5 18 fig. 6 – de aanwezigheid van bewegende lichamen in het interieur (volumetrische beveiliging); – het proberen op te krikken van de auto; AFSTANDSBEDIENING (fig. 6) ALARM INSCHAKELEN De in de contactsleutel ingebouwde afstandsbediening is uitgerust met een knop A en een rood lampje B; de knop schakelt de afstandsbediening in en het lampje knippert als de zender een code stuurt naar de ontvanger. Het alarm kan alleen worden ingeschakeld als de contactsleutel in stand STOP of PARK staat, of als hij is uitgenomen. – het doorknippen van de accukabels en de kabels van de sleutelschakelaar. Deze code (type “rolling code”) is gecodeerd door middel van een specifiek algoritme en dus bij iedere verzending verschillend. De werking van de sirene en de volumetrische beveiliging kunnen naar wens worden uitgeschakeld, volgens de hieronder vermelde aanwijzingen. Met de afstandsbediening met radiofrequentie kan het diefstalalarm op afstand (tot aan ongeveer 10 meter) worden ingeschakeld, zonder te richten en ook als de ruiten van de auto vuil zijn. BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Lancia CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het slot wordt genomen. Druk om het alarm in te schakelen op knop A (fig. 6) op de contactsleutel en laat de knop weer los. Met uitzondering van bepaalde markten, zendt de sirene een geluidssignaal (“BIEP”) uit, knipperen, als de centrale portiervergrendeling wordt ingeschakeld, de richtingaanwijzers ongeveer 3 seconden, en begint het rode lampje C (fig. 7) bij het stuurwiel te knipperen. BELANGRIJK Als u op knop A drukt en lampje B knippert één keer kort, dan moet u zo snel mogelijk de batterijen van de afstandsbediening vervangen. Na het vervangen van de batterijen werkt het lampje normaal als twee keer op knop A is gedrukt. P4T0268 – het bedienen van het start-/contactslot; fig. 7 19 Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose waarin het lampje C (fig. 7) met verschillende frequenties gaat knipperen: – 4 keer knipperen in 1 seconde: geen enkele storing gesignaleerd; – 8 keer knipperen in 1 seconde: portier/motorkap/kofferdeksel geopend of defecte sensor; – constant branden: defecte volumetrische sensoren of defecte kantelsensor. Bij een gesignaleerde storing, wordt het betreffende component niet meer beveiligd en zendt het systeem nog een “BIEP” uit. Bewaking Als na het inschakelen van het alarm, lampje C (fig. 7) gaat knipperen, betekent dit dat de bewakingsfase in werking is getreden. Het lampje knippert zolang de bewakingsfase actief is. 20 BELANGRIJK De wijze waarop het diefstalalarm inschakelt, verschilt per land. Zelfdiagnose en portieren, motorkap en kofferdeksel controleren Als u na het inschakelen van het alarm een tweede “BIEP” hoort, moet u het systeem uitschakelen, controleren of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel gesloten zijn en vervolgens het systeem weer inschakelen. ALARM INSCHAKELEN ZONDER SIRENE Als u het geluidssignaal van de sirene wilt uitschakelen bij ingeschakeld diefstalalarm, dan moet u bij inschakeling van het systeem knop A (fig. 6) van de afstandsbediening 4 seconden indrukken. Het systeem zendt dan, na de normale akoestische en zichtbare signalen, een snelle reeks van 5 “BIEPS” uit. Als de portieren, de motorkap en het kofferdeksel niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd. Als het systeem opnieuw wordt ingeschakeld, wordt automatisch de normale werking van de sirene weer ingeschakeld. Als bij goed gesloten portieren, motorkap en kofferdeksel het geluidssignaal wordt herhaald, betekent dit dat door de zelfdiagnose van het systeem een storing is gesignaleerd in de werking van het systeem. Neem contact op met de Lancia-dealer. BELANGRIJK De hierboven beschreven procedure moet iedere keer worden herhaald als het alarm wordt ingeschakeld en u opnieuw de sirene wilt uitschakelen. ALARM INSCHAKELEN ZONDER VOLUMETRISCHE BEVEILIGING ALARM AUTOMATISCH INSCHAKELEN (indien aanwezig) De volumetrische beveiliging kan worden uitgeschakeld (als er bijvoorbeeld dieren aan boord zijn) door de volgende handelingen snel achter elkaar uit te voeren: draai de contactsleutel van stand MAR in stand STOP en direct daarna weer in stand MAR en vervolgens opnieuw in stand STOP. Neem vervolgens de sleutel uit het slot. Het lampje op het stuurwiel gaat ongeveer 2 seconden branden om de uitschakeling te bevestigen. In bepaalde markten kan het diefstalalarm worden geprogrammeerd met de functie “automatisch inschakelen”. U schakelt de volumetrische beveiliging weer in door de sleutel in stand MAR te draaien en langer dan 30 seconden te wachten. Als u bij uitgeschakelde volumetrische beveiliging een elektrische installatie wilt gebruiken die werkt met de contactsleutel in stand MAR (bijv. de elektrische ruitbediening), dan moet de contactsleutel in stand MAR worden gedraaid, de installatie worden bediend en de sleutel binnen 30 seconden weer in stand STOP worden gedraaid. Op deze manier wordt de volumetrische bewaking niet opnieuw ingeschakeld. Ongeveer 30 seconden na het verlaten van de auto schakelt het alarm automatisch in, met uitzondering van de centrale portiervergrendeling. Dit wordt gesignaleerd aan de hand van de volgende opeenvolgende handelingen: – contactsleutel van stand MAR in stand STOP draaien. – openen en vervolgens weer sluiten van het laatste portier. Bij het openen van een portier, de motorkap en het kofferdeksel wordt binnen 30 seconden de automatische inschakeling geblokkeerd. Als het portier, de motorkap of het kofferdeksel vervolgens weer gesloten worden, duurt het opnieuw 30 seconden voordat het alarm automatisch wordt ingeschakeld. U schakelt het automatisch ingeschakelde alarm weer uit door knop A (fig. 6) op de contactsleutel in te drukken. ALARM UITSCHAKELEN U schakelt het alarm uit door de knop van de afstandsbediening in te drukken. Het systeem voert de volgende handelingen uit (met uitzondering van bepaalde markten): – richtingaanwijzers knipperen twee keer (pijlen); – twee korte geluidssignalen (“BIEP”) van de sirene; – blokkeren van de centrale portiervergrendeling. BELANGRIJK Als na uit schakeling van het systeem het lampje in de auto blijft branden (maximaal 2 minuten of totdat de sleutel in stand MAR wordt gezet), moet het volgende onthouden worden: – als het lampje constant blijft branden, betekent dit dat de batterijen van de afstandsbediening leeg zijn en vervangen moeten worden; – als het lampje blijft knipperen, maar met verschillende intervallen dan die bij een normale signalering, betekent dit dat er geprobeerd is de auto open 21 te breken, waarbij het aantal keren knipperen de reden van het alarm aangeeft: 1 keer knipperen: rechter voorportier 2 keer knipperen: linker voorportier 3 keer knipperen: rechter achterportier 4 keer knipperen: linker achterportier 5 keer knipperen: volumetrische sensoren of kantelsensor 6 keer knipperen: motorkap 7 keer knipperen: kofferdeksel/achterklep 8 keer knipperen: losmaken kabels voor het starten van de auto 9 keer knipperen: losmaken accukabels of doorknippen kabels van de sleutelschakelaar 10 keer knipperen: ten minste drie alarmoorzaken tegelijkertijd. 22 VOLUMETRISCHE BEVEILIGING Om een correcte werking van de volumetrische sensoren te garanderen, mogen geen personen of dieren in de auto worden achtergelaten en moeten de ruiten en het opendak (indien aanwezig) volledig gesloten zijn. Contoleer bovendien of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel op de juiste wijze gesloten zijn. KANTELSENSOR De kantelsensor meet iedere verandering in de hellingshoek van de auto en signaleert daardoor het geheel of gedeeltelijk optillen van de auto (bijv. bij het verwijderen van een wiel). De sensor is in staat minimale veranderingen te meten in de hellingshoek van de auto, zowel in lengte- als breedterichting. Veranderingen van minder dan 0,5°/min worden niet aangegeven. (bijv. bij het langzaam leeglopen van een band). KOFFERDEKSEL OPENEN MET INGESCHAKELD ALARM Als het alarm is ingeschakeld, kan het kofferdeksel geopend worden door knopje D (fig. 8) op de contactsleutel in te drukken. In dit geval werkt het alarmsysteem op de volgende manier: WANNEER GAAT HET ALARM AF het systeem werkt en het aantal cycli, kunnen per land verschillen. Als het systeem is ingeschakeld, gaat het alarm in de volgende gevallen af: Toch is een maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen. – als één van de portieren, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend; – als de accu wordt losgekoppeld of de voedingskabels van het diefstalalarm of van de sleutelschakelaar worden losgemaakt; – uitschakeling van de volumetrische beveiliging; – uitschakeling van de kantelsensor; – uitschakeling druksensor motorkap/kofferdeksel. – als er iets in het interieur komt, bijv. bij het breken van de ruiten (volumetrische beveiliging). Als de motorkap en het kofferdeksel weer gesloten worden, worden de uitgeschakelde functies weer ingeschakeld. – bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR); Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie. ALARM ONDERBREKEN Druk op de knop van de afstandsbediening om het alarm te onderbreken. Als dit niet lukt, kunt u het alarm uitschakelen met de sleutelschakelaar, zoals in de volgende paragraaf wordt beschreven. P4T0265 – als geprobeerd wordt de auto op te tillen. Als het alarm in werking treedt, wordt de sirene geactiveerd (maximaal 3 keer gedurende 26 seconden), en knipperen de richtingaanwijzers ongeveer 4 à 5 minuten (alleen bepaalde landen). De manier waarop fig. 8 23 DIEFSTALALARM BUITEN WERKING STELLEN (indien aanwezig) Om het systeem weer in te schakelen, draait u de sleutel rechtsom (stand ON). Om het diefstalalarm volledig buiten werking te stellen (bijvoorbeeld bij onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie of als de accu van de auto vervangen moet worden, enz.), moet als volgt te werk worden gegaan: Na het in- of uitschakelen van het alarm moet de sleutel uit het slot worden genomen en de sleutelschakelaar met het beschermdekseltje worden afgesloten. – verwijder het beschermdekseltje B (fig. 10) van de sleutelschakelaar; P4T0154 – steek de sleutel C (fig. 10) in het slot en draai deze linksom (stand OFF). P4T0269 BELANGRIJK Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt (langer dan drie weken), is het raadzaam het diefstalalarm uit te schakelen om te voorkomen dat de accu wordt uitgeput. Bij uitgeschakeld diefstalalarm blijft het altijd mogelijk de centrale portiervergrendeling in- en uit te schakelen met de afstandsbediening. – open het geklemde dekseltje A (fig. 9); fig. 9 24 BATTERIJEN VERVANGEN fig. 10 Als knop A (fig. 6) op de sleutel wordt ingedrukt en het lampje B knippert één keer kort en het lampje C (fig. 7) bij het stuur blijft ongeveer 2 minuten constant branden (na uitschakeling van het systeem), dan moeten de batterijen van de afstandsbediening zo snel mogelijk worden vervangen. Ga voor het vervangen van de batterijen als volgt te werk: 1)Draai schroef A (fig. 11) los m.b.v. een schroevendraaier met een scherpe punt. 2) Verwijder het klepje B bij de inkeping. 3) Vervang de batterijen en let daarbij op de polariteit. De batterijen moeten worden vervangen door exemplaren van hetzelfde type, die normaal in de handel verkrijgbaar zijn. Na het vervangen van de batterij werkt het lampje normaal als twee keer op knop A (fig. 6) is gedrukt. Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten bij een daarvoor bestemd depot worden ingeleverd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij een Lancia-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer. EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN tels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee. De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Ministeriële goedkeuring In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur: Als u extra exemplaren hebt aangeschaft, bedenk dan dat het programmeren voor alle afstandsbedieningen moet worden uitgevoerd als de auto nieuw is. – zijn op de laatste pagina’s, na het alfabetisch register, de typegoedkeuringen voor de verschillende landen weergegeven; Hierna maakt het diefstalalarm het onmogelijk nieuwe zenders te programmeren. Zo wordt voorkomen dat derden een andere afstandsbediening “bekend maken” aan de regeleenheid. – is voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, de typegoedkeuring op het component vermeld. Als u in loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot een Lancia-dealer wenden. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleuP4T0632 Afhankelijk van de uitvoering/markt kan de code ook zijn aangebracht op de zender en/of ontvanger. fig. 11 25 ZITPOSITIE INSTELLEN De bestuurdersstoel mag alleen worden afgesteld als de auto stilstaat. Hoogteverstelling Trek of duw hendel B meerdere keren omhoog of omlaag om de stoel respectievelijk in een hogere of lagere stand te zetten. VOORSTOELEN MET HANDBEDIENDE VERSTELLING (fig. 12-13-14) P4T0009 P4T0007 Trek hendel A (fig. 12) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Als u rijdt, moeten de armen 26 P4T0270 Rugleuning verstellen Draai knop C naar voren of naar achteren om de rugleuning rechtop te zetten of naar achteren te verplaatsen. Verstelling in lengterichting fig. 12 Lendensteun van de bestuurdersstoel verstellen (indien aanwezig) De lendensteun zorgt voor een betere steun in de rug. Draai voor de gewenste instelling aan knop D (fig. 13). Bij uitvoeringen met een airbag aan de zijkant kan de lendensteun van de bestuurdersstoel worden afgesteld met knop E (fig. 14). licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan. fig. 13 fig. 14 ¯˙ voor het verstellen van de rugleuning (knop B). Lendensteun van de bestuurdersstoel verstellen De bestuurdersstoel mag alleen worden afgesteld als de auto stilstaat. Met deze voorziening kunnen drie verschillende instellingen van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels in het geheugen worden opgeslagen en opgeroepen. Hiermee kan de steun in de rug veranderd worden voor meer comfort. Druk op de voorzijde van knop C (fig. 15) om de steun te vergroten en op de achterzijde om de steun te verlagen. De elektrische verstelling werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat (behalve de verstelling in lengterichting, hoogteverstelling en verstelling van de rugleuning bij de bestuurdersstoel). De instellingen van de stoel en de buitenspiegels kunnen alleen worden opgeslagen als de contactsleutel in stand MAR staat. Stoelverwarming (indien aanwezig) ¯˙ voor verstelling in lengterichting (knop A) Stel de positie van de bestuurdersstoel in met de hiervoor beschreven bedieningsknoppen en stel de stand van de buitenspiegels af. Als de verwarming is ingeschakeld, branden de lampjes op de tunnelconsole(A-fig. 16 bestuurdersstoel, B passagiersstoel). Druk vervolgens gelijktijdig op knop “MEM” en op één van de oproeptoetsen “1”, “2” of “3” waaronder een in- P4T0333 voor de hoogteverstelling van de voor- en achterkant van de bestuurdersstoel en van alleen de achterkant van de passagiersstoel (knop A) Druk op knop D (fig. 15) om de stoelverwarming in te schakelen; druk de knop nogmaals in voor uitschakeling. P4T0271 Bedien de knoppen A en B (fig. 15): fig. 15 Instellingen van de bestuurdersstoel opslaan (indien aanwezig) (fig. 17) P4T0332 VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (indien aanwezig) (fig. 15) fig. 16 fig. 17 27 HOOFDSTEUNEN (fig. 18) Om de veiligheid van de passagiers te vergroten kunnen de hoofdsteunen van de voorstoelen en de zijzitplaatsen achter afgesteld worden, zodat het hoofd op de juiste wijze wordt gesteund. Als u een nieuwe stand van de stoel of de buitenspiegels in het geheugen opslaat, wordt automatisch de vorige stand, die met dezelfde knop is opgeslagen, gewist. Druk om de instelling op te roepen, bij geopend portier, op de gewenste knop “1”, “2” of “3”. De stoel verplaatst zich automatisch in de gewenste positie en u hoort een geluidssignaal ter bevestiging. Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren aangereden wordt. 28 Zijzitplaatsen achter (fig. 20) Deze zijn in hoogte verstelbaar. Trek voor de afstelling de hoofdsteun vanuit de ruststand omhoog, totdat hij hoorbaar vergrendelt. In deze stand kan, als knop A wordt ingedrukt, de hoofdsteun omhoog worden getrokken en afhankelijk van de lengte van de passagier in één van de standen worden vergrendeld. Om de hoofdsteun in ruststand terug te plaatsen, moet u knop A indrukken en de hoofdsteun omlaag duwen. P4T0010 P4T0232 BELANGRIJKDe instelling van de lendensteun en de inschakeling van de stoelverwarming kunnen niet in het geheugen worden opgeslagen. fig. 18 Zitplaatsen voor (fig. 19) De hoofdsteunen voor kunnen in hoogte worden versteld. Houd voor de afstelling de onderkant van de hoofdsteun vast en houd gelijktijdig knop A ingedrukt. Verplaats vervolgens de hoofdsteun omhoog of omlaag in de gewenste stand. De hoofdsteunen voor kunnen niet worden verwijderd. P4T0011 stelling kan worden opgeslagen, totdat u een dubbel geluidssignaal hoort ter bevestiging. fig. 19 fig. 20 Zitplaats middenachter (fig. 21) ARMSTEUN VOOR (fig. 22) De hoofdsteun heeft een hoge en lage instelling. Deze is verstelbaar en kan worden op- of neergeklapt. Om de hoofdsteun te verhogen, moet u de hoofdsteun aan de onderkant vastpakken en volledig uittrekken, totdat hij hoorbaar vergrendelt. Voor het verstellen moet de armsteun iets omhoog worden geklapt en aan haak A worden getrokken. BELANGRIJK Als de armsteun geheel omhoog is geklapt, moet u erop letten dat niet per ongeluk knop B wordt ingedrukt, om te voorkomen dat de klep van het dashboardkastje wordt geopend en de inhoud naar buiten valt. In de armsteun is een opbergvakje geplaatst. Druk voor het openen van het dekseltje op knop B. Om de hoofdsteun te verlagen, moet u knop A indrukken en de hoofdsteun in de zitting terugduwen, totdat hij hoorbaar vergrendelt. ARMSTEUN ACHTER (fig. 23) Voor gebruik moet de armsteun worden neergeklapt zoals is afgebeeld. Gebruik hiervoor de handgreep op de armsteun. P4T0013 P4T0012 fig. 21 P4T0014 Til de armsteun op om deze weer in de zitting te plaatsen. fig. 22 fig. 23 29 STUURWIEL (fig. 24) ACHTERUITKIJKSPIEGEL Het stuurwiel kan horizontaal en verticaal versteld worden: Handbediende verstelling (fig. 25) Automatische regeling (indien aanwezig) (fig. 26) De kleur van de spiegel wordt automatisch aangepast aan de dag of de nacht. De achteruitkijkspiegel kan in 2 richtingen worden versteld. Zet hendel A in stand: 1) Zet hendel A in stand 1. 2) Stel het stuurwiel af (dichterbij of verderaf en hoger of lager). 1) normale stand 3) Zet de hendel terug in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen. 2) anti-verblindingsstand. De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt tijdens een botsing los. P4T0272 P4T0015 fig. 24 30 P4T0016 Verstel het stuur alleen als de auto stilstaat. fig. 25 fig. 26 Als de buitenspiegel problemen oplevert, kan de spiegel handmatig of automatisch (indien aanwezig) worden ingeklapt. De elektrische verstelling is alleen mogelijk met de contactsleutel in stand MAR. BELANGRIJK Door de bolling van de spiegel lijken objecten verder weg dan ze in werkelijkheid zijn. De buitenspiegels worden automatisch ingeklapt (indien aanwezig) als schakelaar A (fig. 28) in stand 3 wordt gedraaid. Om de spiegels weer in de normale stand te zetten, moet de schakelaar in stand 0 worden gedraaid. Draai voor het verstellen van een spiegel schakelaar A (fig. 27-28) in stand 1 (linker spiegel) of in stand 2 (rechter spiegel). De gekozen spiegel kan met schakelaar A in 4 richtingen worden versteld. Instellingen van de spiegels opslaan (indien aanwezig) Op uitvoeringen die zijn uitgerust met elektrische stoelverstelling en een geheugen voor het opslaan van de instellingen van de bestuurdersstoel, wordt de stand van de buitenspiegels samen met de positie van de stoel in het geheugen opgeslagen. P4T0056 P4T0029 Als de breedte van de buitenspiegel problemen oplevert in een nauwe doorgang of in een automatische wastunnel, dan kunt u de spiegel van stand 1 in stand 2 klappen (fig. 29). Draai na het instellen schakelaar A in stand 0 om onverwachtse verplaatsingen te voorkomen. fig. 27 De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming inschakelt. P4T0017 BUITENSPIEGELS (fig. 27-28-29) fig. 28 fig. 29 31 VEILIGHEIDSGORDELS helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR (fig. 31) GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS (zitplaatsen voor en achter - fig. 30) Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. Pas de hoogte van de geleidebeugel van de veiligheidsgordels altijd aan het postuur van de inzittende aan. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. Als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd en de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje < branden. Druk op knop C om de gordel los te maken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij er voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile 32 De geleidebeugel kan in 5 standen worden gezet. Voor maximale bescherming moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. De hoogteverstelling van de veiligheidsgordels mag alleen worden uitgevoerd als de auto stilstaat. P4T0018 Trek de veiligheidsgordel geleidelijk uit. Als de oprolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer geleidelijk uit. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. P4T0019 Maak de gordel vast door gesp A in sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. fig. 30 fig. 31 Omhoog Trek beugel A omhoog in de gewenste stand. Omlaag Druk op knop B en schuif tegelijkertijd beugel A omlaag in de gewenste stand. Controleer na het instellen altijd of de beugel A goed vergrendeld is door hem naar beneden te duwen zonder knop B in te drukken. TREKKRACHTBEGRENZER OP DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR Om de passieve veiligheid te vergroten, zijn de oprolautomaten van de veiligheidsgordels voor voorzien van een trekkrachtbegrenzer die de belasting op de schouders doseert als de gordel de inzittende op zijn plaats moet houden. Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor de voorpassagiers. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is aangegeven in het schema (fig. 32). Als de zitplaatsen achter niet worden bezet, gebruik dan de uitsparingen in de rugleuning van de achterbank om de sluitingen en de gordels op te bergen. P4T0003 Controleer na het instellen altijd of de beugel goed vergrendeld is in één van de vaste punten. Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. fig. 32 33 De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval groter als ze geen gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (fig. 34). BELANGRIJK Het kinderzitje moet op de achterbank worden geplaatst (achter de passagiersstoel voor) omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. P4T0042 Draag altijd veiligheidsgordels zowel voorin als achterin. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen, zodat wordt voorkomen dat u tijdens een botsing onder de gordel uitschuift (fig. 33). Draag geen voorwerpen (sieraden, gespen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam van de passagier verhinderen. P4T0043 ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES fig. 33 34 fig. 34 Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen (fig. 35). HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT KINDEREN VEILIG VERVOEREN 1) Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is. Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. 2) Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. P4T0044 3) U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten. 4) Voorkom dat er vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. fig. 35 35 De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vier groepen (fig. 36): Groep 0 gewicht: 0-10 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: 15-25 kg Groep 3 gewicht: 22-36 kg Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Lancia-modellen. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Kinderen kunnen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het gele waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel moet branden). P4T0234 Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen. Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. fig. 36 36 GROEP 0 (fig. 37) GROEP 1 (fig. 38) Baby’s tot 10 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij abrupte snelheidswisselingen de nek niet wordt belast. Kinderen vanaf 9 kg kunnen in kinderzitjes worden vervoerd die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kind als het kinderzitje op zijn plaats houdt. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. P4T0238 P4T0237 In de figuur worden slechts aanwijzingen gegeven voor de montage. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. In de figuur worden slechts aanwijzingen gegeven voor de montage. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. fig. 37 Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd, waarbij een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst. Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies. fig. 38 37 GROEP 2 (fig. 39) 2) Vervoer kinderen nooit op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. GROEP 3 (fig. 40) Vanaf 22 kg kunnen kinderen op een kussen vervoerd worden. De borstomvang is dan van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen. Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek komt te liggen. 3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. 4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven, waaraan u zich dient te houden: In de figuur worden slechts aanwijzingen gegeven voor de montage. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. 5) In elk kinderzitje kan slechts één kind vervoerd worden; vervoer nooit twee kinderen in één zitje. 1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op de achterbank omdat deze plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. P4T0236 P4T0235 6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordel losmaakt. 8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. fig. 39 38 fig. 40 9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen. GORDELSPANNERS der in contact is geweest, dan moet hij worden vervangen. Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor van de Lybra voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt gelijktijdig de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid. Tijdens het in werking treden van de gordelspanners kan er een beetje rook ontstaan. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en mod- Werkzaamheden in de buurt van de gordelspanners, waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting optreden (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur), kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Als er iets aan de gordelspanners moet gebeuren, dient u zich tot een Lancia-dealer te wenden. Het is streng verboden de gordelspanners te demonteren of open te maken. Onderhoud van de gordelspanners moet worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u uitsluitend tot een Lancia-dealer. De gordelspanner kan slechts één keer worden gebruikt. Als de gordelspanner geactiveerd is geweest, moet u zich tot een Lancia-dealer wenden om de gordelspanner te laten vervangen. De gordelspanners hebben een geldigheid van 10 jaar. Als deze termijn is verstreken, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. 39 AIRBAGS VOOR (fig. 44) AIRBAGS VOOR EN SIDE-BAGS De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor bestemde ruimte is geplaatst: Beschrijving en werking (indien aanwezig) De auto is uitgerust met een airbag aan bestuurderszijde (fig. 41); als optional kunnen voor bepaalde uitvoeringen/markten een airbag aan de passagierszijde (fig. 42) en side-bags worden geleverd (fig. 43). De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een frontale botsing. – in het midden van het stuurwiel aan bestuurderszijde; P4T0293 P4T0295 – een luchtkussen met een groter volume boven het dashboardkastje aan passagierszijde. De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een middelzware frontale botsing. Bij een ongeval verwerkt een regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen. P4T0004 fig. 43 P4T0294 fig. 41 fig. 42 40 fig. 44 Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt. De airbag voor (bestuurder en pas- Bij lichte frontale botsingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd. Bij botsingen tegen snel vervormbare of beweegbare objecten (zoals verkeerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen, geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van achteren (zoals een aanrijding door een andere auto) en bij zijdelingse aanrijdingen tegen andere auto’s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld tegen de onderkant van de auto of de vangrail), wordt de airbag niet geactiveerd omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden ten opzichte van de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig) De airbag voor aan passagierszijde is ontwikkeld om de bescherming te verbeteren van een inzittende voor met omgelegde veiligheidsgordel. Als de airbag volledig opgeblazen is, vult deze het grootste deel van de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier. ZEER GEVAARLIJK: bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde mag geen kinderzitje op de voorstoel worden gemonteerd. Als er geen andere mogelijkheid is moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig) uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd worden. AI RBAG Als het lampje na de testfase van 4 seconden knippert en het waarschuwingslampje storing airbag is gedoofd, dan betekent dit dat er een storing is in het waarschuwingslampje van de airbag zelf. Neem in dit geval zo spoedig mogelijk contact op met de Lancia-dealer. Airbag voor aan passagierszijde uitschakelen (fig. 45) Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. P4T0264 sagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). fig. 45 41 U schakelt de airbag uit door de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van het dashboard, te steken (fig. 45). De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier. Bedien de schakelaar alleen als de motor uit staat en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar (fig. 45) heeft twee standen: 1) Airbag voor passagierszijde ingeschakeld: (stand ON P) lampje op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagierstoel voor te vervoeren. 2) Airbag voor passagierszijde uitgeschakeld: (stand OFF F) lampje op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. 42 Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld. De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de side-bag. De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen. Het waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde voor geeft eventuele storingen aan in het waarschuwingslampje van de airbag zelf. In dat geval is de situatie op het instrumentenpaneel als volgt: – waarschuwingslampje storing airbag is gedoofd; – waarschuwingslampje voor uitgeschakelde airbag aan passagierszijde knippert (langer dan de normale 4 seconden). Zet de motor direct uit en wendt u tot de Lancia-dealer. SIDE-BAG (indien aanwezig) De side-bag beschermt de inzittenden voor bij een middelzware zijdelingse aanrijding. De side-bag is in de rugleuning van de stoelen voor geplaatst, waardoor de airbag ten opzichte van de inzittende altijd de optimale positie inneemt, ongeacht de stand van de stoel. Bij een zijdelingse aanrijding verwerkt een elektronische regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast. Het kussen blaast onmiddellijk op en vult de ruimte tussen het portier van de auto en de inzittende voor. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), wordt de airbag niet geactiveerd. De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten). De werking van de side-bag aan passagierszijde wordt niet uitgeschakeld als de airbag voor aan passagierszijde wordt uitgeschakeld, zoals beschreven in de vorige paragraaf. Zo wordt u bij een zijdelingse aanrijding beschermd, en ook het eventueel vervoerde kind. BELANGRIJK De airbags voor en/of side-bags (indien aanwezig) kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, ontsnapt er een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: deze poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen. moeten door een Lancia-dealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met een Lancia-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bij verkoop van de auto moet de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden (melding van een storing), dient u zich onmiddellijk tot een Lancia-dealer te wenden om de storing te laten verhelpen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de side-bags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem. Het airbagsysteem heeft een geldigheid van 10 jaar. Als deze termijn is verstreken, moet contact worden opgenomen met de Lancia-dealer. BELANGRIJK Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels, en de gordelspanners te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag ALGEMENE OPMERKINGEN Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, constant blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met een Lancia-dealer. 43 Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (met de schakelaar voor uitschakeling van airbag voor aan passagierszijde in stand ON) ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag en side-bag (indien aanwezig) aan passagierszijde bij een ongeval worden geactiveerd. Hierna moet het lampje doven. Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, de airbag door een Lancia-dealer controleren. Plak geen stickers of andere voorwerpen op het stuur of op de plek van de airbag aan de passagierszijde en de side-bags. Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood, enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. 44 Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning. Als de contactsleutel in stand MAR staat, kunnen, ook bij uitgezette motor, de airbags inschakelen als de auto stilstaat en de auto frontaal wordt aangereden door een andere auto die met voldoende snelheid rijdt. Daarom mogen er ook als de auto stilstaat absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als bij een stilstaande auto en met uitgenomen contactsleutel de airbags bij een ongeval niet in werking treden, betekent dit echter niet dat het systeem niet goed werkt. Bij auto’s die zijn uitgerust met side-bags, mag de rugleuning van de stoel niet met water worden afgenomen of chemisch worden gereinigd in een automatisch wasapparaat. Bij auto’s met side-bags mag de rugleuning van de voorstoelen niet worden bedekt met hoezen of kleden. De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden. De airbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. INSTRUMENTENPANEEL BENZINEMOTOR (fig. 46) fig. 46 P4T0634 DIESELMOTOR (fig. 47) fig. 47 P4T0635 A Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur - B Snelheidsmeter C Display van kilometerteller (totaal/dagstand) - D Toerenteller - E Brandstofmeter met waarschuwingslampje van de reservebrandstof - F Controle- en waarschuwingslampjes - G Drukknop voor het op nul zetten van de dagstand. 45 De gevarenzone (met een steeds dichter wordende witte arcering) geeft aan dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden. BELANGRIJK Na het uitzetten van de motor (sleutel in stand STOP), worden de snelheidsmeter en de toerenteller ongeveer 1 seconde gereset. Gedurende deze tijd gaan de wijzernaalden van de snelheidsmeter en de toerenteller iets heen en weer wat een licht getik veroorzaakt. P4T0636 BELANGRIJK Afhankelijk van de motoruitvoering van de auto verschilt het meetbereik van de toerenteller. P4T0637 Deze geeft de snelheid van de auto aan in km/h. 46 BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting sluit de brandstoftoevoer tijdelijk af als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. Als de motor met stationair toerental draait, kan de toerenteller geleidelijk of plotseling oplopen; dit is een normaal verschijnsel als het zich voordoet tijdens de normale werking, bijv. bij het inschakelen van de aircocompressor of de elektroventilateur. Een langzame wisseling in toerental dient vooral voor het behoud van de lading van de accu. SNELHEIDSMETER (fig. 48) fig. 48 BELANGRIJK Afhankelijk van de motoruitvoering van de auto verschilt het meetbereik en de gevarenzone van de toerenteller. TOERENTELLER (fig. 49-50) P4T0638 INSTRUMENTEN fig. 49 - benzine-uitvoering fig. 50 - dieseluitvoering KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER MET WAARSCHUWINGSLAMPJE VOOR TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (fig. 51) Als het lampje gaat branden, betekent dit dat de koelvloeistoftemperatuur te hoog is; het is in dat geval raadzaam de motor uit te zetten en contact op te nemen met de Lancia-dealer. Het instrument geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C. BELANGRIJK Als de wijzernaald in de buurt komt van de maximale waarden op de schaal, kan dit veroorzaakt worden door verstopping of opeenhoping van vuil op de buitenzijde van de radiateur. Onder normale omstandigheden staat de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter ongeveer in het midden van de schaal. Als de wijzernaald in de buurt komt van de maximale waarden, moet gas worden teruggenomen. BRANDSTOFMETER MET WAARSCHUWINGSLAMPJE VAN DE RESERVEBRANDSTOF (fig. 52) Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof gaat branden als er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank aanwezig is. Rijd nooit met een bijna lege tank: een eventueel onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen. P4T0051 P4T0052 In dat geval is het raadzaam om de radiateur te onderzoeken en eventuele verstoppingen te verwijderen en de buitenkant van de radiateur zo snel mogelijk grondig te reinigen. fig. 51 fig. 52 47 DISPLAY KILOMETERTELLER (TOTAAL EN DAGSTAND) (fig. 53-54) Voor het op nul zetten van de dagstand moet knopje B (fig. 54) ten minste 1 seconde worden ingedrukt. Op het display (fig. 53) worden weergegeven: BELANGRIJK Als de accu wordt losgekoppeld, wordt de dagstand uit het geheugen gewist. – op de eerste regel (6 cijfers) de totaalstand CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES De lampjes branden in de volgende gevallen: – op de tweede regel (4 cijfers) de dagtellerstand. Ÿ RICHTINGAANWIJZER LINKS (knipperend - groen) Als u de hendel van de richtingaanwijzers (pijlen) naar beneden plaatst en, samen met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de waarschuwingsknipperlichten zijn ingeschakeld. P4T0639 P4T0020 Δ fig. 53 48 fig. 54 RICHTINGAANWIJZER RECHTS (knipperend groen) Als u de hendel van de richtingaanwijzers (pijlen) naar boven plaatst en, samen met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de waarschuwingsknipperlichten zijn ingeschakeld. RICHTINGAANWIJZERS AANHANGER (groen) Voor de aansluiting dient u contact op te nemen met de Lanciadealer. l Deze gaan branden als er een elektrische verbinding is met een aanhanger en de hendel van de richtingaanwijzers wordt bediend of als de schakelaar van de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. m VOORGLOEIINSTALLATIE (jtd-uitvoeringen - geel) 1 GROOTLICHT (blauw) Als het grootlicht is ingeschakeld. Als u de contactsleutel in stand MAR draait. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de juiste temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. Als na het starten het lampje 30 seconden gaat knipperen, kan de motor op de normale wijze worden gestart. Neem echter zo spoedig mogelijk contact op met de Lanciadealer om de storing te laten verhelpen. Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje onmiddellijk gaan branden. 3 BUITENVERLICHTING (groen) Als de stads- of de parkeerlichten zijn ingeschakeld of als u de contactsleutel in stand PARK draait. w ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood) Als er een defect is in het laadcircuit van de dynamo. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. 49 v TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood) Als de motoroliedruk onder de normale waarde zakt. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft. Als de motor zwaar belast is, kan het lampje gaan knipperen als de motor stationair draait. Het moet doven zodra u iets gas geeft. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor uit en neem contact op met de Lancia-dealer. 50 < VEILIGHEIDSGORDELS (rood) Als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. d VERSLETEN REMBLOKKEN VOOR (rood) Als de remblokken voor versleten zijn; laat in dit geval de remblokken zo snel mogelijk vervangen. BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator voor de remblokken voor moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren. STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) (geel) (benzine-uitvoeringen) U Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden: constant branden - defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als er lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Neem zo snel mogelijk contact op met de Lancia-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt, maar de storing wordt door het systeem opgeslagen. knipperend - mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD” in dit hoofdstuk). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. U dient zo snel mogelijk contact op te nemen met de Lancia-dealer. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Lancia-dealer. U STORING IN INSPUITSYSTEEM (rood) (jtd-uitvoeringen) Als er een storing is in het inspuitsysteem. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als het lampje constant blijft branden of als het tijdens het rijden gaat branden, dan werkt het inspuitsysteem niet correct, waardoor de prestaties kunnen verminderen, de auto slecht rijdt en veel brandstof verbruikt. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Neem zo spoedig mogelijk contact op met de Lancia-dealer. Als u te lang doorrijdt met een brandend waarschuwingslampje kan dat schade veroorzaken, vooral als de motor onregelmatig draait of overslaat. Rijd slechts korte tijd en met een laag toerental. Als het lampje onregelmatig en kort brandt, duidt dit niet op een storing. 51 û STORING IN AIRBAG (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Het lampje gaat constant branden als er een storing is in de werking van de airbag. Als het lampje niet dooft of gaat branden tijdens het rijden, moet de motor onmiddellijk worden uitgezet en zo spoedig mogelijk contact worden opgenomen met de Lancia-dealer. 52 > DEFECT IN HET ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) (GEEL) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als het ABS-systeem niet voldoende werkt, gaat het lampje branden. Het conventionele remsysteem blijft werken. Neem zo spoedig mogelijk contact op met de Lancia-dealer. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor de waarschuwingslampjes > en x gelijktijdig gaan branden, dan is er een storing in het EBDsysteem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-werkplaats om het systeem te laten controleren. HANDREM AANGETROKKEN OF TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet na ongeveer 4 seconden doven. Als het lampje gaat branden na de controlefase, dan is of het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem, of is de handrem aangetrokken. x Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, moet gecontroleerd worden of de handrem niet is aangetrokken. Als het lampje blijft branden, terwijl de handrem niet is aangetrokken, moet u onmiddellijk stoppen en contact opnemen met de Lancia-dealer. c WATER IN DIESELFILTER AANWEZIG (jtd-uitvoeringen - geel) Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter aanwezig is. Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om het water te laten aftappen. ¢ LANCIA CODE (geel) In drie gevallen (met de contactsleutel in stand MAR): 1. Één keer knipperen - code van de sleutel herkend. Het is mogelijk de motor te starten. 2. Constant branden - code van de sleutel niet herkend. Voer voor het starten van de motor een noodstart uit (zie hoofdstuk “Noodgevallen”). 3. Knipperend - de auto wordt niet beveiligd door het systeem. Het is mogelijk de motor te starten. F AIRBAG PASSAGIERSZIJDE INGESCHAKELD (indien aanwezig - geel) Het lampje gaat branden als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Als het lampje na de testfase van 4 seconden knippert en het waarschuwingslampje storing airbag is gedoofd, dan betekent dit dat er een storing is in het waarschuwingslampje van de airbag zelf. Neem in dit geval zo spoedig mogelijk contact op met de Lancia-dealer. CRUISE CONTROL CRUISE (indien aanwezig - geel) Het lampje op de bedieningshendel van de cruise-control gaat branden, met de schakelaar in stand ON, als het systeem in werking treedt. ALGEMEEN CHECK- CHECK WAARSCHUWINGSLAMPJE (rood) Als het elektronische controlesysteem een storing vindt. 53 (fig. 55) Het check control wordt aangestuurd door het instrumentenpaneel, en geeft eventuele storingen of meldingen door aan de bestuurder via de controle- en waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel zelf of via de waarschuwingslampjes en de opschriften op het multifunctionele scherm van het ICS. 54 Zie voor de werking van de controleen waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel, de betreffende paragraaf in dit hoofdstuk. De storingen of meldingen worden door het check control met de bijbehorende symbolen op het multifunctionele scherm weergegeven op het moment dat ze geconstateerd worden, onafhankelijk van de werking van het ICS. Op uitvoeringen met het ICS- navigatiesysteem van Lancia (indien aanwezig), als het check control een melding stuurt op het moment dat het systeem in de stand-by stand staat (donker scherm), licht het scherm op en verschijnt het bij de melding behorende symbool op het laatst geselecteerde functiescherm. 1-Waarschuwingslampje defecte zekering/buitenverlichting 2 - Waarschuwingslampje defect mistachterlicht 3 - Waarschuwingslampje defect linker remlicht fig. 55 P4T0640 CHECK CONTROL 4 - Waarschuwingslampje defect rechter remlicht 5 - Waarschuwingslampje defecte remlichten 6 - Waarschuwingslampje te laag koelvloeistofniveau 7 - Waarschuwingslampje te laag niveau ruitensproeiervloeistof 8 - Waarschuwingslampje te laag motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen) 9 - Waarschuwingslampje niet goed gesloten portieren en kofferdeksel/achterklep 10 -Waarschuwingslampje defect waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel 11 - Waarschuwingslampje defecte waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel (als deze lampjes gelijktijdig gaan branden, is er een storing in de elektronische remdrukregelaar EBD) 12 - Waarschuwingslampje storing check control 13 - Symbool niet goed gesloten portieren en kofferdeksel (Sedanuitvoering) 14 - Symbool niet goed gesloten portieren en achterklep (Station Wagon uitvoering) 15 - Waarschuwingslampje te laag motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen). Het check control kan gelijktijdig naast elkaar twee waarschuwingen weergeven en bovendien eventueel het waarschuwingslampje 9 voor niet goed gesloten portieren, motorkap en achterklep. Als er meer dan twee meldingen zijn, worden de betreffende waarschuwingslampjes cyclisch iedere twee seconden weergegeven terwijl op de rechterkant van het scherm het rode opschrift CHECK verschijnt. Het rode opschrift CHECK verschijnt ook als het waarschuwingslampje van de defecte buitenverlichting 1 gaat branden. Bij defecte mistachterlichten, defect linker remlicht en defect rechter remlicht wordt naast het betreffende waarschuwingslampje 2-3-45 ook altijd het waarschuwingslampje van de defecte buitenverlichting 1 weergegeven. BELANGRIJK De waarschuwingslampjes blijven weergegeven, ook als van functiescherm wordt veranderd, totdat de door het check control gesignaleerde storing is verholpen. De waarschuwingslampjes 1-8-10-1112 hebben voorrang boven andere informatie van het check control. MELDINGEN Als bij het starten van de motor een storing wordt geconstateerd, wordt het branden van de waarschuwingslampjes 1-10-11-12 voorafgegaan door de weergave op het scherm (ongeveer 5 seconden) van de volgende opschriften: – DEFECTE VERLICHTING (waarschuwingslampje 1) – LAMPJE STORING IN ABS (waarschuwingslampje 10) – LAMPJE STORING IN EBD (waarschuwingslampje 11) – GEEN SIGNAAL NAAR CHECK EN TRIP COMPUTER (waarschuwingslampje 12). MELDING NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN, MOTORKAP EN ACHTERKLEP (9-13-14) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, wordt het symbool 13 (Sedan-uitvoering) of 14 (Station Wagon) weergegeven aan de rechterkant van het hoofdscherm, terwijl het waarschuwingslampje 9 linksonder wordt weergegeven. Na ongeveer 1 minuut en als de portieren en het kofferdeksel/de achterklep nog geopend zijn, verdwijnt het symbool 13 of 14 terwijl het waarschuwingslampje 9 blijft weergegeven. 55 MELDING TE LAAG MOTOROLIEPEIL EN DEFECT WAARSCHUWINGSLAMPJE (8-15) (alleen dieseluitvoeringen) Als u de sleutel in stand MAR draait, wordt, enkele seconden na het scherm J, het oliepeil ongeveer 10 seconden op het hoofdscherm van het display weergegeven. Het motoroliepeil wordt alleen weergegeven als het op of onder het minimum niveau staat. BELANGRIJK Het check control controleert het motoroliepeil alleen bij het starten van de motor en als er ten minste 20 minuten zijn verstreken nadat de motor voor de laatste keer is uitgezet. Het motoroliepeil wordt weergegeven door middel van 6 verlichte streepjes 56 met twee verschillende waarden en twee manieren van weergave: – het motoroliepeil staat vlak boven het minimum niveau: eerste linker streepje rood of wit (afhankelijk van de uitvoering), tweede streepje wit, andere streepjes onverlicht. – het motoroliepeil staat op het minimum niveau: eerste linker streepje rood of wit (afhankelijk van de uitvoering), andere streepjes onverlicht. Als het motoroliepeil te laag is (0 of 1 streepje verlicht), gaat het waarschuwingslampje 8 branden. Het blijft ook weergegeven als er andere functieschermen worden opgeroepen. Als er een storing is in de sensor van het motoroliepeil, knippert het waarschuwingslampje 15 ongeveer 5 seconden en gaat waarschuwingslampje 8 branden. In alle omstandigheden waarin het motoroliepeil te laag is of er een storing is in de sensor van het motoroliepeil, verschijnt aan de rechterkant van het scherm gedurende enkele seconden ook het rode opschrift CHECK. BELANGRIJK Het waarschuwingslampje voor een te laag motoroliepeil 8 heeft voorrang op andere informatie van het check control. ALGEMEEN CHECK-WAARSCHUWINGSLAMPJE EN LAMPJE VOOR VERLICHTING ICS VAN LANCIA (fig. 56) In de steun van de achteruitkijkspiegel bevinden zich de waarschuwingslampjes A en B die de volgende functies hebben: – het rode lampje A: als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje, in de controlefase van het check control, ongeveer 4 seconden branden. Als er een storing is, wat wordt aangegeven door het branden van het bijbehorende controlelampje en het waarschuwingslampje CHECK, dooft het lampje na ongeveer 10 seconden; – het groene lampje B: dient voor de “gedempte” nachtverlichting van de bedieningsorganen van het ICS van Lancia. Het lampje gaat branden als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid (ongeveer 2 seconden nadat het rode lampje A is gaan branden). P4T0283 Als de melding van niet goed gesloten portieren of kofferdeksel verschijnt op het moment dat het systeem in een ander functiescherm werkt, verschijnt alleen het waarschuwingslampje 9 linksonder op het scherm. Als wordt teruggekeerd naar het hoofdscherm verschijnt opnieuw het symbool van de auto 13 of14 aan de rechterkant van het scherm, zoals hiervoor is beschreven. fig. 56 ICS VAN VAN LANCIA MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (zonder NAVIGATIESYSTEEM) – Boordcomputer (TRIP) – Check control (*) (*) Zie voor de beschrijving en de werking de betreffende paragraaf. BEDIENINGSORGANEN 1 - Keuzetoetsen autoradio/cassettespeler/CD (indien aanwezig) 2 – Knop voor in- en uitschakeling ICS en autoradio en volume-/audioregeling 3 - Knop voor selecteren en bevestigen ICS-functies 4 - Toets voor weergave scherm van de autoradio-instellingen 5 - Keuzetoets voor taal, functies klokje en instelling snelheidslimiet fig. 57 Het I.C.S. (Integrated Control System) van Lancia is een geïntegreerd bedienings- en informatiesysteem met een multifunctioneel 5” LCD-scherm (liquid cristal display), dat ook door de passagier gelezen kan worden. P4T0037 Het multifunctionele scherm toont en regelt de volgende functies: 6 - Toets voor functies boordcomputer (TRIP) 7 - Toets voor traploze regeling lichtsterkte scherm. – Autoradio met cassettespeler en CD (indien aanwezig) (*) – Analoog/digitaal klokje 57 Het ICS schakelt automatisch in als u bij het starten van de motor de contactsleutel in stand MAR draait. Het schakelt uit als u de sleutel in stand STOP draait. Als u op knop 2 (fig. 57) drukt bij uitgenomen contactsleutel, wordt alleen de radio ingeschakeld. Deze wordt na ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld. LICHTSTERKTEREGELING DISPLAY Na inschakeling kan het, afhankelijk van de temperatuur, enige minuten duren voordat de ingestelde lichtsterkte wordt bereikt. Om de lichtsterkte te regelen moet, met in- of uitgeschakelde buitenverlichting, de knop LIGHT 7 ingedrukt worden gehouden: de lichtsterkte verloopt van maximum naar minimum en van minimum naar maximum in ongeveer 2 seconden, en blijft ongeveer 1 seconde op het minimum en maximum niveau. BELANGRIJK Als de lichtsterkte op het minimum niveau staat, is het display onleesbaar. MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Bij het starten toont het display ongeveer 4 seconden het LANCIAembleem. Daarna verschijnt een nieuw scherm dat twee verschillende configuraties kan hebben (fig. 5859) afhankelijk van de werking van het ICS. Het scherm dat gewoonlijk wordt weergegeven, is in 4 gebieden onderverdeeld met de volgende informatie (fig. 58): A – Informatie over de werking van de autoradio/CD (indien aanwezig) en het motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen). B – Analoog klokje en eventuele controle-/waarschuwingslampjes. Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, vermindert de lichtsterkte van het display automatisch en wordt de verlichting van de toetsen samen met de instrumentenpaneelverlichting geregeld. Iedere keer als de motor wordt gestart, wordt zowel bij in- als uitgeschakelde buitenverlichting automatisch dezelfde lichtsterkte ingesteld als voor het uitzetten van de motor. 58 D A B fig. 58 C P4T0627 IN-/UITSCHAKELEN analoge klokje niet en wordt de tijd digitaal weergegeven in gebied C. D – Symbool van de auto met waarschuwingslampjes voor niet goed gesloten portieren en kofferdeksel/ achterklep, functies boordcomputer (TRIP), SETUP-functie, functies autoradio en EXP-functies. Als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, verschijnt in gebied B het opschrift LIMIET OVERSCHREDEN. In gebied A verschijnt alleen informatie over de werking van de autoradio als de radio is ingeschakeld; bij uitgeschakelde radio verschijnt het opschrift RADIO OFF. Als de CDspeler (indien aanwezig) is ingeschakeld, wordt het volgende weergegeven: – het nummer van de geselecteerde CD (van 1 tot 6) – het geselecteerde muziekstuk – de speelduur van het geselecteerde muziekstuk. Het motoroliepeil (alleen dieseluitvoeringen) verschijnt als de veiligheidslimiet is overschreden. Als er eventueel controle-/waarschuwingslampjes in gebied B worden weergegeven, verschijnt het In gebied C worden de datum, het digitale klokje (als het analoge klokje niet wordt weergegeven door de aanwezigheid van controle-/waarschuwingslampjes) en de storingsmeldingen LAMPJE STORING IN ABS, LAMPJE STORING IN EBD, LAMPJE STORING IN ASR of DEFECTE BUITENVERLICHTING weergegeven. Deze opschriften worden ongeveer 5 seconden weergegeven bij inschakeling van het systeem of als er een storing wordt gesignaleerd. Hierna lichten de betreffende lampjes in gebied B op. In gebied D verschijnen, afhankelijk van de werking van het systeem, het symbool van de auto met de controle-/waarschuwingslampjes voor niet goed gesloten portier en kofferdeksel/achterklep, de functie boordcomputer (TRIP), de SETUP-functie, de functies van de autoradio en de EXP-functies. Bij een storing in de verbinding tussen het instrumentenpaneel en het ICS verschijnt het opschrift GEEN SIGNAAL NAAR CHECK EN BOORDCOMPUTER. Neem in dit geval contact op met de Lanciadealer. Als u op één van de toetsen HELP RADIO, SETUP of TRIP drukt, verschijnt het scherm (fig. 59) met de functie TERUG ( ). Dit scherm bestaat uit drie delen en kan de volgende informatie tonen: E – Als u op de toets HELP RADIO 4 drukt, worden de audioinstellingen van de radio weergegeven: VOLUME / BASS / TREBLE / BALANCE / FADER / ZENDER 12-3-4-5-6 / FM 1-2-3 / LW / MW. P4T0603 C – Datum, digitaal klokje en storingsmeldingen. E F G fig. 59 59 Als u op de toets SETUP 5 drukt, worden de volgende keuzemogelijkheden weergegeven:SNELHEIDSLIMIET / TIJD INSTELLEN / DATUM INSTELLEN / WEKKER / BANDEN (SPANNING) (vaste waarde) / TAAL 1-2-3-4-5 / OFFICIËLE TIJD ON-OFF. Als u op de toets TRIP 6 drukt, worden de volgende waarden weergegeven: ACTIERADIUS / GEMIDDELD VERBRUIK / AFSTAND (aantal kilometers na het op nul zetten) / GEMIDDELDE SNELHEID / REISTIJD. F – Digitaal klokje (als er geen controle-/waarschuwingslampjes aanwezig zijn) en waarschuwingslampjes (bij een storing). submenu’s de functie TERUG selecteert en bevestigt, keert u terug naar het vorige scherm. 60 – BANDEN (waarde van de voorgeschreven bandenspanning) Als deze functie wordt geselecteerd, wordt de pijl van de functie TERUG in bepaalde schermen wit. – OFFICIËLE TIJD ON/OFF – ITALIAANS – ENGELS SCHERMINSTELLINGEN (fig. 60) – FRANS – DUITS Als u op de toets SETUP 5 (fig. 57) drukt, met de contactsleutel in stand MAR en na het verdwijnen van het LANCIA-embleem, verschijnt het scherm met de functies: – SPAANS. Selecteer na het beëindigen van de instellingen de functie TERUG ( ) door knop 3 (fig. 57) te draaien en in te drukken voor bevestiging, om terug te keren naar het hoofdscherm. – SNELHEIDSLIMIET – TIJD INSTELLEN – DATUM INSTELLEN P4T0604 G – Informatie over de werking van de radio of CD (bij ingeschakelde radio) of het opschrift RADIO OFF (bij uitgeschakelde radio). Als u in het hoofdscherm met de verschillende menu’s de functie TERUG, die in bepaalde schermen wordt weergegeven met het symbool, selecteert en bevestigt, keert u terug naar het hoofdscherm van het ICS. (fig. 58); als u in een scherm met – WEKKER (afstellen) en ON/ OFF fig. 60 Selecteer het veld B (minuten) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Tijd instellen Selecteer voor het instellen van de tijd de functie TIJD INSTELLEN (fig. 60) door knop 3 (fig. 57) te draaien en in te drukken voor bevestiging. Op het display verschijnt het scherm met de volgende velden (fig. 61): Draai vervolgens knop 3 rechtsom om de ingestelde minuten te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. – Uur A Selecteer na de instelling het veld TERUG C door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging, om terug te keren naar het scherm SETUP (fig. 60). – Minuten B – TERUG C. Selecteer het veld A(uur) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Als het analoge klokje wordt ingesteld, wordt automatisch ook het digitale klokje ingesteld. Draai vervolgens knop 3 rechtsom om het ingestelde uur te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. B C fig. 61 Datum instellen Selecteer voor het instellen van de datum de functie SET DATA (fig. 60) door knop 3 (fig. 57) te draaien en in te drukken voor bevestiging. Op het display verschijnt het scherm met de volgende velden (fig. 62): – Dag A – Maand B – Jaar C – TERUG D. P4T0606 Inschakelen/uitschakelen van de officiële tijd P4T0605 A Selecteer OFFICIËLE TIJD om de functie in- of uit te schakelen 3 / met knop 3 en druk de knop in voor bevestiging. Met de functie OFFICIËLE TIJD ON/OFF kan van de officiële tijd naar de zomertijd worden overgeschakeld en omgekeerd zonder de instelling van het klokje te wijzigen. Als u de functie OFFICIËLE TIJD ON (3 ) selecteert, wordt de instelling van het klokje met een uur verhoogd; als u de functie OFFICIËLE TIJD OFF ( ) selecteert, wordt de ingestelde tijd verlaagd. A B C D fig. 62 61 Selecteer het veld A (dag) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Draai vervolgens knop 3 rechtsom om de ingestelde dag te verhogen (van 1 tot 31) en omgekeerd (van 31 tot 1). Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. Selecteer het veld B (maand) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Draai vervolgens knop 3 rechtsom om de ingestelde maand te verhogen (van 1 tot 12) en omgekeerd (van 12 tot 1). Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. Selecteer na de instelling het veld TERUG D door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging, om terug te keren naar het scherm SETUP (fig. 60). Draai vervolgens knop 3 rechtsom om het ingestelde uur te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. Wekker instellen en in-/uitschakelen Selecteer voor het instellen van de wekker de functie WEKKER (fig. 60) door knop 3 (fig. 57) te draaien en in te drukken voor bevestiging. Op het display verschijnt het scherm met de volgende velden (fig. 63): Selecteer het veld B (minuten) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Draai vervolgens knop 3 rechtsom om de ingestelde minuten te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. – Uur A – Minuten B – TERUG C. P4T0607 Selecteer het veld C (jaar) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Draai vervolgens knop 3 rechtsom om het ingestelde jaar te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. A B C fig. 63 62 Selecteer het veld A(uur) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Selecteer na de instelling het veld TERUG C door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging, om terug te keren naar het scherm SETUP (fig. 60). Selecteer de wekker door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Schakel vervolgens de wekker in of uit met de functie ON/OFF. Als de wekker is ingeschakeld, verschijnt op het hoofdscherm het opschrift ON. Als de wekker is ingeschakeld, gaat de wekker op de ingestelde tijd ongeveer 12 seconden af, ook bij uitgenomen contactsleutel. Taalkeuze Selecteer om de taal van het scherm van het display in te stellen, de betreffende taal met knop 3 (fig. 57) en druk de knop in voor bevestiging. Snelheidslimiet – In- of uitschakeling van het akoestische signaal C De functie SNELHEIDSLIMIET zorgt ervoor dat de bestuurder iedere keer door middel van een akoestisch en/of zichtbaar signaal wordt gewaarschuwd als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden. – TERUG D. Selecteer het veld A (ingestelde snelheid) door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Draai vervolgens knop 3 rechtsom om de ingestelde snelheid te verhogen en omgekeerd. Als het scherm de gewenste waarde toont, druk dan op knop 3 om de instelling te bevestigen. Selecteer de functie door knop 3 (fig. 57) en druk de knop in voor bevestiging. Op het display verschijnt het scherm (fig. 64) met de volgende velden: – Ingestelde snelheidslimiet in km/h A Selecteer de functie SNELHEIDSLIMIET door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Schakel de limiet vervolgens in of uit met de functie ON en OFF B. – In- of uitschakeling van de ingestelde snelheidslimiet B P4T0608 De beschikbare talen zijn ITALIAANS – ENGELS – FRANS – DUITS – SPAANS. A B Selecteer de akoestische waarschuwing door knop 3 te draaien en in te drukken voor bevestiging. Schakel de waarschuwing vervolgens in of uit met de functie ON en OFF C. C D fig. 64 63 bevestiging, om terug te keren naar het scherm SETUP (fig. 60). – activering van de akoestische waarschuwing (als de betreffende functie ON C is ingeschakeld) gedurende ongeveer 4 seconden, als de snelheid niet onder de limiet van ten minste 5 km/h daalt; Als u met knop 3 (fig. 57) de functie BANDEN selecteert en bevestigt, verschijnen op het scherm de waarden van de bandenspanning, afhankelijk van de beladingsgraad. – overschakeling van het hoofdscherm naar het functiescherm SNELHEIDSLIMIET (fig. 64) voor eventuele wijziging van de ingestelde waarde of in-/uitschakeling van de akoestische waarschuwing of de functie zelf; BELANGRIJK De functie geeft geen aanwijzingen over de werkelijke bandenspanning. De bandenspanning moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. – op het scherm verdwijnt het opschrift LIMIET OVERSCHREDEN; – activering, als de radio is ingeschakeld, van de functie MUTE (volume uitschakelen). Het opschrift LIMIET OVERSCHREDEN blijft weergegeven zolang als de snelheid niet onder de limiet van ten minste 5 km/h daalt of als de functie SNELHEIDSLIMIET wordt uitgeschakeld. Selecteer na het instellen van de functie het veld TERUG D door knop 3 te draaien en in drukken voor 64 Bandenspanning BOORDCOMPUTER (fig. 65) Als u op de toets TRIP 6 (fig. 57) drukt, met de contactsleutel in stand MAR en na het verdwijnen van het LANCIA-embleem, verschijnt het scherm met de functies: – ACTIERADIUS – GEMIDDELD VERBRUIK (TRIP MODE) – VERBRUIK OP HET MOMENT (KEY MODE) – AFSTAND (aantal kilometers na het op nul zetten) – GEMIDDELDE SNELHEID – REISTIJD (vanaf het vertrek of na het op nul zetten) – KEY/TRIP – TRIP OP NUL ZETTEN. Als de functie TRIP is ingeschakeld (gegevens handmatig op nul zetten) kunnen de gegevens op nul worden gezet door in een ander functiescherm het veld TRIP OP NUL ZETTEN te selecteren en te bevestigen. Druk na de instelling opnieuw op de toets TRIP 6 (fig. 57) om terug te keren naar het hoofdscherm of op de toets HELP RADIO 4 om naar het scherm van de radiofuncties te gaan of op de toets SETUP 5 om het scherm met de scherm-instellingen te openen. P4T0628 Als de functie SNELHEIDSLIMIET is ingeschakeld en de limiet wordt overschreden, voert het systeem het volgende uit: fig. 65 Actieradius (fig. 66) Als u met knop 3 (fig. 57) de functie ACTIERADIUS selecteert en bevestigt, toont het scherm bij benadering de afstand (in km/h en met een resolutie van 1 km) die nog kan worden afgelegd met de nog in de tank aanwezige brandstof. Dit is berekend op basis van het gemiddelde verbruik van voor het inschakelen van de functie. Het gemiddeld verbruik wordt iedere seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op minder dan 0,1 l/l00 km nauwkeurig. Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig. 65) moet u met knop 3 (fig. 57) de functie TERUG selecteren en bevestigen. Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig. 65) moet u met knop 3 (fig. 57) de functie TERUG selecteren en bevestigen. Gemiddeld verbruik (zichtbaar in TRIP MODE) (fig. 67) Verbruik op het moment (zichtbaar in KEY MODE) Als u met knop 3 (fig. 57) de functie GEMIDDELD VERBRUIK selecteert en bevestigt, toont het scherm het gemiddelde brandstofverbruik van de laatste 5 minuten (in l/100 km en met een resolutie van 0,1 l/100 km). Als u de functie VERBRUIK OP HET MOMENT selecteert en bevestigt, toont het scherm het gemiddelde brandstofverbruik van de laatste 5 minuten (in l/100 km). P4T0611 Tijdens deze fase die 30 seconden duurt, worden de actieradius, het gemiddeld verbruik, enz. niet meer op het scherm weergegeven. weergegeven. Als de actieradius lager dan 50 km is en de auto nog niet op reservebrandstof rijdt, wordt de waarde 50 continu weergegeven. P4T0610 BELANGRIJK Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, verwerkt de boordcomputer de gegevens die noodzakelijk zijn voor het berekenen van de verschillende functies. De actieradius wordt iedere 30 seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op minder dan 1 km nauwkeurig. BELANGRIJK Als de actieradius lager dan 50 km is en de auto op reservebrandstof rijdt, worden in plaats van de actieradius streepjes fig. 66 fig. 67 65 AFSTAND (afstand traject) (fig. 68) Gemiddelde snelheid (fig. 69) Reistijd (reisduur) (fig. 70) Als u met knop 3 (fig. 57) de functie AFSTAND selecteert en bevestigt, toont het scherm de afgelegde afstand (in km en met een resolutie van 0,1 km) na het op nul zetten van de boordcomputer (zie de paragraaf “Gegevens van de computer op nul zetten”). Als u met knop 3 (fig. 57) de functie GEMIDDELDE SNELHEID selecteert en bevestigt, toont het scherm de gemiddelde snelheid vanaf het begin van de reis (in km/h en met een resolutie van 0,1 km/h). De gemiddelde snelheid wordt alleen berekend als de motor draait. Als u met knop 3 (fig. 57) de functie REISTIJD selecteert en bevestigt, toont het scherm de reistijd (in uren en minuten) na het op nul zetten van de boordcomputer (zie de paragraaf “Gegevens van de boordcomputer op nul zetten”). Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig. 65) moet u met knop 3 (fig. 57) de functie TERUG selecteren en bevestigen. 66 Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig. 65) moet u met knop 3 (fig. 57) de functie TERUG selecteren en bevestigen. P4T0613 P4T0630 Om terug te keren naar het hoofdscherm van de boordcomputer (fig. 65) moet u met knop 3 (fig. 57) de functie TERUG selecteren en bevestigen. fig. 68 De reistijd wordt iedere minuut door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op minder dan 2 seconden nauwkeurig. De maximale waarde die wordt aangegeven is 99h en 59 s. De gemiddelde snelheid wordt iedere seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op minder dan 0,1 km/l nauwkeurig. P4T0614 De afgelegde afstand wordt iedere seconde door het systeem bijgewerkt. De berekening is tot op minder dan 1 km nauwkeurig. De maximale waarde die wordt aangegeven is 25.000 km. fig. 69 fig. 70 Als u de functie TRIP (TRIP 3 ) activeert, moeten de gegevens handmatig op nul worden gezet met de functie TRIP OP NUL ZETTEN en wordt het scherm van de computer pas weergegeven als op de toets TRIP 6 (fig. 57) wordt gedrukt. Keuzemogelijkheid voor werking computer Met de functies KEY en TRIP (fig. 71) kan één van de werkingen van het systeem worden ingesteld. De belangrijkste verschillen tussen de twee functies zijn de manier waarop het scherm wordt weergegeven en de wijze waarop de gegevens op nul worden gezet. Kies een werking door met knop 3 (fig. 57) de functie KEY of TRIP te selecteren en te bevestigen. Als u nogmaals op knop 3 drukt, wordt van de ene naar de andere werking overgeschakeld. Als u de functie KEY (KEY 3 ) activeert, wordt iedere keer als de motor wordt gestart het scherm van de computer automatisch weergegeven en worden de gegevens op nul gezet. Gegevens van de computer op nul zetten De gegevens van de computer kunnen op nul worden gezet door de functie TRIP OP NUL ZETTEN (fig. 71) met knop 3 (fig. 57) te selecteren en te bevestigen. Als deze functie wordt bevestigd, worden alle opgeslagen gegevens op nul gezet. De functie TRIP OP NUL ZETTEN is alleen beschikbaar als de functie TRIP is geactiveerd. P4T0628 Als de functie TRIP is ingeschakeld (gegevens handmatig op nul zetten) kunnen de gegevens op nul worden gezet door in een ander functiescherm het veld TRIP OP NUL ZETTEN te selecteren en te bevestigen. fig. 71 67 AUTORADIO (geïntegreerd in het ICS van Lancia zonder NAVIGATIESYSTEEM) fig. 72 68 P4T0251 11 - Inschakeltoets Traffic Program en Alternative Frequence (voor ontvangst van RDS-programma’s) 10 - Inschakeltoets LOUDNESSfunctie (automatisch voor hifi-audiosysteem) 18 - Toets voor zenderzoeken op lagere frequentie en snel achteruit spoelen van de cassette 12 - Inschakeltoets functies: SCAN (opgeslagen zenders kort beluisteren), MSS (Music Search System) om een muziekstuk over te slaan of te herhalen 13 - Inschakeltoets IS-functie om een zender met optimale ontvangst te zoeken 14 - Inschakeltoets EXP-functie voor instellen van parameters voor de autoradio 15 - Knop voor het selecteren en bevestigen van functies en veldwaarden 16 - Keuzetoets zenderband (LW – MW – FM) en inschakeling AUTOREVERSE cassette. Op enkele uitvoeringen kan onder het opschrift BAND het opschrift DIR staan in plaats van het afgebeelde symbool 19 - Keuzetoets Dolby/Mono 20 - Inschakeltoets functie maximale ontvangstgevoeligheid 21 - Inschakeltoets RADIO-schermen 22 - Toets LIGHT voor lichtsterkteregeling DISPLAY 23 - Uitwerptoets audiocassette. BEDIENINGSORGANEN OP HET STUURWIEL (fig. 73) (indien aanwezig) Ook op het stuurwiel zijn de bedieningsknoppen van de belangrijkste functies van de autoradio geplaatst, zodat u tijdens het rijden de autoradio kunt bedienen zonder afgeleid te worden: P4T0259 BEDIENINGSPANEEL 1 - Voorkeuzetoets, PTY-programma en functie volgend muziekstuk op CD 2 - Voorkeuzetoets, PTY-programma en functie muziekstukken op CD herhalen 3 - Voorkeuzetoets, PTY-programma en functie muziekstukken op CD willekeurig weergeven 4 - Voorkeuzetoets en PTY-programma 5 - Voorkeuzetoets, PTY-programma en functie vorige CD selecteren 6 - Voorkeuzetoets, PTY-programma en functie volgende CD selecteren 7 - Keuzetoets radio, cassettespeler, CD-speler (indien geïnstalleerd) 8 - Keuzetoets AUDIO-functies (Bass/ Treble/Balance/Fader/Volume). Op enkele uitvoeringen kan onder het opschrift AUDIO het opschrift MUTE staan 9 - Knop voor in- en uitschakeling: display, radio en volumeregeling 17 - Toets voor zenderzoeken op hogere frequentie en snel vooruit spoelen van de cassette fig. 73 69 A - Druktoets verhogen volume B - Druktoets MUTE (volume op nul zetten) C - Druktoets verlagen volume D - Druktoets voor zenderzoeken op hogere frequentie, snel vooruit spoelen van de cassette en weergave volgend muziekstuk op CD E - Keuzetoets radio, cassettespeler, CD-speler (indien geïnstalleerd) F - Druktoets voor zenderzoeken op lagere frequentie, snel achteruit spoelen van de cassette en weergave vorig muziekstuk op CD. Volumeregeling Druk op toets A om het volume te verhogen of op toets C om het te verlagen (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Volumeregeling”). De functie van de toetsen is gelijk aan die van knop 9 (fig. 72) op het ICS van Lancia. 70 Volume op nul zetten (MUTE) Druk op toets MUTE B om de functie voor het op nul zetten van het volume in of uit te schakelen. De functie van de toets is gelijk aan die van toets AUDIO 8 op het ICS van Lancia, en heeft betrekking op de functie MUTE. Keuzemogelijkheid voor geluidsbron systeem (Radio, Cassette of Compact Disc) Druk meerdere keren op toets MODE E om de functies Radio, Cassette (indien geplaatst), Compact Disc (indien de CD-speler is geïnstalleerd) en Phone (als de handsfree carkit/mobiele telefoon is geïnstalleerd) te kiezen. De functie van toets MODE E is gelijk aan die van toets MODE 7 (fig. 72) op het ICS van Lancia. Instellingen Radio, Cassette en Compact Disc De toetsen D en F activeren de drie verschillende functies, afhankelijk van de met toets MODE E geselecteerde geluidsbron (Radio, Cassette of Compact Disc). De functies van de toetsen zijn gelijk aan die van de toetsen 17 en 18 (fig. 72) op het ICS van Lancia, en hebben betrekking op de hierna vermelde functies. 1) Functie Radio: zenderafstemming Druk op toets D of F om de zenders op de gekozen zenderband te zoeken. 2) Functie Cassette: snel vooruit/achteruit spoelen Druk op toets D of op toets F om respectievelijk de cassette snel vooruit of achteruit te spoelen (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Snel vooruit/achteruit spoelen”). 3) Compact Disc: volgend/vorig muziekstuk op CD selecteren Druk op toets D of op toets F voor weergave van respectievelijk het volgende of vorige muziekstuk van de CD die wordt beluisterd (zie de aanwijzingen in de paragraaf “Muziekstuk selecteren of herhalen”). TIPS EN AANWIJZINGEN Verkeersveiligheid Wij raden u aan om bekend te raken met de verschillende functies van de autoradio (bijv. het opslaan van zenders) voordat u gaat rijden. Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons, sirenes van ambulance, brandweer, politie e.d.) hoorbaar blijven. Ontvangstomstandigheden Tijdens het rijden wisselen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral als u ver verwijderd bent van de zender waarnaar u luistert. BELANGRIJK Bij verkeersinformatie kan het volume aanzienlijk toenemen in vergelijking tot de normale weergave. Voorzorgsmaatregelen en onderhoud Zonder dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn, is een lange levensduur van de speciaal ontworpen autoradio gegarandeerd. Raadpleeg bij storingen een Lancia-dealer. Stel de cassettebandjes nooit bloot aan hitte en direct zonlicht en berg ze na gebruik altijd op in de cassettedoosjes. Wij raden het gebruik aan van cassettes van een goede kwaliteit en met een speelduur van maximaal 90 mi- nuten, waardoor altijd een perfecte weergave is gegarandeerd. Maak het display en het bedieningspaneel alleen met een zachte en antistatische doek schoon. Schoonmaaken glansmiddelen kunnen het front beschadigen. Vuil op de koppen van de cassettespeler kan na verloop van tijd een vermindering van de hoge-tonenweergave veroorzaken. Wij raden u daarom aan om de koppen regelmatig met een reinigingscassette schoon te maken. Het oppervlak van de CD’s mag niet met de vingers worden aangeraakt of stoffig worden; krassen op de CD’s veroorzaken een onderbreking van de weergave. Plaats geen beschadigde of vervormde CD’s in de wisselaar. Stel de CD’s niet bloot aan warmtebronnen of zonnestraling. Als het oppervlak vuil is, kan de CD vanuit het midden naar de rand worden schoongemaakt met een zachte doek. 71 Toets Kort indrukken Functie radio 2 tot 4 sec. indrukken l> dan 4 sec. indrukken Functie cassettespeler Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken Functie CD-wisselaar Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken a 1 TRK Opgeslagen zenOpslaan (n) der selecteren met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY: PTY: ProgramOpslaan (u) matype selecteren (PTY) b 2 RPT Opgeslagen zen- Opslaan (n) der selecteren met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY: PTY: Opslaan (u) Programmatype selecteren (PTY) Keuzetoets REPEAT of REPEAT wisselaar c 3 RND Opgeslagen zenOpslaan (n) der selecteren met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY: PTY: Programmatype Opslaan (u) selecteren (PTY) Keuzetoets RANDOM TRACK ON/OFF d e f PTY ON Functie PHONE-IN Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken TRACK REPEAT ON/OFF Opgeslagen zenOpslaan (n) der selecteren met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY: PTY: Programmatype Opslaan (u) selecteren (PTY) 5 CD– 6 CD+ Opgeslagen zenOpslaan (n) der selecteren met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY: PTY: Programmatype Opslaan (u) selecteren (PTY) Opgeslagen zenOpslaan (n) der selecteren met de voorkeuzetoetsen (1÷6) PTY: PTY: Programmatype Opslaan (u) selecteren (PTY) (n) Frequenties in geheugen opslaan met de voorkeuzetoetsen 1÷6 72 Vorige CD Volgende CD (u) Programmatype opslaan (PTY) (䡺) Status ingeschakelde CD-functies Toets Kort indrukken g h MODE TAPE, CD, RADIO, PHONE (•) AUDIO BASS, TREBLE, BALANCE, FADER VOLUME (•) i VOL j LOUD Keuzetoets LOUDNESS ON/OFF k TP AF TP: Functie ON/OFF l Functie radio 2 tot 4 sec. indrukken IS n EXP o 15 Linksom en rechtsom draaien: functies selecteren Indrukken:geselecteerde functies bevestigen p BAND FM1, FM2, FM3, MW, LW Functie cassettespeler Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken CD, RADIO, PHONE, TAPE (•) Functie CD-wisselaar Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken RADIO, PHONE, TAPE, CD (•) AUDIO MUTE ON/OFF BASS, TREBLE, BALANCE, FADER VOLUME (•) Functie PHONE-IN Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken TAPE, CD, RADIO, PHONE (•) AUDIO MUTE ON/OFF BASS, TREBLE, BALANCE, FADER VOLUME (•) AUDIO MUTE ON/OFF BASS, TREBLE, BALANCE, FADER VOLUME (•) ON/OFF Linksom draaien: volume verlagen. Rechtsom draaien: volume verhogen ON/OFF Linksom draaien: volume verlagen. Rechtsom draaien: volume verhogen ON/OFF Linksom draaien: volume verlagen. Rechtsom draaien: volume verhogen ON/OFF Linksom draaien: volume verlagen. Rechtsom draaien: volume verhogen Keuzetoets LOUDNESS ON/OFF Keuzetoets LOUDNESS ON/OFF Keuzetoets LOUDNESS ON/OFF TP: Functie ON/OFF TP: Functie ON/OFF Keuzetoets MSS ON/OFF Keuzetoets TRACK SCAN ON/OFF (ongeveer 10 seconden) AF: Functie ON/OFF SCANN Keuzetoets LEARN SCAN MSS ON/OFF (ongeveer 10 sec.) m > dan 4 sec. indrukken AUDIO MUTE ON/OFF FM: Functie IS LEARN Weergave frequentie en eigen parameters EXPERT MODE ON EXPERT MODE ON EXPERT Status CD-wisselaar (䡺) MODE ON EXPERT MODE ON FM: AUTOSTORE HANDMATIG AM: AUTOSTORE terugspoelen (n) Frequenties in geheugen opslaan onder de voorkeuzetoetsen 1÷6 (u) Programmatype opslaan (PTY) (䡺) Status ingeschakelde CD-functies (•) Keuzetoets 73 Toets Kort indrukken q 䊳 r 䊴 s t u v Functie radio 2 tot 4 sec. indrukken > dan 4 sec. indrukken AM: Automatisch AM: Handmatig FM: Handmatig zenderzoeken zoeken zenderzoeken FM: Keuze tussen FM: LEARN IS SCAN en SCAN RDS SEARCH FM SEARCH PTY: Volgend PTY: Autom. zoeprogramken naar gesematype selecteerd prolecteren grammatype (PTY) AM: Automatisch AM: Handmatig FM: Handmatig zoeken zenderzoeken zoeken FM: LEARN FM: Keuze tussen SCAN IS SCAN en FM SEARCH RDS SEARCH PTY: Vorig pro- PTY: Autom. zoeken naar gegrammatype selecteerd selecteren programmatype (PTY) DOLBY Keuzetoets MONO STEREO/MONO DX Functie cassettespeler Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken Functie CD-wisselaar Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken Snel vooruit spoelen Met ingeschakeld MSS:muziekstuk overslaan/volgend muziekstuk zoeken Volgend muziek- Snel vooruit stuk selecteren spoelen Snel achteruit spoelen Met ingeschakeld MSS: muziekstuk overslaan/begin van muziekstuk zoeken Voorgaand muziekstuk selecteren Functie PHONE-IN Kort > dan 2 sec. indrukken indrukken Snel terugspoelen Snel terugspoelen Keuze Dolby B ON/OFF Keuzetoets maximum ontvangstgevoeligheid HELP Scherm met raRADIO dio-instellingen LIGHT Lichtsterkterege- Lichtsterkteregeling display ling display w ° Lichtsterkteregeling display Klep openen Cassette uitwerpen (n) Frequenties in geheugen opslaan met de voorkeuzetoetsen 1÷6 74 Lichtsterkteregeling display Klep openen Cassette uitwerpen Lichtsterkteregeling display Lichtsterkterege- Lichtsterkteregeling display ling display Lichtsterkterege- Lichtsterkteregeling display ling display Klep openen Cassette uitwerpen Klep openen Cassette uitwerpen (u) Programmatype opslaan (PTY) (䡺) Status ingeschakelde CD-functies ALGEMENE INFORMATIE Diefstalbeveiliging De autoradio is uitgerust met een diefstalbeveiliging die bestaat uit een geheime 4-cijferige code. De diefstalbeveiliging zorgt ervoor dat de autoradio onbruikbaar wordt als deze bij diefstal uit het dashboard wordt weggenomen. CODE-card Op het registratiebewijs van de autoradio zijn het model, het serienummer en de bijbehorende geheime code opgenomen. Het serienummer komt overeen met het nummer dat op het apparaat is aangebracht. De CODE-card vereenvoudigt bij eventuele diefstal de opsporing en geeft in combinatie met het eigendomsbewijs de verzekeringsmaatschappij de gelegenheid tot vervolging van de dader. Bewaar de documenten altijd op een veilige plaats. Veiligheid IN-/UITSCHAKELEN Als de code is ingevoerd, wordt de autoradio elektronisch beveiligd bij onderbreking van de voeding van de autoradio. De autoradio en het ICS schakelen automatisch in als bij het starten van de motor de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. De autoradio schakelt uit als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid. U kunt de radio weer in bedrijf stellen door de geheime code in te voeren. Display Als de voeding wordt onderbroken nadat de code is ingevoerd, moet de tijd en de datum worden ingesteld. Zie voor het uitvoeren van deze handeling en het instellen van de lichtsterkte van het display de paragraaf “ICS van Lancia met multifunctioneel display”. Werking met mobiele telefoon De radio is voorbereid voor de aansluiting van een handsfree mobiele telefoon. Tijdens de werking van de mobiele telefoon, wordt de geluidsweergave van de radio onderdrukt. Bij uitgeschakelde of uitgenomen contactsleutel schakelt de radio in als op knop 9 (fig. 72) wordt gedrukt. De autoradio schakelt na ongeveer 20 minuten automatisch uit. In dat geval kan de lichtsterkte van het display niet geregeld worden. De wijze waarop de autoradio bij het starten van de motor in- of uitschakelt, kan worden gewijzigd met de IGN-functie (zie de paragraaf van de EXPERT-functies die geactiveerd kunnen worden door op toets 14 EXP) te drukken. KNOP VOOR HET SELECTEREN/BEVESTIGEN VAN FUNCTIES EN VELDWAARDEN (15) Met knop 15 (fig. 72) rechts op het bedieningspaneel kunnen op elk scherm de afzonderlijke parameters geselecteerd en gewijzigd worden. 75 Als u de knop rechts- of linksom draait, gaat u van de ene naar de andere parameter. Het opschrift bij de geselecteerde parameter wordt verlicht. Als u de knop indrukt, wordt de keuze van de weergegeven parameter bevestigd. VOLUMEREGELING Volume Het volume kan geregeld worden door knop 9 (fig. 72) te draaien. Als u de knop rechtsom/linksom draait, wordt het volume respectievelijk verhoogd/verlaagd. Op het display verschijnt een regelaar met 16 streepjes, die geleidelijk oplichten als het volume wordt verhoogd. Ongeveer 5 seconden na de instelling verdwijnt de regelaar automatisch van het display. Het volume kan ook worden geregeld met de toetsen op het stuurwiel A (fig. 73) (verhogen) en C (verlagen) (indien aanwezig). Volumeregeling tijdens verkeersinformatie Volume op nul zetten tijdens een telefoongesprek Gebruik de TAVOL-functie (zie de paragraaf van de EXPERT-functies die geactiveerd kunnen worden door op toets 14 EXP te drukken). Gebruik de PHONE-functie (zie de paragraaf van de EXPERT-functies die geactiveerd kunnen worden door op toets 14 EXP te drukken). Volumeregeling bij inschakelen OPROEPTOETS RADIOINSTELLINGEN (21) Gebruik de ONVOL-functie (zie de paragraaf van de EXPERT-functies die geactiveerd kunnen worden door op toets 14 EXP te drukken). Snelheidsafhankelijke volumeregeling Gebruik de SCVVOL-functie (zie de paragraaf van de EXPERT-functies die geactiveerd kunnen worden door op toets 14 EXP te drukken). Als u op toets HELP RADIO 21 (fig. 72) drukt met de contactsleutel in stand MAR en na het verdwijnen van het LANCIA-embleem, verschijnt het scherm met de ingestelde radiofuncties en de bijbehorende waarden: – VOLUME – BASS – TREBLE – BALANCE Volume op nul zetten (MUTE) Druk langer dan 1 seconde op toets AUDIO 8 om het volume op nul te zetten. Druk nogmaals langer dan 1 seconde op toets AUDIO 8 om het volume weer in te schakelen. – FADER – ZENDER 1 – ZENDER 2 – ZENDER 3 – ZENDER 4 – ZENDER 5 76 – ZENDER 6 GELUIDSNIVEAU (AUDIO) (8) – FM1 Als u langer dan 1 seconde op toets AUDIO 8 (fig. 72) drukt, met de sleutel in stand MAR en na het verdwijnen van het LANCIA-embleem, verschijnt het scherm (fig. 74) met de functies voor het geluidsniveau: – FM2 – FM3 – LW – MW. Zie voor het instellen van de functies VOLUME, BASS, TREBLE, BALANCE en FADER de paragraaf “Geluidsniveau (AUDIO)”. – BASS De namen of frequenties van de 6 weergegeven zenders hebben betrekking op de geselecteerde zenderband (FM1 – FM2 – FM3 – LW – MW). – FADER – BASS: bassen regelen (waarde van –6 tot +6) – TREBLE – TREBLE: hoge tonen regelen (waarde van –6 tot +6) – BALANCE – BALANCE: verdeling van het geluid tussen de luidsprekers rechts en links in het interieur (waarde van 15 L – links tot 15 R – rechts) – VOLUME. Om van de ene naar de ander functie te gaan, moet herhaaldelijk op toets AUDIO 8 worden gedrukt. P4T0629 Als u de functie TERUG () selecteert en bevestigt, verschijnt het hoofdscherm op het display. Als u de functie TERUG selecteert, wordt de pijl wit. De geactiveerde functie verschijnt rechts op het display, terwijl linksboven de waarde van de geselecteerde functie d.m.v. streepjes wordt weergegeven. Deze waarde kan worden veranderd door knop 9 (fig. 72) te draaien: – FADER: verdeling van het geluid tussen de luidsprekers voor en achter in het interieur (waarde van15 R – achter tot 15 F – voor) – VOLUME: volume regelen (van 0 tot 16). Ongeveer 5 seconden na de laatste instelling verdwijnt automatisch het scherm van de AUDIO-functies. fig. 74 77 BELANGRIJK Het systeem slaat de verschillende AUDIO-instellingen in het geheugen op tijdens het beluisteren van iedere audiobron (TAPE – RADIO – CD – PHONE) en roept ze weer op als de betreffende geluidsbron wordt gekozen. Loudness-functie (LOUD) (10) De LOUDNESS wordt in-/uitgeschakeld door op toets LOUD 10 (fig. 72) te drukken. Als deze functie is ingeschakeld, verbetert de geluidskwaliteit bij een laag volume. Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift “LOUD”. Op de uitvoeringen met hifi-systeem, wordt de Loudness-functie automatisch ingeschakeld. Functie Dolby/Mono (M-MONO) (19) De functie M-MONO wordt in-/uitgeschakeld door op toets M-MONO 19 (fig. 72) te drukken. 78 Het is raadzaam deze functie te gebruiken als op een zender is afgestemd die erg stoort, om de achtergrondruis te verminderen. Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift “STEREO”. Als de cassettespeler is ingeschakeld, is het raadzaam deze functie in te schakelen als de afgespeelde cassette van slechte kwaliteit is, om de achtergrondruis te verminderen. Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het symbool M. De Dolby-ruisonderdrukking wordt gefabriceerd onder licentie van de Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby en het “D”-symbool (M) zijn door de Dolby Laboratories Licensing Corporation gedeponeerde handelsmerken. KEUZEMOGELIJKHEID VOOR GELUIDSBRON (RADIO/CASSETTE/CD) De gewenste geluidsbron kan worden ingeschakeld door op toets MODE 7 te drukken totdat de beschikbare mogelijkheden verschijnen. Druk vervolgens meerdere keren kort op de toets om de gewenste geluidsbron te kiezen: – TAPE = cassettespeler – CD = CD-speler (indien aanwezig) – RADIO = afstemming op FM, MW en LW – PHONE = (alleen als de mobiele telefoon is geïnstalleerd). Enkele seconden na de laatste keuze verdwijnt automatisch het scherm met de keuzemogelijkheid voor geluidsbron. RADIO Zenderbandkeuze FM-zenderband: druk herhaaldelijk op toets BAND 16 totdat op het display de gewenste zenderband “FM1”, “FM2” of “FM3” verschijnt. AM-zenderband: druk meerdere keren kort op toets BAND 16 totdat op het display het opschrift “MW” (middengolf) of “LW” (lange golf) verschijnt. Last Station Memory TP-functie in-/uitschakelen Nadat een zenderband is gekozen, is het mogelijk het laatste programmatype/de laatste zender waarop was afgestemd op deze zenderband te beluisteren (Last Station Memory). Druk om de functie in te schakelen kort op toets TP/AF 11 (fig. 72). Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift “TP”. BELANGRIJK De verkeersinformatie wordt op een laag volumeniveau weergegeven. Dit volume kan worden veranderd via het EXPERT-menu. Bij Last Station Memory slaat de installatie de instellingen op die voor het uitzetten van de installatie waren ingevoerd: geselecteerde zender, cassette, CD voor weergave bij de volgende inschakeling. BELANGRIJK Als de zender waarop is afgestemd geen RDS-zender is die verkeersinformatie kan uitzenden, wordt automatisch afgestemd op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. Als u alleen naar verkeersinformatie wilt luisteren, moet u de functie “ontvangst van verkeersinformatie-TP” d.m.v. toets TP/AF 11 inschakelen en het volume op nul zetten met knop 9 (fig. 72). Ontvangst in stereo - FM Onderbreking van de verkeersinformatie Tijdens het uitzenden van verkeersinformatie, wordt de eventuele weergave van een cassette of CD onderbroken. U ontvangt een uitzending in stereo als op het display het opschrift “STEREO” verschijnt. Verkeersinformatie ontvangen (TP) TP (Traffic Program) = RDSzenders met verkeersinformatie. Druk kort op toets TP/AF 11. De mogelijkheid verkeersinformatie te ontvangen blijft echter bestaan. Met het EON-systeem kan op radiozenders, waarop niet is afgestemd, verkeersinformatie worden ontvangen, en wordt de zender waarop was afgestemd onderbroken.Met de EONfunctie kan tijdens het beluisteren van een zender, worden afgestemd op een andere zender van hetzelfde netwerk die verkeersinformatie uitzendt (alleen bij ingeschakelde TP-functie); hierna wordt weer afgestemd op de oorspronkelijke zender. Alternatieve frequentie (AF) Als u naar een RDS-programma luistert dat door meerdere zenders met verschillende frequenties wordt uitgezonden, dan stemt de autoradio automatisch af op de sterkste zender. BELANGRIJK Als u zich in een slecht ontvangstgebied bevindt, kunnen de frequentiewisselingen herhaaldelijk door pauzes worden onder- 79 broken. In dat geval is het raadzaam de AF-functie uit te schakelen. AF-functie uitschakelen BELANGRIJK Deze functie kan alleen worden uitgeschakeld bij ontvangst van zenders met een alternatieve frequentie. Druk ongeveer 3 seconden op toets TP/AF 11 totdat op het display het opschrift “AF —” verschijnt. Als u de knop loslaat, verschijnt op het display het opschrift “AF OFF” en wordt het opschrift “AF” niet meer op het display weergegeven. Afstemmen op RDSprogramma’s (IS LEARN-functie) Als de IS LEARN-functie wordt ingeschakeld, kunnen tot 30 programma’s in het IS-geheugen (geheugen dat niet overeenkomt met de voorkeuzetoetsen) worden opgeslagen. De opgeslagen programma’s kunnen na elkaar worden opgeroepen. Het IS-geheugen wordt gebruikt als u opnieuw de voorkeuzetoetsen wilt opslaan of als u in een ander ontvangstgebied komt en de al opgeslagen zenders niet wilt wissen. AF-functie inschakelen Automatische IS LEARN-functie starten Druk ongeveer 3 seconden op toets TP/AF 11 totdat op het display het opschrift “AF ON” verschijnt; laat vervolgens de toets los. Selecteer de zenderband “FM1”, “FM2” of “FM3” door meerdere keren kort op toets BAND 16 (fig. 72) te drukken. Op het display verschijnt het opschrift “AF”. Druk op toets IS 13: op het display verschijnt het opschrift “IS ...” en het apparaat begint met zoeken. 80 BELANGRIJK Wacht altijd tot het automatisch zoeken (IS) beëindigd is. Als geen ontvangst mogelijk is, blijft de functie continu ingeschakeld, bijv. in een ondergrondse parkeergarage of bij een defecte antenne. U kunt het automatisch zoeken onderbreken door één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 in te drukken. In het IS-geheugen kunnen maximaal 30 zenders met een optimale ontvangst worden opgeslagen. Tijdens het intelligent automatisch zoeken (IS-functie) worden in het ISgeheugen eerst de RDS- zenders met programmacode opgeslagen en vervolgens de FM-zenders. Inhoud van het IS-geheugen oproepen Selecteer de IS-functie. Druk ongeveer 3 seconden op toets 17 of 18 totdat op het display het opschrift “IS —” verschijnt. Als u de knop loslaat verschijnt het opschrift “IS ON”. In dit geval wordt er gezocht naar zenders met programmacode. Als u kort op toets 17 of 18 drukt, kunt u de zenders in de gewenste richting uit het geheugen oproepen. Tijdens het zenderzoeken verschijnt op het display het opschrift “ISSCAN”. IS-functie uitschakelen. Druk ongeveer 3 seconden op toets 17 of 18totdat op het display het opschrift “IS —” verschijnt. Vervolgens verschijnt het opschrift “IS OFF”. Bij uitgeschakelde IS-functie wordt er met een oplopende frequentie gezocht. Het automatisch zenderzoeken wordt beschreven in de betreffende paragraaf. De laatste manier van zenderzoeken wordt in het geheugen opgeslagen (“IS ON” of “IS OFF”). Voorkeuzetoetsen 1, 2, 3, 4, 5, 6 Druk meerdere keren kort op toets BAND 16 en selecteer de zenderband FM1, FM2, FM3, MW of LW. RDS-zenders/programma’s uit geheugen oproepen Druk meerdere keren kort op toets BAND 16 en selecteer de zenderband FM1, FM2, FM3, MW of LW. Zenderafstemming/RDSprogramma Druk kort op één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6. Als de geselecteerde RDS-zender (bijv. “FM1”) al is opgeslagen onder één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6, verschijnt op het display het betreffende cijfer, bijv. “3” voor de geheugenpositie 3. Ook als de voeding voor de autoradio onderbroken is geweest en u opnieuw de voeding aansluit, worden de onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zenders niet gewist. Zenderafstemming/RDSprogramma Afstemming op RDSzenders/programma’s met automatisch zenderzoeken Druk langer dan twee seconden op één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6, totdat de zender niet meer hoorbaar is. De AF-zenders worden samen met de zender opgeslagen. 1) Druk meerdere keren kort op toets BAND 16 en selecteer de zenderband: FM1, FM2, FM3, MW of LW. Bij automatisch zenderzoeken op de zenderband FM 1, FM 2 of FM 3 moet de IS-functie zijn uitgeschakeld. Druk ongeveer 3 seconden op toets 17 of 18 totdat op het display het opschrift “IS —” verschijnt. Vervolgens verschijnt het opschrift “IS OFF”. 81 Er wordt automatisch tweemaal met verschillende ontvangstgevoeligheid op de FM-zenderband gezocht. Op de zenderband wordt eerst gezocht naar zenders met een sterk signaal (lokale zenders), de tweede keer wordt gezocht naar zenders met een zwak signaal (ontvangst op afstand). Tijdens het zoeken verschijnt op het display “DX”. 2) Als u kort op toets 17 of 18 drukt, kunt u automatisch de zenders in de gewenste richting zoeken. Op het display verschijnt de bijbehorende frequentie (bijv. “99.40”). Wanneer een zender met een identificatiecode wordt gevonden, wordt deze code op het display weergegeven; is dit niet het geval, dan wordt alleen de frequentie weergegeven. Als de geselecteerde RDS-zender (bijv. “FM1”) al is opgeslagen onder één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 verschijnt op het display het betreffende cijfer, bijv. “3” voor de geheugenpositie 3. 3) Als u de geselecteerde zender onder één van de voorkeuzetoetsen wilt opslaan, volg dan de aanwijzingen 82 zoals beschreven in de vorige paragraaf “Voorkeuzetoetsen”. Handmatig zenderzoeken 1) Druk meerdere keren kort op toets BAND 16 en selecteer de zenderband: FM1, FM2, FM3, MW of LW. 2) Druk ongeveer 6 seconden op toets 17 of 18 totdat op het display het opschrift “MAN” verschijnt en de weergave van de frequentie verdwijnt (bijv. “MAN 100.60”). Als u toets 17 of 18 ingedrukt houdt, is er continu een snelle frequentiewisseling. 3) Kies met toets 17 of 18 de gewenste zoekrichting. Met toets 17 wordt de frequentie iedere keer verhoogd met 50 kHz in FM en met 1 kHz in AM.Met toets 18 wordt de frequentie iedere keer met de bovenstaande waarden verlaagd. Als de geselecteerde RDS-zender (bijv. “FM1”) al is opgeslagen onder één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6, verschijnt op het display het betref- fende cijfer, bijv. “3” voor de geheugenpositie 3. 4) Als u de geselecteerde zender onder één van de voorkeuzetoetsen wilt opslaan, volg dan de aanwijzingen zoals beschreven in de vorige paragraaf “Voorkeuzetoetsen”. 5) Handmatig zenderzoeken beëindigen: druk kort op één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6. BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen enkele toets wordt ingedrukt, wordt het handmatig zenderzoeken automatisch beëindigd. Zenders automatisch opslaan: Autostore Automatisch opslaan onder de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 van de zenders met het sterkste signaal. Druk meerdere keren kort op toets BAND 16 (fig. 72) en selecteer de zenderband: FM1, FM2, FM3, MW of LW. Druk ongeveer 6 seconden op toets BAND 16 totdat op het display het opschrift “AS” en de frequentie verschijnen. Als het zenderzoeken is beëindigd, wordt de zender met het sterkste signaal hoorbaar. Programmatype (PTY) Veel zenders die in stereo uitzenden, bieden op de FM-zenderband (FM1, FM2, FM3) de functie “Programmatype” (PTY). Tijdens een nieuwsbericht wordt bijvoorbeeld het opschrift “NEWS” weergegeven. Met de PTY-functie wordt alleen op zenders afgestemd die programma’s met voorgeselecteerde PTY-code uitzenden (bijv. “POP”). LIGHT M Licht-klassiek CLASSICS Klassieke muziek OTHER M Muziekprogramma’s die niet onder de andere categorieën vallen (bijv. dansmuziek) WEATHER Weerberichten FINANCE Economie Programmatype Het programmatype van een bepaalde zender kan worden aangepast aan het uitgezonden programma. NEWS Nieuws en actualiteiten AFFAIRS Politiek en achtergronden INFO SPORT CHILDREN Kinderprogramma’s SOCIAL A Sociale informatie Speciale informatieprogramma’s RELIGION Religieuze/filosofische programma’s Sportuitzendingen PHONE IN Inbel-programma’s (verschillend van de functie “PHONE IN” die alleen wordt ingeschakeld bij de aansluiting van een handsfree mobiele telefoon) TRAVEL Toeristische informatie EDUCATE Cursussen en opleiding DRAMA Hoorspelen en lezingen CULTURE Cultuur, kerk en religie SCIENCE Wetenschap VARIED Diversen POP Popmuziek ROCK M Rockmuziek LEISURE Vrije tijd en hobby’s EASY M Easy listening JAZZ Jazzmuziek COUNTRY Countrymuziek 83 NATIONAL Nationale programma’s PTY-functie OLDIES Golden Oldies 1) PTY-functie inschakelen FOLK M Folkmuziek DOCU Radiodocumentaires NO PTY Identificatie van het programmatype ontbreekt Druk ongeveer 6 seconden op toets TP/AF 11 , totdat op het display het opschrift “PTY ON” verschijnt. Daarna wordt het laatst geselecteerde programmatype weergegeven (bijv. “POP”). Automatisch zenderzoeken PTY 2) Programmatype instellen Er zijn twee mogelijkheden om het automatisch zenderzoeken te activeren en een programmatype te selecteren. Druk kort op één van de voorkeuzetoetsen 1 t/m 6. De automatische zoekfunctie PTY stemt automatisch af op de volgende zender die het voorgeselecteerde programma uitzendt en toont korte tijd het programmatype (bijv. “POP”). Daarna verschijnt de zender en het opschrift “PTY”. 1) Aan de 6 toetsen voor PTY-programma’s (voorkeuzetoetsen 1 t/m 6 zijn 6 programmatypes toegekend. De ingestelde programmatypes kunnen naar wens worden gewijzigd. 2) U kunt een programmatype van de geheugenlijst selecteren en vervolgens het automatisch zenderzoeken starten. De procedure wordt beschreven in de volgende paragrafen. 84 – of – Druk herhaaldelijk op toets 17 of 18 totdat op het display het gewenste programmatype verschijnt. Druk ongeveer 2 seconden op toets 17 of 18 totdat het automatisch zenderzoeken start (PTY). De automatische zoekfunctie PTY stemt automatisch af op de volgende zender die het voorgeselecteerde programmatype uitzendt en toont het programmatype (bijv. “POP”) en het opschrift “PTY”. BELANGRIJK Als geen enkele zender het geselecteerde programmatype uitzendt, wordt afgestemd op de laatst geselecteerde zender en wordt de PTY-functie uitgeschakeld. 3) PTY-functie uitschakelen Deze functie schakelt na 10 seconden automatisch uit. PTY-programma opslaan Voorkeuzetoetsen De standaardinstelling is: 1 NEWS, 2 SPORT, 3 POP, 4 ROCK M, 5 CLASSICS en 6 EDUCATIE. 1) PTY-functie inschakelen: Druk ongeveer 6 seconden op toets TP/AF 11, totdat op het display het opschrift “PTY ON” verschijnt en kies het ingestelde programmatype (bijv. “NEWS”). 2)Druk herhaaldelijk op toets 17 of 18 totdat op het display het gewenste programmatype verschijnt. 3) Druk langer dan 2 seconden op één van de voorkeuzetoetsen. Opgeslagen zenders kort beluisteren (SCAN)(12) Met de SCAN-functie kunnen de zenders die met de IS-functie zijn opgeslagen, kort worden beluisterd. Elke zender wordt 10 seconden weergegeven. Druk op toets SCAN 12 om deze functie in te schakelen. Functie maximale ontvangstgevoeligheid (DX) (20) Frequentieweergave van RDSzenders Met de DX-functie wordt met maximale ontvangstgevoeligheid gezocht, waardoor automatisch op een lokale zender wordt afgestemd, onafhankelijk van de andere radio-functies. Op het display kan de frequentie worden weergegeven van de RDSzender die u op dat moment ontvangt. De DX-functie wordt in-/uitgeschakeld door kort op toets DX 20 te drukken. Druk kort op toets EXP 14. In plaats van de naam van de zender wordt ongeveer 10 seconden de frequentie weergegeven. EXPERT-FUNCTIE (FUNCTIEPARAMETERS INSTELLEN) – EXP (14) Om de bediening van de autoradio zo makkelijk mogelijk te maken, vindt u op het extra bedieningsniveau (EXPERT) enkele instellingen die u eenmalig of incidenteel kunt wijzigen. De EXPERT-functie (fig. 75) wordt ingeschakeld als u op toets EXP 14 (fig. 72) drukt met de contactsleutel in stand MAR en na het verdwijnen van het LANCIA-embleem. Druk om de EXPERT-functie uit te schakelen nogmaals op toets EXP 14. P4T0616 Onder iedere voorkeuzetoets kan een programmatype naar keuze worden opgeslagen: Als de functie is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift “DX”. fig. 75 85 Lijst van mogelijke EXPERTinstellingen (fig. 75) – RDS CLOCK SYNC (SYNC ON/ OFF) - RDS-synchronisatie van de klok in-/uitschakelen – TA VOLUME ADJUST (TAVOL) - Min. volume verkeersinformatie instellen – AUTO-LEARN TP (LRN ON/ OFF) - Automatisch zoeken naar verkeersinformatie – RDS REGION (REG ON/OFF) Automatisch regionaal programma kiezen in-/uitschakelen – PHONE AMPLIFICATION (PHONE 00/03) - Ontvangstgevoeligheid van de telefoon instellen (als u een handsfree-systeem installeert) Instelling kiezen en wijzigen Selecteer met toets 17 of 18 (fig. 72) de instelling die u wilt controleren of wijzigen. – SPEED-CONTROLLED VOLUME (SCVOL) - Snelheidsafhankelijke volumeregeling (SCV) Als u bijvoorbeeld de volumebeperking bij inschakeling wilt wijzigen, moet u met toets 17 of 18 de functie ONVOL selecteren. Deze functie verschijnt op het display met de huidige instelling (bijv. ONVOL 13): u hoort de geselecteerde zender op het ingestelde volume. – THEFT-PROTECTION CODE (CODE) - Beveiligingscode inschakelen. In het rechter deel van het display staan de aanwijzingen voor het instellen: – functiebeschrijving; – RADIO-ON MAXIMUM VOLUME (ONVOL) - Volumebeperking bij inschakeling instellen – toetsen voor het wijzigen van de instelling 4 – 5 (fig. 72); – BDLY ON/OFF - Booster vertraagd in-/uitschakelen (indien aanwezig) – keuzetoetsen nieuwe functie (17voor de volgende functie – 18 voor de vorige functie)(fig. 72). – IGNITION LOGIC (IGN ON/OFF) - In-/uitschakeling via het start-/contactslot van de auto In het linker deel van het display wordt de huidige status van de geselecteerde functie getoond. – PHONE SETTING (PHONE ON/ OFF) - Audio onderdrukken bij werkende telefoon met aangesloten handsfree-systeem Als de EXPERT-functie wordt opgeroepen, verschijnt eerst de laatst geselecteerde instelling. 86 Wijzig met toets 4 of 5 het volume en breng het op de gewenste waarde: – toets 5: meer volume; – toets 4: minder volume. Als u herhaaldelijk de toets indrukt, kunt u de waarde geleidelijk veranderen; als u de toets langer indrukt, heeft u een snelle wijziging. Als u klaar bent met de instelling, kunt u doorgaan met andere instellingen (te selecteren met 17 of 18) of de EXPERT-functie uitschakelen door op toets EXP 14 te drukken. – toets 5 = “SYNC ON”. RDS-synchronisatie van de klok; – toets 4 = “SYNC OFF”. In gebieden waarin geen enkel RDS TIMERsignaal wordt ontvangen, kan de synchronisatie worden uitgeschakeld. Selecteer de instelling AUTOLEARN TP (LRN ON/OFF) (fig. 78): Automatisch zoeken naar verkeersinformatie – toets 5 = “LRN ON” als u automatisch naar verkeersinformatie wilt zoeken; Met “LRN OFF” (standaard) blijft de autoradio op de geselecteerde zender afgestemd, totdat het ontvangstsignaal bijna is weggevallen. – toets 4 = “LRN OFF” als u niet automatisch wilt zoeken naar verkeersinformatie. P4T0616 Vaak kan het signaal dat door de zenders wordt gezonden, verkeerd zijn. Als u zich in een gebied bevindt waarin de ontvangst van RDS-programma’s met verkeersinformatie onzeker is, kan het zenderzoeken belemmerd worden. P4T0618 Selecteer de instelling RDS CLOCK SYNC (SYNC ON/OFF) (fig. 76): fig. 76 Met “LRN ON” stemt de autoradio af op een andere zender zodra het ontvangstsignaal zwakker wordt. Min. volume verkeersinformatie instellen Selecteer de instelling TA VOLUME ADJUST (TAVOL) (waarde van 4 tot 31) (fig. 77): – toets 4 = VOL – (minder volume); – toets 5 = VOL + (meer volume). Tijdens het instellen is het volume gelijk aan dat voor de verkeersinformatie. P4T0617 RDS-synchronisatie van de klok in-/uitschakelen fig. 77 fig. 78 87 Als het RDS-programma door diverse regionale zenders wordt uitgezonden, dan kiest de autoradio de zender met de beste ontvangst. Volumebeperking bij inschakelen Booster vertraagd in/uitschakelen (indien aanwezig) Selecteer de instelling RADIO-ON MAXIMUM VOLUME (ON VOL) (waarde van — tot 31) (fig. 80): Selecteer de instelling BDLY ON/ OFF (fig. 81): – toets 4: VALUE – (minder volume). Selecteer de instelling RDS REGION (REG ON/OFF) (fig. 79): Als de functie is ingeschakeld, wordt het “plop”-geluid bij in-/uitschakelen onderdrukt. P4T0620 P4T0619 – toets 4 = “REG OFF” (functie uitgeschakeld). 88 – toets 4 = “BDLY ON” (functie uitgeschakeld). Het geluidsniveau wordt alleen beperkt als bij het uitschakelen van de autoradio het volume hoger is dan de ingestelde waarde. – toets 5 = “REG ON” (functie ingeschakeld). fig. 79 – toets 5 = “BDLY ON” (functie ingeschakeld); – toets 5: VALUE + (meer volume); P4T0621 Automatisch regionaal programma kiezen in-/uitschakelen fig. 80 fig. 81 Ook als de autoradio is uitgeschakeld, kan er toch gebeld worden (in of out): –”PHONE OFF”: geen enkel gebruik van de telefoonaansluiting; –”PHONE ON”: als er wordt gebeld, wordt het geluid van de autoradio automatisch uitgeschakeld. Voor de functie “PHONE ON” moet de aansluitvoet van de mobiele telefoon zijn voorbereid met een PHONE MUTE aansluiting. – “PHONE IN”: Als er wordt gebeld, wordt er verbinding gelegd via de luidsprekers. Voor de functie “PHONE IN” moet de mobiele telefoon zijn aangesloten op het handsfree-systeem (indien gemonteerd) van de mobiele telefoon zelf. P4T0622 Audio onderdrukken bij werkende telefoon met aangesloten handsfree-systeem Selecteer de instelling PHONE SETTING (PHONE ON/OFF) en wijzig de instelling met toets 4 of 5 (fig. 83): – de radio schakelt automatisch in; – en de audio-instellingen zijn hetzelfde als bij het laatste telefoongesprek (BASS, TREBLE, FADER, BALANCE); – de radio schakelt automatisch uit als het gesprek beëindigd is. Ontvangstgevoeligheid mobiele telefoon (bij geïnstalleerd handsfree-systeem) P4T0623 In-/uitschakelen via start/contactslot van de auto Selecteer de instelling IGNITION LOGIC (IGN ON/OFF) (fig. 82): – toets 5 = “IGN ON” (functie ingeschakeld): het is mogelijk de autoradio in of uit te schakelen via het start/contactslot van de auto. – toets 4 = “IGN OFF” (functie uitgeschakeld): in-/uitschakeling alleen door middel van knop 9 (fig. 72). Aanpassing signaalsterkte bij gemonteerd handsfree-systeem. Laat de signaalsterkte tijdens de installatie van een handsfree-systeem door de Lancia-dealer instellen. Selecteer de instelling PHONE AMPLIFICATION (PHONE 00/03) en wijzig de instelling met toets 4 of 5 (fig. 84): – “PHONE 00”: lage gevoeligheid; – “PHONE 03”: hoge gevoeligheid. fig. 82 fig. 83 89 2) Druk ongeveer 3 seconden op toets EXP 14 totdat op het display het opschrift “EXPERT” verschijnt. BELANGRIJK Om redenen van verkeersveiligheid verdient het aanbeveling deze instelling door de Lancia-dealer te laten uitvoeren. 3) Selecteer met toets 17 of 18 de instelling “SCVOL”. Als op het display “SAFE” verschijnt, dan is de beveiligingscode geactiveerd. BELANGRIJK Zie voor uitgebreide instructies de volgende paragraaf. BEVEILIGINGSCODE 4) Bij hoge snelheid: stel met toets 4 of 5 de gewenste waarde in: Selecteer de instelling SPEEDCONTROLLED VOLUME (SCVOL) (waarde van — tot 34) (fig. 85): De geheime code van de autoradio staat op de CODE-card (fig. 86). De beveiligingscode is niet door de fabrikant ingevoerd. – toets 5: VOL + (meer volume); – toets 4: VOL – (minder volume). – “SCVOL 19”: standaardinstelling; 5) Druk langer dan 2 seconden op toets EXP 14. – “SCVOL - -”: functie uitgeschakeld; – “SCVOL 34”: maximale werking. Beveiligingscode activeren Instelling wijzigen: Als op het display “CODE” verschijnt, dan is de beveiligingscode niet geactiveerd. P4T0625 P4T0624 1) Auto stilstaand, motor uitgezet: stel het gewenste volume in met knop 9 (fig. 72). Als de code is ingevoerd, wordt de autoradio elektronisch beveiligd bij onderbreking van de voeding van de autoradio. U kunt de radio weer in bedrijf stellen door de betreffende code in te voeren. LANCIA fig. 84 90 fig. 85 fig. 86 P4T0306 Snelheidsafhankelijke volumeregeling (SCV) 3)Voer de code in met de toetsen 2 t/m 5 (fig. 72). Wanneer is de code geactiveerd Selecteer de EXPERT-functie en druk op toets 17 of 18, totdat op het display de instelling THEFT-PROTECTION CODE met het opschrift “SAFE” of “CODE” (fig. 87) verschijnt: – SAFE = Beveiligingscode actief – CODE = Beveiligingscode niet actief. Met toets 2 voert u het eerste cijfer van de geheime code in, met toets 3 het tweede, met toets 4 het derde en met toets 5 het vierde. Als u bijvoorbeeld de code 1 7 0 3 moet invoeren, moet u één keer kort toets 2 indrukken: op het display verschijnt 1 - - - . Ga verder met het invoeren van het tweede cijfer door 7 keer kort toets 3 in te drukken: op het display verschijnt 1 7 - - . Beveiligingscode activeren 1) Selecteer de EXPERT-functie en druk op toets 17 of 18, totdat op het display het opschrift “CODE” verschijnt. 2) Activeer de instelling door kort op toets 2 te drukken: op het display verschijnt: “- - - -”. P4T0626 Voer nu het derde cijfer in door 10 keer kort toets 4 in te drukken: op het display verschijnt 1 7 0 - . Voer het laatste cijfer in door drie keer kort toets 5 in te drukken: op het display verschijnt 1 7 0 3 . Als u de toets langer indrukt, wordt het cijfer met een eenheid verlaagd. 4) Code bevestigen: druk kort op toets EXP 14; op het display verschijnt het opschrift “SAFE” en de code is geactiveerd. fig. 87 Druk om de EXPERT-functie uit te schakelen ongeveer 3 seconden op toets EXP 14. Beveiligingscode buiten werking stellen 1) Selecteer de EXPERT-functie en druk op de toetsen 17 en 18; op het display verschijnt de instelling THEFT-PROTECTION CODE met het opschrift “SAFE”. 2) Activeer de instelling door kort op toets 2 te drukken: op het display verschijnt “1 - - - -”. 3) Voer de code (zie paragraaf “Beveiligingscode”) in, zoals is beschreven in “Beveiligingscode activeren”, door de toetsen 2 t/m 5 in te drukken. 4) Code bevestigen: druk kort op toets EXP 14 totdat op het display het opschrift “CODE” verschijnt. De code is niet meer geactiveerd. BELANGRIJK Als u een verkeerde code invoert, dan blijft het opschrift “SAFE” op het display staan en moet de gehele procedure vanaf het begin worden herhaald. Houd rekening met de wachttijden die tussen de pogingen gelden (zie de paragraaf “Wachttijden”). 91 In bedrijf stellen Als de code is ingevoerd, wordt de autoradio elektronisch beveiligd bij onderbreking van de voeding van de autoradio (bijv. bij het loskoppelen van de accu tijdens onderhoudswerkzaamheden). Ga als volgt te werk als de voeding weer is hersteld: 1) Schakel de autoradio in: op het display verschijnt het opschrift “SAFE” en na ongeveer 3 seconden verschijnt op het display “1 - - - -”. Het cijfer “1” geeft het aantal invoerpogingen aan. 2) Voer de code (zie paragraaf “Beveiligingscode”) in, zoals is beschreven in “Beveiligingscode activeren”, door de toetsen 2 t/m 5 in te drukken. 3) Druk om de code te bevestigen kort op toets EXP 14: op het display verschijnt tijdelijk het opschrift “SAFE”. Na circa 3 seconden schakelt de radio in. 92 BELANGRIJK Als u een verkeerde code invoert, blijft het opschrift “SAFE” op het display staan en schakelt de radio niet in. De gehele procedure moet dan vanaf het begin worden herhaald. Houd rekening met de wachttijden die tussen de pogingen gelden (zie de paragraaf “Wachttijden”). Wachttijden Om de mogelijkheid uit te sluiten dat de code door proberen wordt gekraakt, wordt de wachttijd tussen twee pogingen steeds verlengd. Gedurende deze wachttijden kan de autoradio wel worden uitgeschakeld, maar zijn alle overige functies geblokkeerd. Tijdens de wachttijd kan de autoradio niet worden ingeschakeld, maar moet wel aangesloten blijven op de voeding. Zolang het opschrift “SAFE” op het display staat, is de wachttijd nog niet verstreken. De wachttijd is verstreken als op het display het cijfer van het aantal pogingen staat: (bijv. “2 - - - -”). De volgende tabel geeft de wachttijd aan tussen de verschillende pogingen. Het verdient aanbeveling om na de zesde poging contact op te nemen met een Lancia-dealer om de geheime code in te voeren of de code buiten werking te stellen. Pogingen (op display) 1 2 3 4 5 6 7 8 ] ] ] ] ] ] ] Wachttijd (circa) 21 seconden 1,5 minuut 5,5 minuut 22 minuten 1,5 uur 6 uur 24 uren CASSETTESPELER (TAPE) Cassettespeler inschakelen Plaats een cassette in de opening van het paneel van het ICS van Lancia. Op het display verschijnt het opschrift “TAPE A” of “TAPE B”. Als er al een cassette in de opening zit, druk dan herhaaldelijk op toets MODE 7 totdat op het display het opschrift “TAPE” verschijnt. Draairichting omkeren Druk kort op toets BAND 16. Als het einde van de cassette is bereikt, wordt automatisch de andere zijde van de cassette weergegeven (functie AUTOREVERSE). Op het display verschijnen de volgende symbolen: “TAPE A” = bovenzijde van de cassette; “TAPE B” = onderzijde van de cassette. MSS-functie MSS = Music Search System Met deze functie kan het volgende muziekstuk of het begin van het huidige muziekstuk worden opgezocht. Voor de MSS-functie dienen er pauzes van ten minste 3 seconden tussen de muziekstukken te zitten (ook geen gesproken aankondiging). De MSS-functie reageert niet op zeer zachte passages in muziekstukken (bijv. in klassieke muziek), omdat deze als pauze worden gezien. MSS-functie inschakelen Druk op toets SCAN/MSS 12 tijdens het afspelen van de cassette. Op het display verschijnt het opschrift “MSS ON”. De MSS-functie start in de draairichting van de cassette. MSS-functie starten Druk op toets 17 of 18 tijdens het afspelen van de cassette. 93 Druk voor het vooruit spoelen naar het volgende muziekstuk op toets 17. Druk voor herhaling van het muziekstuk op toets 18. MSS-functie onderbreken Druk op toets 17 of 18. MSS-functie uitschakelen – of – Als u op toets MODE 7drukt, schakelt de CASSETTESPELER over naar de CD-WISSELAAR (als er een CD-WISSELAAR aanwezig is) of naar de RADIO. BELANGRIJK Als de functie snel vooruit/achteruit spoelen is ingeschakeld, wordt onmiddellijk van bron veranderd en wordt de functie van de cassettespeler beëindigd. Snel vooruit/achteruit spoelen Algemene aanwijzingen Druk kort op toets 18 of 17. Op het display verschijnt het opschrift “<< WIND” of “WIND >>”. De weergave van de cassette wordt onderbroken als er verkeersinformatie wordt uitgezonden (bij ingeschakelde TP-functie). Functie onderbreken De cassette wordt automatisch weergegeven. Cassettespeler uitschakelen Druk op toets 23 (fig. 72): de cassette wordt uitgeworpen. 94 De autoradio is voorbereid op de aansluiting van een CD-speler (die is opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma). De keuze van de bron gaat op volgorde: RADIO, CASSETTE, CD. Druk op toets SCAN/MSS 12 tijdens het afspelen van de cassette. Op het display verschijnt het opschrift “MSS OFF”. Druk kort op toets 18 of 17. CD-SPELER BELANGRIJK U kunt de verkeersinformatie onderbreken op het moment dat de informatie wordt uitgezonden. Het blijft dan mogelijk eventuele volgende verkeersinformatie te beluisteren, door kort op toets TP/AF 11 te drukken. Wendt u voor het inbouwen en aansluiten uitsluitend tot een Lanciadealer. De CD-speler van het Lancia Lineaccessori-programma wordt geleverd met een wisselaar die maximaal 6 Compact Discs kan bevatten. Op multimedia-CD’s zijn naast de audiosporen ook gegevens opgeslagen. Het afspelen van dit type CD’s kan piepgeluiden op een zodanig volume opleveren, dat niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar komt, maar waardoor ook de eindversterker en de luidsprekers beschadigd kunnen worden. CD-wisselaar vullen – plaats de wisselaar C (fig. 91) met de bedrukte zijde naar boven (zie pijl) in de CD-speler; Wisselaar in de CD-speler plaatsen De CD-wisselaar bevat 6 houders die elk een Compact Disc kunnen bevatten. Ga als volgt te werk: – sluit de schuifklep D (fig. 92) nadat de wisselaar is geplaatst, om binnendringing van vuil en stof in de CD-speler te voorkomen. – plaats de schuifklep A (fig. 90) helemaal naar rechts, totdat hij blokkeert; Trek voor elke CD die u wilt beluisteren een houder uit de wisselaar (fig. 88) en plaats daarin de CD (fig. 89). – controleer of de knop B in stand “1” staat; P4T0253 Controleer of de Compact Disc op de juiste wijze, met de bedrukte zijde naar boven, is geplaatst: als dit niet het geval is, dan werkt de CD-speler niet. Wisselaar uit de CD-speler verwijderen Ga als volgt te werk: – plaats de schuifklep A (fig. 90) helemaal naar rechts, totdat hij blokkeert; Met de CD-speler kunnen geen 8 cm CD’s worden afgespeeld, tenzij er in een hifi-winkel een speciale adapter is aangeschaft. – druk op uitwerptoets (EJECT) E (fig. 93) op de CD-speler. P4T0254 P4T0252 fig. 88 P4T0255 fig. 89 fig. 90 fig. 91 95 CD’s uit de wisselaar verwijderen Trek de betreffende houder uit de wisselaar en verwijder de CD. WERKING VAN DE CD-SPELER CD-speler als geluidsbron kiezen Druk kort en herhaaldelijk op toets MODE 7 , totdat op het display het opschrift “CD” verschijnt. P4T0256 CD kiezen Druk kort en herhaaldelijk op toets 5 of 6, totdat op het display het nummer van de gewenste CD verschijnt. 5: Vorige CD 6: Volgende CD P4T0257 96 Druk kort en herhaaldelijk op toets 17 of 18, totdat op het display het nummer van het gewenste muziekstuk verschijnt. 17: volgend muziekstuk 18 : herhaling van het huidige muziekstuk of vorige muziekstuk. Alle muziekstukken van de gekozen CD kort (circa 10 seconden) beluisteren (SCAN) Druk kort op toets SCAN/ MSS 12: op het display verschijnt kort het opschrift “SCAN ON” Druk om de functie te onderbreken kort op toets SCAN/ MSS 12: op het display verschijnt kort het opschrift “SCAN OFF”. fig. 92 fig. 93 Muziekstuk kiezen of herhalen Snel vooruit/achteruit zoeken (TRACK FAST) Hiermee kunt u een muziekstuk “versneld” en met laag volume beluisteren: – VOORUIT: druk op toets 17 en houd de toets ingedrukt. – TERUG: druk op toets 18 en houd de toets ingedrukt. Muziekstuk herhalen (TRACK REPEAT) Hiermee kunt u het beluisterde muziekstuk continu herhalen: druk op toets 1, op het display verschijnt het opschrift “TRK ON”. Als de TRACK REPEAT-functie is geactiveerd, kan altijd een ander muziekstuk worden gekozen. Druk om de functie te onderbreken op toets 1: op het display verschijnt het opschrift “TRK OFF”. CD herhalen (REPEAT) CD-speler uitschakelen Druk voor herhaling van de CD op toets 2: op het display verschijnt het opschrift “RPT CD”. Druk op toets MODE 7 om weer naar de radio of de cassettespeler te kunnen luisteren. Als de functie is geactiveerd, kan altijd een andere CD worden gekozen. Druk om de functie te onderbreken op toets 2: op het display verschijnt het opschrift “RPT MAG”. Muziekstukken in willekeurige volgorde beluisteren (TRACK RANDOM) Druk om de functie te activeren op toets 3: op het display verschijnt het opschrift “RND ON”. De muziekstukken op de geselecteerde CD worden in willekeurige volgorde afgespeeld. BELANGRIJK U kunt de verkeersinformatie onderbreken op het moment dat de informatie wordt uitgezonden. Het blijft dan mogelijk eventuele volgende verkeersinformatie te beluisteren, door kort op toets TP/AF 11 te drukken. Weergave van de werking van de CD-speler Druk kort op toets EXP 14. Op het display wordt aangegeven welke speciale functies gekozen zijn (bijv.: “TRK ON”). Druk om de functie uit te schakelen op toets 3: op het display verschijnt het opschrift “RND OFF”. BELANGRIJK De functie TRACK RANDOM kan niet worden gecombineerd met de functies TRACK REPEAT en REPEAT. 97 KLIMAATREGELING fig. 94 98 P4T0641 2 - Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien van de zijruiten voor. board, op de panelen van de voorportieren, op de tunnelconsole en op de vloer, overeenkomstig het afgebeelde schema (fig. 94). O = uitstroomopening volledig geopend. l = uitstroomopening volledig gesloten. 3 - Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen in het midden. 5 - Luchtroosters beenruimten voor. 6 - Luchtroosters beenruimten achter. 7 - Luchtroosters beenruimten achter. De klimaatregeling in het interieur (verwarming, ventilatie en airconditioning - indien aanwezig) kan op één van de volgende manieren worden geregeld: VERSTELBARE EN REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN (fig. 95-96-97) P4T0021 4 - Verstelbare en regelbare uitstroomopeningen aan de zijkant In de panelen van de voorportieren bevinden zich vaste luchtroosters C (fig. 96) voor ontdooiing of ontwaseming van de zijruiten voor. De uitstroomopeningen kunnen naar boven en naar beneden worden gekanteld en naar links en rechts met regelknop A. De luchthoeveelheid wordt geregeld met regelknop B: – handbediende klimaatregeling, door het selecteren van de functies met de bedieningsknoppen op het bedieningspaneel; fig. 96 P4T0035 P4T0022 1 - Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien van de voorruit. – automatische klimaatregeling, geregeld door de elektronische regeleenheid van het systeem. De lucht wordt in het interieur ingevoerd via een aantal uitstroomopeningen/luchtroosters op het dashfig. 95 fig. 97 99 AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING: VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING (indien aanwezig) P4T0038 fig. 98 100 1 - Display ingestelde interieurtemperatuur (bestuurderszijde). 2 - Draaiknop voor regeling van de interieurtemperatuur (bestuurderszijde). 3 - Display ingestelde interieurtemperatuur (passagierszijde). 4 - Draaiknop voor regeling van de interieurtemperatuur (passagierszijde). 5 - Toetsen voor de instellingen van de luchtverdeling. 6 - Toetsen voor het regelen van de aanjagersnelheid. 7 - Ingestelde luchtverdeling. 8 - Ingestelde aanjagersnelheid. 9 - Buitentemperatuur (in graden Celsius). 10 - Toets voor in-/uitschakeling maximale ontdooiing/ontwaseming voorruit, zijruiten voor, achterruit en buitenspiegels. 11 - Toets voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming. 12 - Toets voor handmatige in-/uitschakeling luchtrecirculatie. GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING 13 - Toets voor uitschakeling aircocompressor (indien aanwezig). Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met het indrukken van de knop AUTO en vervolgens de gewenste temperatuur op het scherm in te stellen. 14 - Toets om de ingestelde temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde te synchroniseren. 15 - Keuzetoets automatische werking van het systeem. 16 - Toets voor uitschakeling van het systeem. De airconditioning (indien aanwezig) gebruikt koelmiddel “R134a”. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden. Op deze manier begint het systeem volledig automatisch te werken en wordt de ingestelde temperatuur zo snel mogelijk bereikt. Het systeem handhaaft de ingestelde temperatuur door regeling van de temperatuur, de luchthoeveelheid en de luchtverdeling in het interieur, en regelt de recirculatie en de inschakeling van de aircocompressor (indien aanwezig). Tijdens de volledig automatische werking van het systeem zijn de enige vereiste handmatige handelingen, het eventuele inschakelen van de volgende functies: – MONO, om de ingestelde temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde te synchroniseren – ECON, voor uitschakeling aircocompressor (indien aanwezig): onder deze omstandigheden werkt het systeem alleen als verwarming – luchtrecirculatie, om de recirculatie altijd in- of uitgeschakeld te houden – Z voor een snellere ontwaseming/ontdooiing van de ruiten – ( voor het ontwasemen/ontdooien van de achterruit en de buitenspiegels. Tijdens de volledig automatische werking van het systeem kunt u op ieder moment de ingestelde temperatuur wijzigen: het systeem zal automatisch de eigen instellingen wijzigen en aanpassen aan de nieuwe vereisten. Het is bovendien mogelijk de aanjagersnelheid en de luchtverdeling te wijzigen met de betreffende toetsen:op deze manier schakelt het systeem over van de automatische werking naar de handmatige bediening, totdat u opnieuw de toets AUTO indrukt. 101 Als één of meerdere functies handmatig zijn ingesteld, blijft de temperatuur van de in het interieur ingevoerde lucht automatisch door het systeem geregeld, behalve bij uitgeschakelde compressor (indien aanwezig):in deze situatie kan de temperatuur van de in het interieur ingevoerde lucht niet lager zijn dan de buitentemperatuur. BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 98) Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (2, 4 - fig. 98) Als u de knop naar links of naar rechts draait, verhoogt of verlaagt u de luchttemperatuur respectievelijk aan de linkerzijde (draaiknop 2) of aan de rechterzijde (draaiknop 4) van het interieur. De ingestelde temperaturen verschijnen op de schermen 1 en 3 onder de respectievelijke knoppen. Als u knop 14 (MONO) indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gesynchroniseerd, waarna u de temperatuur in de twee gedeelten met draaiknop 2 aan bestuurderszijde kunt regelen. Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk ge- 102 regeld worden, als alleen de bestuurder in de auto zit. De gescheiden temperatuurregeling wordt automatisch weer hervat als u draaiknop 4 bedient. Als u de toets helemaal naar rechts of helemaal naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, wordt respectievelijk de functie van de maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld: – Functie HI (maximale verwarming):wordt ingeschakeld door op het display een temperatuur in te stellen boven 32°C. Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde of voor beide zijden (ook door het selecteren van de functie MONO). Deze functie kan worden ingeschakeld als u de lucht in het interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen, waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het systeem. Deze functie maakt gebruik van de maximale temperatuur van de verwarmingsvloeistof, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager door het systeem worden ingesteld op basis van de omgevingsomstandigheden. Als de verwarmingsvloeistof niet warm genoeg is, schakelt het systeem niet onmiddellijk de maximale aanjagersnelheid in, om de invoer van te koude lucht in het interieur te beperken. Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de op het display ingestelde temperatuur te verlagen tot een waarde onder 32 °C. – Functie LO (maximale koeling): wordt ingeschakeld door op het display een temperatuur in te stellen onder 18 °C. Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagierszijde of voor beide zijden (ook door het selecteren van de functie MONO). Deze functie kan worden ingeschakeld als u de lucht in het interieur zo snel mogelijk wilt koelen, waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van het systeem. Deze functie schakelt de verwarming uit, schakelt de luchtrecirculatie en de aircocompressor (indien aanwezig) in, terwijl de luchtverdeling en de snelheid van de aanjager worden ingesteld op basis van de omgevingsomstandigheden. Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de op het display ingestelde temperatuur te verhogen tot een waarde boven 18 °C. Toetsen voor het regelen van de aanjagersnelheid (6 - fig. 98) Als u respectievelijk de bovenste of onderste toets indrukt, wordt de aanjagersnelheid verhoogd of verlaagd en daarmee de hoeveelheid lucht die in het interieur wordt ingevoerd. Zo wordt de gewenste temperatuur gehandhaafd. De aanjagersnelheid wordt weergegeven door de verlichte streepjes op het display 8. Als u meerdere keren op de bovenste toets drukt, wordt de maximale aanjagersnelheid ingeschakeld (alle streepjes verlicht); als u meerdere keren op de onderste toets drukt, wordt de functie uitgeschakeld (geen enkel streepje verlicht). BELANGRIJK Op uitvoeringen met airconditioning (indien aanwezig) kan de aanjager alleen worden uitgeschakeld als de aircocompressor al is uitgeschakeld met toets ECON. Voor het hervatten van de automatische werking van de aanjager na een handmatige instelling, moet toets AUTO worden ingedrukt. Toetsen voor de instellingen van de luchtverdeling (5 - fig. 98) Als u op één van de toetsen 5 drukt, kunt u handmatig één van de 5 instellingen voor de luchtverdeling in het interieur kiezen: OLucht uit de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard en uit de uitstroomopening achter. M Lucht uit de luchtroosters van de beenruimten (warmere lucht), de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard en uit de uitstroomopening achter (koelere lucht). Deze luchtverdeling is bijzonder nuttig in de gematigde seizoenen (voor- en najaar) als de zon schijnt. NLucht uit de luchtroosters van de verschillende beenruimten voor en achter. Met deze luchtverdeling kan, doordat warme lucht stijgt, het interieur op de snelste manier worden verwarmd waarbij bovendien de koudste delen van het lichaam snel warm aanvoelen. Q Lucht uit de luchtroosters van de beenruimten en de luchtroosters voor de ontdooiing en ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten. ü Lucht uit de luchtroosters voor de ontdooiing en ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor. 103 BELANGRIJK Het systeem accepteert geen vorm van luchtverdeling die verschilt van de hiervoor beschreven combinaties. Als een vorm van luchtverdeling wordt gekozen die niet uitvoerbaar is, wordt alleen de belangrijkste functie van de ingedrukte toets geactiveerd. De ingestelde luchtverdeling wordt op het display 7 weergegeven. Als een gecombineerde functie is ingesteld, wordt na het indrukken van een toets alleen de belangrijkste functie van de ingedrukte toets geactiveerd. Als daarentegen een toets van een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan blijft de functie gehandhaafd. Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet toets AUTO worden ingedrukt. Toets AUTO (automatische werking) (15 - fig. 98) Als toets AUTO wordt ingedrukt, regelt het systeem automatisch de hoeveelheid en de verdeling van de in het interieur ingevoerde lucht en worden alle voorafgaande handmatige instel- 104 lingen gewist. Dit wordt aangeven door het branden van het lampje op de toets. Als het lampje op toets AUTO gedoofd is, geeft dit aan dat al één of meerdere handmatige instellingen zijn uitgevoerd en dat het systeem daarom niet volledig automatisch werkt (behalve de temperatuurregeling die per definitie automatisch is), of dat het systeem is uitgeschakeld (lampje op de toets OFF brandt). Toets ECON (uitschakeling aircocompressor) (indien aanwezig) (13 - fig. 98) Als toets ECON wordt ingedrukt, schakelt de aircocompressor uit. Dit wordt aangegeven door het branden van het lampje op de toets. Als de aircocompressor wordt uitgeschakeld, dooft het lampje op de toets AUTO en wordt de automatische werking van de luchtrecirculatie blijvend uitgeschakeld (om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen). BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet mogelijk lucht in het interieur in te voeren met een temperatuur die lager is dan de buitentemperatuur; bovendien kunnen (in bijzondere omstandigheden) de ruiten zeer snel beslaan omdat de lucht niet gedroogd kan worden. De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen ook als de motor wordt uitgezet. Voor het opnieuw automatisch inschakelen van de aircocompressor moet toets ECON of toets AUTO worden ingedrukt (in dit laatste geval worden de andere handmatige instellingen gewist); het lampje op toets ECON dooft. De automatische inschakeling van de aircocompressor wordt weer ingeschakeld, ook als de luchtrecirculatie handmatig wordt ingeschakeld (om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen). Bij uitgeschakelde compressor, kan de in het interieur ingevoerde lucht niet gekoeld worden. Er zijn nu twee mogelijkheden: – als de buitentemperatuur lager is dan de ingestelde temperatuur, werkt het systeem normaal en kan het de ingestelde temperatuur bereiken en handhaven, ook bij uitgeschakelde compressor; Toets voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie (12 - fig. 98) – als de buitentemperatuur hoger is dan de ingestelde temperatuur, kan het systeem niet aan de wens voldoen. Dit wordt aangegeven door het drie keer knipperen van de buitentemperatuur op het display 1 en 3 van de ingestelde temperatuur. – automatische werking (lampje op de toets gedoofd); Toets MONO (ingestelde temperaturen synchroniseren) (14 - fig. 98) Als u toets MONO indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gesynchroniseerd. Ook kunt u de temperatuur in de twee gedeelten synchroniseren door draaiknop 2 aan bestuurderszijde te draaien. Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk geregeld worden, als alleen de bestuurder in de auto zit. De gescheiden temperatuurregeling wordt automatisch weer hervat als de passagier draaiknop 4 bedient. Er zijn drie mogelijkheden: – automatische inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); het groene lampje op de toets brandt; – automatische uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); het gele lampje op de toets brandt. Deze drie mogelijkheden kunnen worden ingeschakeld door meerdere keren op de recirculatietoets (12) te drukken. Als de recirculatie-functie automatisch wordt geregeld, blijft het lampje op de recirculatietoets altijd gedoofd (er wordt niet weergegeven of de recirculatie is in- of uitgeschakeld, ON/OFF). Bij de automatische werking wordt de recirculatie automatisch ingeschakeld, ook wanneer de luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van vervuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de stad, in een file, in tunnels en als de ruitensproeiers worden ingeschakeld (met de typische zeepgeur). Als de recirculatie handmatig is ingeschakeld (groene lampje = recirculatie, gele lampje = lucht van buiten), blijft het lampje op toets AUTO branden als alle andere functies (luchtverdeling, luchtopbrengst …) automatisch blijven geregeld. Op dezelfde manier blijft als op toets AUTO wordt gedrukt,de recirculatie geregeld zoals u dat wilt. BELANGRIJK Bij ingeschakelde recirculatie worden, afhankelijk van de werking van het systeem (voor verwarmen of koelen van het interieur), de gewenste instellingen sneller bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. 105 Bij bepaalde weersomstandigheden (bijv: lage buitentemperatuur of hoge luchtvochtigheid) en als de recirculatie in het interieur automatisch wordt geregeld, kunnen de ruiten beslaan. Druk in dit geval op de recirculatietoets, voor luchttoevoer van buiten (gele lampje) en verhoog eventueel de luchtstroom naar de voorruit. Toets voor snelle ontwaseming/ ontdooiing van de ruiten (10 - fig. 98) Als u deze toets indrukt, activeert de klimaatregeling, onafhankelijk van de werking van het systeem, automatisch (ongeveer 180 seconden) alle functies die noodzakelijk zijn voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor, namelijk: – inschakeling aircocompressor (indien aanwezig) – uitschakeling luchtrecirculatie, indien ingeschakeld 106 – instelling maximale luchttemperatuur (HI) op beide displays – inschakeling maximale aanjagersnelheid – lucht naar luchtroosters van de voorruit en de zijruiten voor inschakeling verwarming van de achterruit en de buitenspiegels. Als de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing is ingeschakeld, gaan het lampje op de betreffende toets, het lampje op de toets van de achterruitverwarming en het gele lampje op de recirculatietoets branden. De lampjes op de toetsen ECON, AUTO en OFF doven daarentegen. BELANGRIJK Als de motor nog niet op bedrijfstemperatuur is, wordt de maximale snelheid van de aanjager niet direct ingeschakeld, om toevoer van nog te koude lucht voor de ontwaseming van de ruiten, te beperken. Als de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjagersnelheid en de uitschakeling van de achterruitverwarming handmatig worden geregeld. Als u daarentegen opnieuw op de toets voor maximale ontwaseming/ontdooiing drukt of op de recirculatietoetsen ECON, AUTO of OFF, schakelt het systeem de functie voor maximale ontwaseming/ontdooiing uit, en worden de functies die hiervoor waren ingesteld weer geactiveerd en eventueel ook de laatst ingestelde functie. Toets voor ontwaseming/ ontdooiing achterruit en buitenspiegels (11 - fig. 98) Als u op deze toets drukt, schakelt de ontwaseming/ontdooiing van de achterruit en de buitenspiegels in. Het lampje op de toets gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie schakelt na ongeveer 10 minuten automatisch uit, of als opnieuw de toets wordt ingedrukt. De functie wordt ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw start. BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen. Toets OFF (uitschakeling van het systeem) (16 - fig. 98) Druk op toets OFF om de airconditioning uit te schakelen. Het lampje op de toets gaat branden. Als de airconditioning is uitgeschakeld: – zijn de lampjes op de recirculatietoetsen ECON en AUTO gedoofd – zijn de schermen van de ingestelde temperaturen donker – is het middelste scherm donker, behalve als de buitentemperatuur wordt aangegeven – is de recirculatie ingeschakeld, waarbij geen lucht van buiten binnenkomt – is de aircocompressor (indien aanwezig) uitgeschakeld – is de aanjager uitgeschakeld. Ook bij uitgeschakeld systeem kan de achterruitverwarming op de normale manier worden in- of uitgeschakeld. BELANGRIJK Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen de ruiten bij bijzondere omstandigheden snel beslaan. De regeleenheid van de klimaatregeling slaat de instellingen van het systeem in het geheugen op voordat het systeem wordt uitgeschakeld. Als u vervolgens op een willekeurige toets drukt (behalve de toets van de achterruitverwarming) worden de functies weer hersteld. Als de functie van de ingedrukte toets niet was ingeschakeld voor de uitschakeling, dan wordt deze functie ook geactiveerd; als deze daarentegen was ingeschakeld, blijft de functie gehandhaafd. Als u de klimaatregeling opnieuw wilt inschakelen met dezelfde instellingen als voor het uitschakelen van het systeem, druk dan nogmaals op toets OFF. Als u de volledig automatische werking van het systeem weer wilt inschakelen, druk dan op toets AUTO. AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM VOOR GLADHEID De klimaatregeling is uitgerust met een akoestisch waarschuwingssysteem. Als de buitentemperatuur daalt tot 3 °C of lager, zendt het systeem drie waarschuwingssignalen uit om de bestuurder te waarschuwen voor eventuele gladheid. Het akoestische waarschuwingssysteem treedt maar één keer in werking, behalve als de buitentemperatuur boven de 7 °C komt, waarna na ongeveer 15 minuten het systeem weer in werking kan treden. Als in dat geval de buitentemperatuur opnieuw daalt tot 3 °C of lager, wordt de akoestische waarschuwingscyclus herhaald. 107 ALGEMENE INFORMATIE De auto is uitgerust met een klimaatregeling met gescheiden luchttemperatuurregeling voor bestuurders- en passagierszijde, die geregeld wordt door een elektronische regeleenheid. Voor een optimale temperatuurregeling in de twee ruimtes van het interieur, is het systeem ook uitgerust met een dubbele zonnestralingssensor. Het systeem is uitgerust met een luchtkwaliteitsensor die automatisch de luchtrecirculatie kan inschakelen om de onaangename effecten van vervuilde lucht, tijdens het rijden in de stad, in de file en in tunnels, en door het inschakelen van de ruitensproeiers (zeepgeur), te verminderen. De luchtkwaliteit wordt bovendien gegarandeerd door het pollenfilter met actieve kooldeeltjes. Hierin worden de in de lucht verspreide deeltjes twee keer gefilterd, waardoor de lucht schoner wordt. 108 De klimaatregeling controleert en regelt automatisch de volgende parameters en functies: – temperatuur ingevoerde lucht in het interieur (gescheiden voor de bestuurders- en passagierszijde) – aanjagersnelheid (traploze regeling) – luchtverdeling – in-/uitschakeling recirculatie – in-/uitschakeling aircocompressor (indien aanwezig). De luchtopbrengst in het interieur is onafhankelijk van de snelheid van de auto en wordt elektronisch geregeld door de aanjager. Het is mogelijk de instelling van de volgende functies handmatig te veranderen: – aanjagersnelheid (traploze regeling) – luchtverdeling – in-/uitschakeling recirculatie – in/uitschakeling aircocompressor (indien aanwezig). BELANGRIJK De handmatige instellingen hebben voorrang boven de automatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan het automatische systeem. De handmatig gekozen instellingen blijven opgeslagen als de motor wordt uitgezet en weer hersteld als de motor opnieuw wordt gestart. De functies die niet handmatig zijn gewijzigd, blijven automatisch geregeld. De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld (behalve als het systeem is uitgeschakeld), op basis van de ingestelde temperaturen op de displays van de bestuurder en de passagier. POLLENFILTER MET ACTIEVE KOOLDEELTJES Het pollenfilter reinigt de lucht mechanisch via het elektrostatische principe, zodat de in het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is en geen stofdeeltjes, pollen enz. bevat. Door de actieve kooldeeltjes in het pollenfilter wordt ook de concentratie van luchtverontreinigende bestanddelen verminderd. Laat het filter ten minste één keer per jaar controleren door de Lanciadealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. Een niet tijdig vervangen filter kan het rendement van de klimaatregeling aanzienlijk beperken. Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden gecontroleerd en vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Het pollenfilter filtert de in het interieur ingevoerde buitenlucht (recirculatie uitgeschakeld). 109 HULPVERWARMING (alleen jtd-uitvoeringen - indien aanwezig) De hulpverwarming ondersteunt de opwarming van de motorkoelvloeistof direct na het starten en tijdens het rijden voor een snellere verwarming van het interieur bij extreem lage buitentemperaturen. Het elektrische systeem werkt volledig automatisch en schakelt alleen in bij een draaiende motor. BELANGRIJK De hulpverwarming schakelt in als de buitentemperatuur lager is dan 15°C en de temperatuur van de koelvloeistof lager is dan 65°C. 110 Om de accu niet te veel uit te putten, is de inschakeling van de verwarming op de verschillende vermogens afhankelijk van de door de regeleenheid vastgestelde voedingsspanning. BELANGRIJK De hulpverwarming wordt ingeschakeld op basis van de temperatuur van de motorkoelvloeistof en kan, afhankelijk van de accuspanning, uitgeschakeld of beperkt worden. Als de opwarmcyclus door de hulpverwarming op basis van de koelvloeistoftemperatuur en de accuspanning, is beëindigd, schakelt de hulpverwarming automatisch uit en schakelt pas weer in als de auto opnieuw wordt gestart, ook als de vloeistoftemperatuur opnieuw onder 65 °C daalt. Buitenverlichting (fig. 99) Draai de schakelaar A van stand å in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. HENDEL LINKS Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting en de richtingaanwijzers. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Dimlicht (fig. 99) Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, gaan ook de instrumentenpaneelverlichting en de verschillende bedieningsknoppen branden en lichten de displays op het instrumentenpaneel en de tunnelconsole op. Grootlicht (fig. 100) Plaats de hendel: naar boven - rechter richtingaanwijzer ingeschakeld naar beneden - linker richtingaanwijzer ingeschakeld. Draai de schakelaar A van stand 6 in stand 2. Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje Ÿ of Δ. Als u de hendel in de middelste stand zet of als de auto weer rechtuit rijdt, schakelen de richtingaanwijzers automatisch uit. Als u kort richting aan wilt geven, drukt u de hendel iets naar boven of beneden zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug. Druk de hendel naar voren als de schakelaar in dimstand 2 staat. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. P4T0024 Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt. P4T0023 fig. 99 Richtingaanwijzers (pijlen) (fig. 101) P4T0025 HENDELS AAN HET STUUR fig. 100 fig. 101 111 HENDEL RECHTS Trek de hendel naar het stuur. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Met de rechter hendel bedient u de ruitenwissers/-sproeiers en de koplampsproeiers. BELANGRIJK Het grootlichtsignaal wordt gegeven met het grootlicht. Om bekeuringen te vermijden, dient u zich aan de geldende verkeerswetgeving te houden. Ruitenwissers (fig. 103) nnnn =kort interval. Op uitvoeringen met een regensensor kan de gevoeligheid van de sensor zelf worden geregeld met schakelaar A: AUTO = automatische regeling van de gevoeligheid Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. n = minimale gevoeligheid 0 - Ruitenwissers uitgeschakeld. nn = gemiddelde gevoeligheid 1 - Ruitenwissers wissen met interval. In deze stand kunnen met schakelaar A de volgende instellingen worden geregeld (behalve bij uitvoeringen met regensensor): nnn = maximale gevoeligheid. 2 - Langzaam continu wissen. 3 - Snel continu wissen. n = lang interval 4 - Tijdelijke werking: als u de hendel loslaat, springt deze direct in stand 0 en schakelen de ruitenwissers automatisch uit. nn = gemiddeld interval P4T0026 P4T0642 nnn =gemiddeld-kort interval fig. 102 112 P4T0643 Grootlichtsignaal (fig. 102) fig. 103 fig. 104 Ruitensproeiers Regensensor (fig. 103) (indien aanwezig) Als u de hendel naar het stuur trekt (fig. 104), schakelen de ruitensproeiers in en gedurende enige seconden de ruitenwissers; na een pauze van 5 seconden maken de ruitenwissers een laatste slag. Als de ruitenwissers al zijn ingeschakeld, maken ze enkele slagen in de snelle continustand. De regensensor is een elektronische voorziening in de ruitenwissers en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. Alle andere functies die met de rechter hendel worden bediend (uitschakeling ruitenwissers, continu wissen met lang of kort interval, tijdelijk wissen met kort interval, ruitensproeiers en koplampsproeiers) blijven onveranderd. Koplampsproeiers (indien aanwezig) P4T0273 Als u de hendel naar het stuur trekt (fig. 104) bij ingeschakeld dim- of grootlicht, dan schakelen ook de ruitensproeiers in (fig. 105). De regensensor schakelt automatisch in als de rechter hendel in stand 1 wordt geplaatst en heeft een regelbereik dat oplopend varieërt van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden in de tweede continu snelheid (snel continu wissen) bij intense regen. Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor (hendel in stand 1) werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking. Draai de contactsleutel in stand STOP om de regensensor uit te schakelen. Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR) schakelt de regensensor weer in als de hendel in stand 1 is blijven staan. De gevoeligheid van de regensensor kan worden geregeld met schakelaar A (fig. 103): AUTO = automatische regeling van de gevoeligheid n = minimale gevoeligheid nn = gemiddelde gevoeligheid nnn = maximale gevoeligheid. fig. 105 113 WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN (fig. 106) MISTLAMPEN VOOR (fig. 107) MISTACHTERLICHT (fig. 108) Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop A om de mistlampen voor in te schakelen. Druk op knop A voor in-/uitschakeling. Het mistachterlicht werkt alleen als het dimlicht en/of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Als de mistlampen voor zijn ingeschakeld, brandt het lampje op de knop. Druk op schakelaar A voor inschakeling. De waarschuwingsknipperlichten werken onafhankelijk van de stand van de contactsleutel. Druk opnieuw op de schakelaar om het systeem uit te schakelen. Druk opnieuw op de knop om de lampen uit te schakelen. BELANGRIJK Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van de mistlampen aan de geldende verkeersvoorschriften. Het systeem voldoet aan de EU-normen. P4T0036 fig. 106 114 Het mistachterlicht schakelt automatisch uit als u de motor uitzet of als u het dimlicht en/of de mistlampen voor uitschakelt. Als u de motor weer start of bij mist het dimlicht weer inschakelt, moet u opnieuw op de knop drukken om het mistachterlicht weer in te schakelen. P4T0039 Als dit systeem is ingeschakeld, gaan het symbool op de schakelaar en het controlelampje ŸΔ op het instrumentenpaneel knipperen. Als u de contactsleutel in stand STOP draait, schakelen de mistlampen voor automatisch uit. De lampen schakelen pas weer in als na het starten opnieuw op knop A wordt gedrukt. Als het mistachterlicht is ingeschakeld, brandt het lampje op de knop. P4T0040 BEDIENINGSKNOPPEN fig. 107 fig. 108 ACHTERRUITVERWARMING (fig. 110) Draai met ingeschakelde buitenverlichting draaiknop A omhoog of omlaag om respectievelijk de lichtsterkte van het instrumentenpaneel te verhogen of te verlagen. Druk op knop A voor in-/uitschakeling. als de achterruitverwarming is ingeschakeld, brandt het lampje op de knop. De achterruitverwarming schakelt na ongeveer 10 minuten automatisch uit. Bij ingeschakelde achterruitverwarming, gaat ook de verwarming van de elektrisch bedienbare buitenspiegels werken. P4T0041 BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik van het mistachterlicht aan de geldende verkeersvoorschriften. Het systeem voldoet aan de EU-normen. LICHTSTERKTE INSTRUMENTENPANEEL (fig. 109) P4T0644 BELANGRIJK Het mistachterlicht kan hinderlijk zijn voor de weggebruikers achter u. Doof daarom bij stukken met goed zicht het mistachterlicht. fig. 109 fig. 110 115 Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen. Deze veiligheidsschakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat bij leidingbreuken tijdens een ongeval brandstoflekkage ontstaat. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop A naast de bestuurdersstoel om de brandstoftoevoer weer te herstellen. De veiligheidsschakelaar schakelt bij een ongeval ook de centrale portiervergrendeling uit (als de centrale portiervergrendeling was ingeschakeld), waardoor het interieur van buitenaf bereikbaar blijft. HANDREM (fig. 112) De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. P4T0008 Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt. Bij aangetrokken handrem en als de start-/contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. Handrem uitschakelen: 1) Trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop A. 2) Houd de knop ingedrukt en laat de hendel zakken. Het waarschuwingslampje x dooft. 3) Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op steile hellingen en bij een beladen auto moet de handrem zeven of acht tanden worden aangetrokken. P4T0055 BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (fig. 111) BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan een Lancia-dealer de handrem afstellen. fig. 111 116 fig. 112 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Op enkele uitvoeringen moet voor het inschakelen van de achteruit, met de vingers van de hand waarmee u de pook vasthoudt, de schuifring A (fig. 113) onder de pookknop omhoog worden getrokken. Laat de schuifring los zodra de achteruit is ingeschakeld. Voor het uitschakelen van de achteruit hoeft de schuifring niet omhoog te worden getrokken. P4T0031 Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in één van de in het schema aangegeven standen fig. 113 plaatsen (dit schema staat ook op de knop van de pook). Om de achteruit in te schakelen (R), moet de auto stilstaan en de pook vanuit de “vrij”-stand naar rechts en vervolgens naar achteren worden verplaatst. Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Er mogen zich in de ruimte onder de pedalen geen voorwerpen bevinden die het geheel intrappen van de pedalen kunnen verhinderen. Let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken. De achteruit kan alleen worden ingeschakeld als de auto volledig stilstaat. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden voordat u de achteruit inschakelt om te voorkomen dat de tandwielen beschadigen. Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak op den duur kunnen slijten. fig. 113 117 (indien aanwezig) ALGEMENE INFORMATIE Dit elektronische systeem maakt het mogelijk een constante, vooraf ingestelde snelheid aan te houden, zonder het gaspedaal in te trappen. Op deze manier wordt het rijden, vooral op lange trajecten, minder vermoeiend omdat de ingestelde snelheid automatisch gehandhaafd blijft. BELANGRIJK Het systeem kan alleen worden ingeschakeld bij een snelheid boven de 30 km/h. De cruise-control mag uitsluitend worden gebruikt als de verkeersomstandigheden en het traject van dien aard zijn dat, over een voldoende lange afstand, in volledige veiligheid een constante snelheid kan worden aangehouden. Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit: – door het intrappen van het rempedaal; – door het intrappen van het koppelingspedaal. BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 114) De cruise-control wordt bediend met schakelaar A, met draaiknop B en met knop C. De schakelaar A heeft twee standen: – OFF in deze stand is het systeem uitgeschakeld; – ON in deze stand werkt het systeem. Als het systeem begint te werken, gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje CRUISE D branden. Met draaiknop B kunt u de ingestelde snelheid van de auto opslaan en aanhouden of de ingestelde snelheid verhogen of verlagen. Zet draaiknop B in stand (+) om de snelheid op te slaan of om de ingestelde snelheid te verhogen. P4T0307 AUTOMATISCHE SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL) fig. 114 118 Zet draaiknop B in stand (–) om de ingestelde snelheid te verlagen. Telkens als draaiknop B wordt bediend, wordt de snelheid ongeveer 1 km verhoogd of verlaagd. Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid continu. De nieuwe snelheid wordt automatisch opgeslagen. Met knop C kan de opgeslagen snelheid worden opgeroepen. BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP of de schakelaar A in stand OFF wordt gedraaid, wordt de opgeslagen snelheid gewist en het systeem uitgeschakeld. Snelheid opslaan Zet schakelaar A in stand ON en rijdt op een normale manier met de gewenste snelheid. Zet draaiknop B ten minste drie seconden in stand (+) en laat de draaiknop daarna los. De snelheid van de auto blijft opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten. De auto blijft vervolgens constant met de ingestelde snelheid rijden totdat zich één van de volgende omstandigheden voordoet: – intrappen rempedaal; Opgeslagen snelheid verhogen – intrappen koppelingspedaal. De opgeslagen snelheid kan op twee manieren worden verhoogd: BELANGRIJK Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt de opgeslagen snelheid weer aangehouden. Opgeslagen snelheid oproepen Als het systeem wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen: – geef geleidelijk gas totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid; – schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (4e of 5e versnelling); – trap het gaspedaal in en sla de nieuwe snelheid op (houd draaiknop B langer dan 3 seconden gedraaid); of – draai draaiknop B kort in stand (+): telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid continu. Als de draaiknop B wordt losgelaten, wordt de nieuwe snelheid automatisch opgeslagen. Opgeslagen snelheid verlagen De opgeslagen snelheid kan op twee manieren worden verlaagd: – schakel het systeem uit (bijvoorbeeld door het rempedaal in te trappen) en sla vervolgens de nieuwe snelheid op (zet draaiknop B ten minste drie seconden in stand (+); – druk op knop C. 119 of – houd draaiknop B in stand (–) totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch blijft opgeslagen. Opgeslagen snelheid wissen De opgeslagen snelheid wordt automatisch gewist: – als de motor wordt uitgezet; of – als schakelaar A in stand OFF wordt gedraaid. Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de “vrij”stand of bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak, de selectorhendel in stand N. Schakel de cruise-control uitsluitend in als de verkeersomstandigheden en de conditie van de weg dit veilig toestaan; d.w.z.: op rechte, droge wegen en autosnelwegen die in goede conditie verkeren en met een rustig verkeersbeeld. Schakel het systeem nooit in de stad of in druk verkeer in. Het systeem kan alleen worden ingeschakeld bij een snelheid boven de 30 km/h. Het systeem mag uitsluitend worden gebruikt, afhankelijk van de snelheid, in de 4e of 5e versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid door de wijziging in de motorbelasting. 120 Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet schakelaar A in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, zo snel mogelijk bij een Lancia-dealer controleren. Schakelaar A kan permanent in stand ON blijven staan, zonder risico op beschadiging van het systeem. Het verdient aanbeveling schakelaar A op stand OFF te zetten als het systeem niet wordt gebruikt, zodat het per ongeluk opslaan van snelheden wordt voorkomen. De interieurverlichting dooft als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid (bij gesloten portieren). INTERIEURVERLICHTING Als schakelaar A in de middelste stand 1 staat, is de interieurverlichting altijd gedoofd (stand OFF). Plafondverlichting voor (fig. 115) Als u schakelaar A naar rechts schuift (stand 2), blijven de beide lampjes altijd branden. De plafondverlichting bestaat uit twee lampjes met de bijbehorende schakelaar. Met schakelaar B worden de lampjes afzonderlijk ingeschakeld. Als één van de portieren wordt geopend, met de schakelaar A in de linker stand (stand 0 - AUTO), gaan de beide lampjes en de plafondverlichting achter branden. Als u schakelaar B naar links schuift (stand 1), gaat het linker lampje branden. Als u de schakelaar naar rechts schuift (stand 2), gaat het rechter lampje branden. Als de portieren gesloten worden, blijft de interieurverlichting nog ongeveer 7 seconden branden om het starten te vergemakkelijken. P4T0057 Als schakelaar B in de middelste stand 0 staat, blijven de lampjes gedoofd. fig. 115 Als u vergeet om een portier te sluiten, zal na enkele seconden de interieurverlichting automatisch doven. Om de interieurverlichting opnieuw in te schakelen is het voldoende om een portier te openen en te sluiten. Spiegelverlichting (fig. 116) Als u de zonnekleppen voor de voorruit of zijruit draait, wordt de spiegelverlichting in de hemelbekleding zichtbaar. Door de verlichting kunnen de spiegeltjes ook bij weinig licht gebruikt worden. Om de verlichting in en uit te schakelen (met de contactsleutel in stand MAR) moet u op het rondje van het lampenglas A drukken. P4T0058 INTERIEURUITRUSTING BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of schakelaar A in de linker stand staat en schakelaar B in de middelste stand. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven na het sluiten van de portieren. fig. 116 121 Plafondverlichting achter (fig. 117) DASHBOARDKASTJE (fig. 118-119) Deze bevindt zich op de achterportierstijlen en gaat branden als u een portier opent. De plafondverlichting achter heeft een tijdschakeling. Het dashboardkastje is voorzien van een binnenverlichting en een klepje met slot. U kunt het slot ont-/vergrendelen met de contactsleutel. De lampjes gaan branden of doven als u op het rondje van het lampenglas A drukt. U kunt het klepje openen met het slot in stand 1 door aan hendel A te trekken. Rijd niet met een geopend dashboardkastje: dit kan de inzittende voor verwonden bij een ongeval. Het slot wordt vergrendeld als u de sleutel in stand 2 draait. P4T0060 P4T0059 fig. 117 122 P4T0061 Als het dashboardkastje wordt geopend, gaat de binnenverlichting B branden. fig. 118 fig. 119 De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand of brandwonden. ASBAK EN AANSTEKER VOOR (fig. 120-121) Beide worden door één klep afgesloten; deze kantelt open als op punt A wordt gedrukt. Druk op de knop B om de aansteker in te schakelen; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik. ASBAK ACHTER (fig. 122) Voor de achterzitplaatsen is in het achterste deel van de middenconsole een asbak geplaatst. Trek de asbak naar buiten om hem te openen. Druk om de asbak uit te nemen op de middelste veer A en trek de asbak naar buiten. Verwijder voor het legen van de asbak het bakje C. Plaats de asbak eerst met de onderzijde in de houder, druk vervolgens op de middelste veer en druk de asbak in de zitting. De aansteker werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. P4T0064 P4T0062 fig. 120 P4T0065 Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. fig. 121 fig. 122 123 PASJESHOUDER (fig. 123) MUNTENBAKJE (fig. 125) ZONNEKLEPPEN (fig. 126) Deze bevindt zich in het midden van het dashboard. Het muntenbakje A bevindt zich op de middenconsole. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Druk kort op de voorzijde om de houder te openen: de houder opent automatisch. Om de zonnekleppen voor de zijruit te draaien, moeten ze uit de haken A worden losgemaakt. Druk de houder volledig in de zitting om hem te sluiten. Beide zonnekleppen zijn aan de binnenzijde voorzien van een spiegeltje met een afsluitschuifje B. P4T0067 BEKER-/BLIKJESHOUDER (fig. 124) Deze bevindt zich in het midden van het dashboard. Druk kort op de voorzijde om de houder te openen: de beker-/blikjeshouder opent automatisch. Druk de houder volledig in de zitting om hem te sluiten. 124 P4T0068 P4T0069 fig. 124 P4T0066 fig. 123 Boven de zonnekleppen bevinden zich twee lampjes C voor de verlichting van de spiegeltjes (zie voor de werking van de lampjes de paragraaf “Spiegelverlichting”). fig. 125 fig. 126 OPBERGVAKKEN Opbergvakje achter (fig. 129) Opbergvakjes op het dashboard (fig. 127-128) In het achterste deel van de middenconsole bevindt zich het opbergvakje A. In de panelen van de voorportieren bevindt zich het opbergvak A. P4T0063 Op het dashboard bevindt zich in het midden vakje A (met verlichting) en aan de zijkant vakje B. Opbergvakjes in de portieren (fig. 130) P4T0071 P4T0070 fig. 128 P4T0072 fig. 127 fig. 129 fig. 130 125 DOCUMENTVAKKEN (fig. 131) STEUNHANDGREPEN (fig. 132) De rugleuningen van de voorstoelen zijn aan de achterzijde voorzien van een documentenvak. Bij het portier aan passagierszijde voor bevindt zich een steunhandgreep. 126 Deze is verstelbaar en kan worden op- of neergeklapt. Voor het verstellen moet de armsteun iets omhoog worden geklapt en aan haak A worden getrokken. De handgrepen zijn uitgerust met een mechanisme waardoor de steunen langzaam weer in ruststand terugkeren. In de armsteun bevindt zich een opbergvakje. Druk voor het openen van het dekseltje op knop B. P4T0075 P4T0013 Bij beide achterportieren is een handgreep A geplaatst met een kledinghaakje B. P4T0074 fig. 131 ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAKJE (fig. 133) fig. 132 fig. 133 STEKKERDOOS (fig. 134) (indien aanwezig) Sluit geen accessoires op de stekkerdoos aan met een stroomverbruik dat hoger is dan de aangegeven maximale waarde. Een langdurig stroomverbruik kan de accu uitputten, waardoor de motor niet meer gestart kan worden. Deze bevindt zich in het achterste deel van de middenconsole. Voor het gebruik van de stekkerdoos moet u dekseltje A openen. P4T0316 De stekkerdoos wordt gevoed als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en kan alleen gebruikt worden voor accessoires met een maximum stroomverbruik van 15A (vermogen 180W). OPENDAK (indien aanwezig) De elektrische bediening werkt alleen met de contactsleutel in stand MAR. Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen. Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven passagiers. fig. 134 127 Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden. Bij het openen van het dak komt er een kleine spoiler B omhoog om de luchtwerveling in het interieur te verminderen. Met schakelaar A bij de plafondverlichting, kunt u het dak openen, sluiten, en omhoog of dicht kantelen. Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt. Gebruik de handgreep A om het schuifpaneel te openen of te sluiten. Als het dak geopend wordt, wordt het schuifpaneel achter de hemelbekleding geschoven. Als het dak gesloten wordt, schuift het paneel gedeeltelijk naar buiten totdat de handgreep bereikbaar is. P4T0076 P4T0077 P4T0078 Controleer regelmatig of de openingen aan de zijkant C voor de waterafvoer niet verstopt zijn. Druk op de achterzijde van de schakelaar om het dak te openen; druk op de voorzijde om het dak te sluiten. 128 Bij gesloten of gedeeltelijk geopend dak kan het zonlicht getemperd worden door een schuifpaneel. Als de auto is uitgerust met centrale ruitbediening wordt als u bij het sluiten van de portieren de sleutel in stand 2 (fig. 142) draait en de sleutel ten minste 2 seconden in deze stand houdt, het dak, als dit was geopend, automatisch gesloten. OPENEN/SLUITEN (fig. 135-136) fig. 135 SCHUIFPANEEL (fig. 137) fig. 136 fig. 137 ACHTERSTE DEEL OMHOOG KANTELEN (fig.138) PORTIEREN Steek de schroevendraaier in de zitting C en draai de schroevendraaier; op deze wijze kunt u het dak met de hand openen en sluiten. Het achterste deel van het dak kan alleen omhoog worden gekanteld als het dak volledig gesloten is. Druk op het voorste gedeelte van de knop A (fig. 135). CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Als het dak in de gewenste stand staat, draait u de schroevendraaier een halve slag terug, totdat u een klik hoort. Trek de schroevendraaier vervolgens uit de zitting. P4T0080 Als u op het achterste gedeelte van de knop drukt, sluit het achterste deel van het dak. Van buitenaf OPENEN BIJ EEN NOODGEVAL (fig. 139-140) Druk bij gesloten portieren op knopje A (fig. 141) op de handgreep van de sleutel of steek de sleutel in het slot van de bestuurdersportier. Draai voor ontgrendeling de sleutel in stand 1 (fig. 142). Draai voor vergrendeling de sleutel in stand 2. Bij een storing in het elektrische systeem moet klepje A van de plafondverlichting voor met een schroevendraaier in punt B worden losgewipt. Trek de handgreep omhoog om het ontgrendelde portier te openen. fig. 138 P4T0267 P4T0081 P4T0079 fig. 139 fig. 140 fig. 141 129 Trek aan de handgreep B om het portier van binnenuit te openen. Als u aan de handgreep aan de binnenzijde van één van de voorportieren trekt, worden alle portieren ontgrendeld. Bij iedere handgreep aan de binnenzijde, bevindt zich een lampje C dat gaat branden, waardoor de handgreep in het donker beter zichtbaar is. BELANGRIJK Het diefstalalarm (indien aanwezig) schakelt niet in als u de portieren centraal vergrendelt door de sleutel in het slot van het portier te draaien. P4T0083 Van binnenuit (fig. 143-144) Druk bij gesloten portieren het knopje A aan de binnenzijde van één van de voorportieren naar beneden (voor vergrendeling) of trek het omhoog (voor ontgrendeling). Met de knopjes aan de binnenzijde van de achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het betreffende portier. De achterportieren kunnen alleen van binnenuit worden geopend, als het kinderveiligheidsslot is uitgeschakeld. CENTRALE RUITBEDIENING (indien aanwezig) P4T0084 fig. 143 P4T0082 fig. 142 130 BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als één van de portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen, zonder dat het elektrische systeem werkt. Na de 2 minuten is het systeem weer gereed.Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal. Anders schakelt het systeem na enkele pogingen opnieuw uit. fig. 144 Als u de sleutel minstens twee seconden in stand 2 (fig. 142) houdt, worden ook de ruiten en het opendak, indien deze nog geopend waren, gesloten. Als u de sleutel loslaat, stopt het sluiten. Als u de sleutel minstens twee seconden in stand 1 (fig. 142) houdt, worden alle ruiten geopend. Als u de sleutel loslaat, stopt het openen. Deze functie kan worden gebruikt als de auto in de zon heeft gestaan en erg warm is geworden. KINDERVEILIGHEIDSSLOT (fig. 145) BELANGRIJK Controleer na het inschakelen van het veiligheidsslot of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van het portier te trekken. Hierdoor kunnen de achterportieren van binnenuit niet geopend worden. U schakelt het systeem in door de punt van de contactsleutel in opening A te steken en te draaien: RUITBEDIENING Elektrische ruitbediening voor (fig. 147) In het portier aan de bestuurderszijde zijn drukschakelaars gemonteerd waarmee u, met de sleutel in stand MAR de zijruiten bedient: Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert. Zo wordt voorkomen dat ze tijdens het rijden de portieren openen. Stand 1 - kinderveiligheidsslot ingeschakeld. A - zijruit linksvoor B - zijruit rechtsvoor Stand 2 - kinderveiligheidsslot uitgeschakeld. DORPELVERLICHTING (fig. 146) Het kinderveiligheidsslot blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren. C - zijruit linksachter (*) D - zijruit rechtsachter (*) Aan de onderzijde van de voorportieren zit een dorpelverlichting. E - schakelaar om de bedieningsknoppen op de achterportieren te blokkeren (*). Deze verlichting gaat gelijktijdig met de plafondverlichting voor branden. P4T0073 P4T0085 fig. 145 P4T0263 (*) = indien aanwezig fig. 146 fig. 147 131 BELANGRIJK Als u bij gesloten portieren de contactsleutel in stand STOP draait (zonder hem uit te nemen), kunnen de zijruiten ongeveer 5 minuten bediend worden. In het portier aan de passagierszijde is een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen. De automatische werking van de ruit aan passagierszijde werkt alleen bij het openen, en volgens dezelfde logica die hierboven beschreven is. De werking van de bedieningsknoppen op de achterportieren wordt geblokkeerd als de schakelaar E omhoog wordt getrokken. Met schakelaar E (fig. 147) blokkeert u de bedieningsknoppen op de armsteunen van de portieren. De blokkering is ingeschakeld als de schakelaar omhoog is getrokken. Bedien voor het openen of sluiten van de zijruiten achter de slinger F op de achterportieren. Elektrische ruitbediening achter (fig. 149) (indien aanwezig) Als u de schakelaar kort indrukt, gaat de ruit een klein stukje open of dicht. P4T0262 In de armsteun van ieder portier zit een drukschakelaar om aan die zijde de ruit te bedienen. P4T0086 132 Met de schakelaars C en D (fig. 147) kunnen vanaf de bestuurdersplaats de zijruiten achter worden bediend. Elektrische ruitbediening achter (fig. 148) Als u de drukschakelaar aan bestuurderszijde indrukt, gaat de ruit automatisch open of dicht. De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is (of als u nogmaals op de schakelaar drukt). fig. 148 Als u de schakelaar omhoog trekt, gaat de ruit dicht; als u de schakelaar indrukt, gaat de ruit open. fig. 149 Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het sluiten van een ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van de ruit zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen. Verwijder altijd de sleutel uit het contact als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Bij het gebruik van de bagageruimte mogen de maximale waarden niet worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is en bevestig de lading eventueel met riemen of spanbanden aan de daarvoor bestemde ringen. Zo wordt voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt. Trek voor het openen van het kofferdeksel de hendel A (fig. 150) omhoog of steek de sleutel in het slot B (fig. 151) en draai hem in stand 1. Het slot vergrendelt als u het kofferdeksel sluit. Gebruik voor het openen van het kofferdeksel de handgreep C boven het slot. BAGAGERUIMTE OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING Het kofferdeksel kan worden geopend door knopje D (fig. 152) op de contactsleutel in te drukken. Het kofferdeksel kan ook worden geopend bij centraal vergrendelde portieren en ingeschakeld diefstalalarm (indien aanwezig). In dit geval werkt het alarmsysteem op de volgende manier: – uitschakeling van de interieurbewaking; – uitschakeling van de kantelsensor; – uitschakeling druksensor kofferdeksel. Als het kofferdeksel weer wordt gesloten, worden de uitgeschakelde functies weer ingeschakeld. P4T0249 P4T0087 De vloerbedekking is omkeerbaar: de vloerbedekking kan worden verwijderd, omgedraaid en weer worden teruggeplaatst met de wasbare zijde naar boven gekeerd, wanneer u smerige voorwerpen vervoert. fig. 150 P4T0265 BAGAGERUIMTE fig. 151 fig. 152 133 BAGAGERUIMTE VERGROTEN Dit is alleen mogelijk bij een deelbare achterbank. Zie voor de Station Wagon het betreffende hoofdstuk. Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen. Gedeeltelijk neerklappen (2/3) (fig. 154) Als alleen de rechter zitting wordt neergeklapt, kan er één persoon op de achterbank worden vervoerd. Bagageruimte vergroten Geheel neerklappen (fig. 155) 2) Verwijder de hoofdsteunen van de zitplaatsen achter (zie paragraaf “Hoofdsteunen” in dit hoofdstuk) en plaats ze in de daarvoor bestemde ruimte van de opgeklapte zitting (fig. 157). 1) Trek de handgreep A (fig. 156) in het midden van iedere achterzitting in de rijrichting en klap de zitting naar voren in de richting van de pijl. Als beide zitplaatsen achter worden neergeklapt, is de bagageruimte maximaal vergroot. P4T0089 Gedeeltelijk neerklappen (1/3) (fig. 153) Als alleen de linker zitting wordt neergeklapt, kunnen er twee personen op de achterbank worden vervoerd. 3) Draai de hendel op de hoedenplank (fig. 158) om het slot van de rugleuningen te ontgrendelen: stand 1 = rechter rugleuning stand 2 = linker rugleuning. P4T0090 P4T0088 fig. 153 134 P4T0091 fig. 154 fig. 155 fig. 156 4) Plaats de veiligheidsgordels aan de zijkant en klap de rugleuningen neer, waardoor er een vlakke laadvloer ontstaat in de bagageruimte. BAGAGE VASTZETTEN (fig. 159-160-161) BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Zitplaatsen achter in normale stand zetten De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen in de hoeken van de bagageruimte. De ringen dienen ook voor de bevestiging van het bagagenet (als optional beschikbaar bij de Lancia-dealer). 1) Plaats de veiligheidsgordels aan de zijkant, zet de rugleuning weer rechtop en controleer of hij goed vastgehaakt zit. 2) Klap vervolgens de zitting terug en let er daarbij op dat de veiligheidsgordels niet in elkaar gedraaid zitten tussen de rugleuning en de zitting. P4T0092 P4T0261 fig. 157 P4T0093 3) Monteer de hoofdsteunen weer. fig. 158 fig. 159 135 Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden. MOTORKAP SKILUIK (fig. 162) Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s) die vanuit de bagageruimte door het luik kunnen worden gestoken. Motorkap openen: 1) Trek de hendel (rood) A (fig. 163) in de richting van de pijl. 1) Kantel de armsteun A omlaag. P4T0094 2) Druk op de handgreep B en duw het klepje C naar beneden. Voer deze handeling alleen uit als de auto stilstaat. 3) Maak de bekleding los (indien aanwezig). Duw het luikje C in de richting van de bagageruimte om het te sluiten: de vergrendeling blokkeert automatisch. 2) Trek de hendel B (fig. 164) omhoog en maak de motorkap uit de veiligheidshaak los. 3) Til de motorkap op. P4T0200 P4T0095 fig. 161 136 P4T0096 fig. 160 fig. 162 fig. 163 Kom bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte niet in de buurt van de elektroventilateur als de motor nog warm is: De elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwachts inschakelen. Wacht totdat de motor is afgekoeld. P4T0097 BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door twee gasveren (fig.165). Wij raden u aan deze gasveren niet te demonteren en de motorkap tijdens het optillen te begeleiden. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. P4T0645 fig. 164 Motorkap sluiten: 1) Laat de motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm dichtvallen: hij vergrendelt nu automatisch. 2) Controleer of de motorkap goed vergrendeld is en niet alleen door de veiligheidshaak wordt vastgehouden. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling. Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is: probeer de motorkap op te tillen om er zeker van te zijn dat hij goed vergrendeld is en niet alleen door de veiligheidshaak wordt vastgehouden. fig. 165 137 Bij uitgeschakelde centrale portiervergrendeling, blijft het klepje gesloten. Om het klepje te openen moet u op de voorzijde, bij punt B (fig. 168) (aangegeven door een licht reliëf op het oppervlak zelf) drukken; trek vervolgens de achterzijde naar achteren en draai gelijktijdig het klepje naar buiten zoals aangegeven door de pijl, totdat het klepje geheel geopend is. De DOP VAN DE BRANDSTOFTANK Bij de Station Wagon bevindt het lusje A (fig. 167) zich in het servicevak rechts in de bagageruimte. Het lusje is bereikbaar nadat het vakje met de handgreep is uitgetrokken en verwijderd. Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. 138 Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt. P4T0100 P4T0646 fig. 167 P4T0279 fig. 166 Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is afgebeeld. P4T0317 De vergrendeling van het tankklepje wordt bediend door de centrale portiervergrendeling.In geval van nood kan het klepje ontgrendeld worden door aan lusje A (fig. 166) rechts in de bagageruimte te trekken (Sedan-uitvoering). tankdop zit via een koordje A (fig. 169) aan het tankklepje vast, zodat u de dop niet kunt verliezen. fig. 168 fig. 169 INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON de functies TEL-IN (naar een telefoongesprek luisteren via de luidsprekers van de autoradio) en TELMUTE (het op nul zetten van het volume van de autoradio bij een telefoongesprek). (indien aanwezig) De voorbereiding bestaat uit: De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon. – antenne op het dak (fig. 170); De antenne heeft een maximaal vermogen van 20W. (indien aanwezig) De auto is uitgerust met een stekker (fig. 171) voor de aansluiting van een Telepass-transponder die via speciale verkoopkanalen verkrijgbaar is. Wendt u voor de installatie van de Telepass tot de Lancia-dealer. P4T0284 Wendt u voor de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de voorbereide bedrading uitsluitend tot de Lancia-dealer; deze kan het beste resultaat garanderen en elk mogelijk ongemak dat de veiligheid van de auto in gevaar kan brengen, verhelpen. P4T0275 BELANGRIJK Bij de installatie van een mobiele telefoon moet het ingangsvolume worden ingesteld. Zie hiervoor de aanwijzingen in de paragraaf “Lijst van mogelijke Expert-instellingen” (PHONE SETTING en PHONE AMPLIFICATION) in het hoofdstuk “Autoradio”. – bedrading voor de aansluiting van de antenne en elektrische voeding met de stekkers in de middenconsole, bij de handrem. Deze laatste bevat de aansluitingen met de autoradio voor fig. 170 INBOUWVOORBEREIDING TELEPASS fig. 171 139 IMPERIAAL/ SKIDRAGER Bevestig de steunen van de imperiaal/skidrager aan de bevestigingsbeugels. BEVESTIGINGSPUNTEN (fig. 172-173) BELANGRIJK Het afdichtrubber moet tegen de zijkanten van de dwarssteunen rusten en niet op de bodem van de goot. Zie voor de Station Wagon het betreffende hoofdstuk. De bevestigingsbeugels zijn bereikbaar als u het afdichtrubber iets oplicht. Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Voor controle of afstelling kunt u zich tot een Lancia-dealer wenden. KOPLAMPVERSTELLING P4T0103 P4T0102 140 LICHTBUNDEL AFSTELLEN Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten. De vier bevestigingsbeugels van de imperiaal/skidrager bevinden zich in de goot van het dak (twee per kant). fig. 172 KOPLAMPEN AFSTELLEN fig. 173 Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel van de koplampen meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd. Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. EOBD-systeem Stand 1 - één persoon + maximale lading in de bagageruimte. (benzine-uitvoeringen) Standen 2 en 3 - niet gebruiken. Het op de auto gemonteerde EOBDsysteem (European On Board Diagnosis) is conform de EU 98/69-richtlijnen (EURO 3). Stand 0 - alle andere omstandigheden. Bedien de elektrische regelaar A (fig. 174): MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Vanaf de onderzijde van de auto kunt u met stelschroef A (fig. 175) de lichtbundel afstellen. Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. Voor controle of afstelling kunt u zich tot een Lancia-dealer wenden. Stand 1 - vijf personen. Dit diagnosesysteem voert continu controles uit op de componenten die van invloed zijn op de emissies; bovendien kan de bestuurder door het branden van lampje U op het instrumentenpaneel een vermindering in de werking van de componenten constateren. Als de auto is voorzien van automatische niveauregeling op de achterwielen, zet dan de elektrische regelaar A (fig. 174) in één van de volgende standen: Het doel is: P4T0647 P4T0105 – de werking van het systeem controleren; – signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; – signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. fig. 174 fig. 175 141 Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, dan dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met de Lancia-dealer. BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Lanciadealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten. 142 ABS ALGEMENE INFORMATIE Het ABS (Anti-Blokkeer-Systeem) voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van één of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar en stabiel en wordt de remweg aanzienlijk verkort. Als door de conditie van het wegdek (door water, ijzel, sneeuw, enz.) de grip op het wegdek vermindert, kan één van de wielen blokkeren en gaan slippen. Aangezien een geblokkeerd wiel niet meer de zijdelingse krachten kan opnemen die op de band worden uitgeoefend, zal de auto onbestuurbaar worden. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brakeforce Distribution). Het systeem zorgt door middel van de regeleenheid en de sensoren van het ABS voor een optimale verdeling van de remdruk tussen de voor- en achterwielen. WERKING De centrale regeleenheid ontvangt en verwerkt de informatie van het rempedaal en van de 4 sensoren die bij de wielen zijn geplaatst en geeft de elektro-hydraulische unit de opdracht de remdruk op de remcilinders te verminderen, constant te houden of te verhogen. Zo wordt het blokkeren van de wielen voorkomen. BELANGRIJK Tijdens het remmen kunnen lichte trillingen in het rempedaal worden gevoeld. Dit betekent dat het ABS in werking is getreden. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-werkplaats om het systeem te laten controleren. Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het anti-blokkeersysteem.Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBDsysteem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren. Als het waarschuwingslampje x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk de auto en raadpleeg een Lancia-dealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht. De prestaties van het systeem vergroten in principe de actieve veiligheid, maar mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan de weersomstandigheden, het zicht en het verkeer. Als u te sterk op de motor afremt (lage versnellingen bij weinig grip), kunnen de aangedreven wielen doorslippen. Het ABS werkt niet bij deze vorm van slippen. De maximale remvertraging blijft uiteraard altijd afhankelijk van de grip van de banden op het wegdek. Bij sneeuw of ijs is de grip vanzelfsprekend veel minder, waardoor de remweg, ook met ABS, aanzienlijk langer zal zijn. 143 AUTORADIO het instructieboekje bij de auto wordt geleverd. De auto is uitgerust met een complete autoradio. LUIDSPREKERS De luidsprekers voor bevinden zich in de voorportieren. A - Tweeter (behalve uitvoeringen met BOSE hifi-systeem) ICS van Lancia (Integrated Control System) met navigatiesysteem (indien aanwezig) De beschrijving van het ICS van Lancia bij de uitvoering met navigatiesysteem en specifieke werking van de autoradio vindt u in het bijgevoegde supplement, dat samen met B - Woofer. Luidsprekers achter (fig. 177) P4T0107 P4T0108 De luidsprekers achter C bevinden zich in de achterportieren (alleen uitvoeringen met BOSE hifi-systeem). P4T0106 144 De auto is ook voorzien van luidsprekers D aan beide uiteinden van de hoedenplank. Luidsprekers voor (fig. 176) De autoradio is geïntegreerd in het multifunctionele display en kan worden uitgerust met een CD-speler en een hifi-systeem. fig. 176 Luidsprekers op de hoedenplank (fig. 178) fig. 177 fig. 178 CD-SPELER (indien aanwezig) (fig. 179) BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM (indien aanwezig) De CD-speler is in de daarvoor bestemde ruimte links in de bagageruimte geplaatst, boven de ruimte voor de CD-speler van het ICS-navigatiesysteem van Lancia (indien aanwezig). Het hifi-audiosysteem bestaat uit: – twee woofer luidsprekers (diameter 168 mm) met hoog uitgangsvermogen, gemonteerd in de voorportieren – twee tweeter luidsprekers (diameter 50 mm) ingebouwd in de woofer luidsprekers op de voorportieren Open het klepje om de speler te bereiken door knop A te draaien. – twee midrange luidsprekers (diameter 160 mm) met hoog uitgangsvermogen en brede band, gemonteerd in de achterportieren P4T0282 – één subwoofer luidspreker (diameter 230 mm) met hoog uitgangsvermogen, ingebouwd in de hoedenplank (uitvoering Sedan) – een bass box met een inhoud van 14 dm3 rechts in de bagageruimte (uitvoering Station Wagon) Het hifi-systeem is speciaal voor de Lybra ontwikkeld om de beste akoestische prestaties te leveren en een muziek concert zo levensecht te laten klinken op iedere plaats in het interieur. Een van de belangrijke kenmerken van het systeem is de kristalheldere weergave van de hoge tonen en de volle en rijke bassen. Bovendien worden de klanken in het gehele interieur weergegeven, waardoor de inzittenden het gevoel van ruimtelijkheid krijgen zoals bij het beluisteren van levende muziek. De componenten van het systeem zijn onder licentie gefabriceerd en ontwikkeld met de meest geavanceerde technologie. De bediening van de autoradio is echter eenvoudig zodat ook minder ervaren mensen het systeem op de beste manier kunnen gebruiken. – een hifi-versterker met hoog uitgangsvermogen uit 5 kanalen, 4 van 25 W en 1 van 100 W, in klasse D met analoge equalizer. Totaal muziekvermogen 300 W. fig. 179 145 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 146 GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS Dit hoofdstuk dient om de Lybra optimaal te gebruiken, hem niet te beschadigen en al zijn capaciteiten volledig te benutten. Wij geven u aanbevelingen “wat te doen, wat te laten en wat te vermijden” bij het rijden met de Lybra. In de meeste gevallen gaat het om zaken die ook voor andere auto’s belangrijk zijn. In andere gevallen gaat het specifiek om de werking van de Lybra. Daarom vragen wij ook voor dit hoofdstuk uw aandacht, zodat u de rijeigenschappen en de werking leert kennen. Zo haalt u het beste uit uw Lybra. 146 MOTOR STARTEN.......................................... PARKEREN..................................................... TANKEN MET DE LYBRA .............................. VEILIG RIJDEN.............................................. KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN DE SCHADELIJKE UITLAATGASSEN................. ECONOMISCH EN MILIEUVRIENDELIJK RIJDEN ........................................................... TREKKEN VAN AANHANGERS..................... SNEEUWKETTINGEN ................................... AUTO LANGERE TIJD STALLEN.................. PERIODIEKE CONTROLES EN VOOR LANGE REIZEN ............................................. EXTRA ACCESSOIRES .................................. SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES .............................. 147 150 150 154 158 160 161 162 163 164 164 165 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 147 MOTOR STARTEN BENZINEMOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in vrij. Het is gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen. Direct na het starten van de motor, vooral wanneer de auto langere tijd niet gebruikt is, kan de motor iets meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de Lybra dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen. 4) Draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat. Raak de hoogspanningskabels (bougiekabels) nooit aan als de motor draait. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Als met de start-/contactsleutel in stand MAR het controlelampje ¢ samen met het waarschuwingslampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) of wendt u tot een Lanciadealer. BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat. 147 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 148 DIESELMOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in vrij. 3) Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes men ¢ branden. 4) Wacht tot het lampje ¢ gedoofd is. 5) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft. Bij een warme motor kan het lampje zo snel doven dat dit niet wordt opgemerkt. 6) Trap het koppelingspedaal geheel in. 7) Draai de contactsleutel in stand AVV nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Het minimum toerental wordt bij een koude motor automatisch verhoogd. 148 Als het lampje m na het starten ongeveer 30 seconden gaat knipperen, betekent dit dat er een storing is in het voorgloeisysteem. U kunt op de gewone manier de motor starten maar u dient wel zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een Lancia-dealer. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Als met de start-/contactsleutel in stand MAR het controlelampje ¢ samen met het waarschuwingslampje blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot een Lancia-dealer. BELANGRIJK Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 149 MOTOR OPWARMEN MOTOR NA HET STARTEN (benzine en diesel) – Rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in. – Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. We raden u aan te wachten totdat de koelvloeistof een temperatuur van 50° ÷ 60°C heeft bereikt. ROLLEND STARTEN Probeer auto’s met katalysator nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor hij onherstelbaar zal beschadigen. MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor stationair draait. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbo-compressor, schadelijk. NOODSTART Als de regeleenheid van de Lancia CODE de via de contactsleutel gezonden code niet herkent (controlelampjes ¢ en U op het instrumentenpaneel branden constant), kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card vermeld staat. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen. Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”. 149 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 150 PARKEREN Zet de motor uit, trek de handrem aan, schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen zo dat de auto, als de handrem losschiet, snel tot stilstand komt. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu uitgeput wordt. BENZINE-UITVOERINGEN Door de toepassing van emissiereductiesystemen in de Lybra mag u uitsluitend loodvrije benzine tanken. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Tank met de Lybra nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen. Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. Het octaangetal van de benzine moet minimaal 95 R.O.N. zijn. Inhoud brandstoftank: 60 liter, inclusief een reserve van ongeveer 8 liter. P4T0246 Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat. TANKEN MET DE LYBRA Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. fig. 1 150 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 151 DIESELUITVOERINGEN voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificaties EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt. Bij buitentemperaturen die tussen de 0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld in het voor- en najaar), kan de door het tankstation geleverde dieselbrandstof niet toereikend blijken te zijn. Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het dieselfilter verstopt kan raken. Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal Gebruik in die omstandigheden, en vooral als de motor regelmatig wordt afgezet en weer wordt gestart bij lage buitentemperaturen (bijv. in de bergen), dieselbrandstof die speciaal voor de winter is ontwikkeld; in alle andere gevallen raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met een speciaal vorstbeveiligingsmiddel in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Vul de tank eerst met het middel en voeg daarna de dieselbrandstof toe. MOTOROLIE Oliepeil controleren: zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”. Het verschik tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok komt overeen met ongeveer 1 liter. Gebruik SAE 10W-40 of SAE 5W30 olie voor benzinemotoren. Gebruik SAE 10W-40 of SAE 5W40 olie voor dieselmotoren. Zie voor andere gegevens het hoofdstuk “Technische gegevens”. KOELVLOEISTOF Bijvullen met een mengsel van 50% water en 50% PARAFLU11. Zie voor andere gegevens het hoofdstuk “Technische gegevens”. U moet het vorstbeveiligingsmiddel door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Het naderhand toevoegen heeft geen enkel effect. 151 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 152 BOUGIES 1.6 GLOEILAMP Dimlicht H7 60W LANCIA BKR5EZ Grootlicht H7 55W H6W 6W PY21W 21W Champion RC10YCC Richtingaanwijzers voor Richtingaanwijzers op voorspatbord PY5W 5W Richtingaanwijzers achter PY21W 21W LANCIA BKR6EZ Mistlampen voor H3 55W Achterlichten R10W 10W Remlichten P21W 21W Derde remlicht (sedan) 2.3W 2.3W Derde remlicht (SW) H21W 21W Achteruitrijlichten P21W 21W Mistachterlicht P21W 21W Kentekenplaatverlichting C5W 5W Plafondverlichting voor W5W 5W Spiegelverlichting C10W 10W Plafondverlichting achter aan de zijkant en middenachter (SW) C10W 10W Dashboardkastje C5W 5W Bagageruimteverlichting (sedan) C5W 5W Bagageruimteverlichting (SW) C10W 10W Portieren W5W 5W Champion RC10YCC LANCIA RC8BYC Champion RC8BYC 152 Parkeerlichten voor LANCIA RC10YCC NGK BKR6EZ 2.0 VERMOGEN LANCIA RC10YCC NGK BKR5EZ 1.8 TYPE LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 153 BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Sedan 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd Bandenmaat 195/65 R15 91H 205/60 R15 91V (n) 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V (n) 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V (n) 195/65 R15 91H 205/60 R15 91V (n) 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V (n) Bij gemiddelde belading Voor Achter Bij volle belading Voor Achter Reservewiel 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,2 2,2 2,2 2,2 2,4 2,4 2,4 2,4 4,2 4,2 4,2 4,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 Station Wagon 1.6 195/65 R15 91H 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 205/60 R15 91V (n) 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 1.8 195/65 R15 91V 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 205/60 R15 91V (n) 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 2.0 195/65 R15 91V 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 1.9 jtd 195/65 R15 91H 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 2.4 jtd 195/65 R15 91V 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) (n) Optional (*) Maximaal gewicht in de bagageruimte van de auto met neergeklapte achterbank (1 persoon + 350 kg). Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden. 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 4,2 153 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 154 VEILIG RIJDEN Tijdens het ontwerpen van de Lybra heeft Lancia veel aandacht besteed aan de optimale veiligheid voor de inzittenden. Desalniettemin blijft het gedrag van de bestuurder van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid op de weg. Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en aanbevelingen om onder diverse omstandigheden veilig te rijden. Hoewel u de meeste natuurlijk al kent, is het toch de moeite waard ze aandachtig te lezen. VOOR U WEGRIJDT – Controleer of de verlichting goed werkt. – Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand. – Zet de hoofdsteunen zo, dat ze het hoofd steunen en niet de nek. – Controleer of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.). – Pas de hoogte van de veiligheidsgordels zorgvuldig aan het eigen 154 postuur aan (zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto veiligheidsgordels”). – Controleer of eventuele kinderzitjes (stoeltjes, wiegjes, enz.) goed bevestigd zijn. – Stuw eventuele bagage zorgvuldig in de bagageruimte om te voorkomen dat bij bruusk remmen voorwerpen door het interieur schieten. – Plaats op het dashboard geen voorwerpen of kaarten die in de voorruit kunnen weerspiegelen. – Gebruik geen zware maaltijden voor een reis.Een lichte maaltijd draagt ertoe bij goede reflexen te behouden. Vermijd vooral het gebruik van alcohol. Het gebruik van bepaalde medicijnen kan de rijvaardigheid beïnvloeden: lees aandachtig de bijgevoegde gebruiksaanwijzing. – Voer regelmatig controles uit. Zie hiervoor de paragraaf “Periodieke controles en voor lange reizen” in dit hoofdstuk. TIJDENS DE RIT – De eerste regel van veilig rijden is voorzichtigheid. – Voorzichtigheid houdt ook in, dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. – Houdt u altijd strikt aan de geldende verkeersregels van elk land waarin u rijdt en houdt u vooral aan de maximum snelheden. – Controleer ook altijd of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen en dat de kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Dieren dienen bij voorkeur in een van het interieur afgescheiden gedeelte te worden vervoerd. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 155 Rijden onder invloed van alcohol, verdovende middelen, of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf en voor anderen. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voorin als achterin en zorg ervoor dat kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. – Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor: u kunt dan niet op de motor afremmen en de rem- en stuurbekrachtiging werken niet, waardoor u krachtiger op de rem moet trappen en aan het stuur moet draaien. – Rijd nooit van een helling af met de versnellingspook in de vrij-stand: op deze manier kan niet op de motor worden afgeremd. IN HET DONKER RIJDEN Enkele belangrijke tips voor het rijden in het donker: – Rijd extra voorzichtig: rijden in het donker vergt veel meer concentratie. – Controleer of de koplampen goed staan afgesteld: als ze te laag staan, wordt uw zicht beperkt en raakt u sneller vermoeid. Als ze te hoog staan, kunnen ze andere weggebruikers hinderen. – Gebruik het grootlicht alleen buiten de stad en als u zeker weet dat u andere weggebruikers niet hindert. – Doof het grootlicht (indien ingeschakeld) als u een tegenligger ziet en passeer met dimlicht. – Houd alle lampen schoon. – Let buiten de stad op overstekende dieren. – Beperk de snelheid, vooral op onverlichte wegen. – Lange reizen moeten in optimale conditie worden gestart. – Rijd niet te lang achter elkaar, maar las pauzes in en gebruik die om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. – Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur. – Stop bij de eerste tekenen van slaperigheid: doorrijden levert gevaar op voor uzelf en voor anderen. Ga pas weer rijden na voldoende rust. – Bewaar een veilige afstand, groter dan overdag, van de auto’s die voor u rijden. Het is moeilijk om de snelheid van andere auto’s te schatten als alleen de lichten te zien zijn. 155 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 156 MET REGEN RIJDEN Regen en natte wegen leveren gevaar op. Op natte wegen zijn alle manoeuvres moeilijker, omdat de wrijving tussen de banden en het wegdek aanzienlijk minder is. Het gevolg is dat de remweg aanmerkelijk langer is en dat de grip op het wegdek minder is. Enkele tips voor het rijden met regen: – Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto’s die voor u rijden. – Als het erg hard regent, wordt ook het zicht beperkt. Ontsteek in dat geval, ook overdag, het dimlicht, om de zichtbaarheid voor anderen te vergroten. – Rijd niet met hoge snelheid door plassen en houd het stuur stevig vast. Als u met hoge snelheid door een plas rijdt, kunt u de controle over de auto verliezen (“aquaplaning”). 156 – Zet de bedieningsknoppen van de ventilatie op ontwasemen (zie hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”), zodat u een goed zicht houdt. BELANGRIJK Doof bij stukken met goed zicht de mistachterlichten om de weggebruikers achter u niet te hinderen. – Controleer regelmatig de conditie van de ruitenwisserbladen. IN DE MIST RIJDEN – Denk eraan dat mist de wegen ook nat maakt, waardoor manoeuvres moeilijker uit te voeren zijn en de remweg langer is. – Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist. – Houd ruim afstand van de auto’s voor u. Tips bij nevel, mist of kans op mistbanken: – Voorkom zoveel mogelijk abrupte snelheidswisselingen. – Beperk uw snelheid. – Ontsteek, ook overdag, het dimlicht, het mistachterlicht of de eventuele mistlampen voor. Gebruik niet het grootlicht. – Vermijd zoveel mogelijk het inhalen van andere voertuigen. – Als u plotseling moet stoppen (bij een defect, door sterke vermindering van het zicht enz.), tracht dan toch buiten de rijstrook te stoppen. Zet vervolgens de waarschuwingsknipperlichten aan en, zo mogelijk, de dimlichten. Druk in een rustig ritme op de claxon als u een andere auto denkt te zien. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 157 IN DE BERGEN RIJDEN – Rem zoveel mogelijk op de motor af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de remmen oververhit raken. – Rijd nooit van een heuvel af met afgezette motor of met de versnellingspook in de vrij-stand, en absoluut nooit met uitgenomen contactsleutel. – Rijd met een matige snelheid, en vermijd het “afsnijden” van bochten. – Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn. Als u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende auto dan de ruimte. – Rem bij voorkeur op de motor af en vermijd bruusk remmen. – Als uw auto niet voorzien is van ABS, pas dan op dat de wielen niet blokkeren. U voorkomt dit door de druk op het rempedaal zorgvuldig te doseren. – Vermijd snel optrekken en plotseling van richting veranderen. – In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de weg die door de aanwezigheid van bomen of rotsen weinig zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen. 2) Het houdt de auto tijdens het remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt u tijdens het remmen obstakels ontwijken of van richting veranderen, mits de grip van de banden dit toelaat. Het beste gebruik van ABS: – Bij een noodstop of bij verminderde grip voelt u een lichte trilling in het rempedaal: dit is het signaal dat het ABS werkt. Laat het pedaal niet los, maar blijf het ingetrapt houden zodat het remsysteem continu werkt. MET SNEEUW EN IJS RIJDEN MET ABS RIJDEN – Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, maar verhoogt de grip van de banden op het wegdek niet. Houd daarom ook met auto’s met ABS een veilige afstand van de auto’s die voor u rijden en beperk de snelheid voor u een bocht inrijdt. Enkele tips voor het rijden met sneeuw en ijs: Het ABS is een voorziening op het remsysteem dat twee belangrijke voordelen biedt: – Het ABS dient om de bestuurbaarheid van de auto te verbeteren, en niet om harder te rijden. – Rijd met zeer matige snelheid. – Monteer sneeuwkettingen als u op besneeuwde wegen rijdt; zie de paragraaf “sneeuwkettingen” in dit hoofdstuk. – Houd ruim afstand van de auto’s voor u. 1) Het voorkomt het blokkeren en daarmee het slippen van de wielen bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. 157 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 158 KOSTENBESPARING EN BESCHERMING VAN HET MILIEU Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten van de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Laat daarom de bougies, de vloeistofniveaus, de lucht-/brandstoffilters, de inspuitventielen, enz, regelmatig controleren en eventueel afstellen, zoals in het onderhoudsschema is aangegeven. 158 Banden Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, de spanning van de banden. Als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Bovendien slijten hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto, waardoor de veiligheid in gevaar kan worden gebracht. Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit. Imperiaal/skidrager Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger. Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer). Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 159 Aërodynamische accessoires Keuze van de versnellingen Acceleratie Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie, verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toerentallen te gebruiken. RIJSTIJL Het starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als de snelheid wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om rustig te rijden en een veilige afstand te bewaren van de auto’s die voor u rijden, waardoor u tijdig kunt reageren op gevaarlijke situaties (bijv. kettingbotsingen). GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten, bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. 159 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 160 Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. ECONOMISCH EN MILIEUVRIENDELIJK RIJDEN Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. De bescherming van het milieu is een van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling van de Lybra. Het is niet voor niets dat de resultaten van zijn emissiereductiesystemen boven de geldende normen liggen. Stilstaan in het verkeer Het milieu heeft recht op maximale aandacht van iedereen. Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergang), is het raadzaam de motor uit te zetten. De automobilist kan door enkele simpele aanwijzingen op te volgen, voorkomen dat hij/zij onnodig schade aan het milieu toebrengt. Vaak wordt door die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt. Over dit onderwerp vindt u hierna diverse nuttige tips, die een geheel vormen met de tips met het symbool # die u in diverse hoofdstukken van dit boekje kunt vinden. We vragen uw aandacht voor al deze tips. 160 VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede conditie houden van de systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust en economisch rijden. De eerste eis is, dat u zich te allen tijde houdt aan het geprogrammeerd onderhoudsschema. Gebruik voor de benzinemotoren uitsluitend loodvrije benzine. Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen. Maak bij een noodstart uitsluitend gebruik van een hulpaccu. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 161 Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en wendt u zo snel mogelijk tot een Lancia-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de temperatuur van de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de katalysator ernstig beschadigen. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. Laat de motor voor vertrek niet warmdraaien met stationair toerental, behalve als de buitentemperaturen zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste geval moet u de motor niet langer dan 30 seconden laten warmdraaien. Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar. TREKKEN VAN AANHANGERS Monteer geen andere hitteschilden en verwijder de op de katalysator en uitlaat gemonteerde schilden niet. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem. Het negeren van deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren. BELANGRIJKE TIPS Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt, de remweg langer wordt en dat u langer de tijd nodig heeft om in te halen. Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. 161 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 162 Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het gewicht betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. Het ABS werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen. Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend. 162 SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met een geringe dikte (de ketting mag maximaal 9 mm boven het profiel van de band uitsteken). Voordat u overgaat tot de aankoop en montage van sneeuwkettingen, raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer. Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. BELANGRIJK Omdat het reservewiel beperkte afmetingen heeft (noodreservewiel, indien aanwezig), is het niet geschikt voor de montage van een sneeuwketting. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren. Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de banden, de wielophanging en de stuurinrichting niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 163 AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: – Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte. – Schakel een versnelling in. – Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. – Maak de accukabels los van de accu (koppel altijd eerste de minkabel los) en controleer de acculading. Controleer daarna de acculading iedere drie maanden. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5 Volt. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten werking door de sleutelschakelaar in de stand “OFF” te draaien (zie “Diefstalalarm” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”). – Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. – Maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was. het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen. – Breng de bandenspanning +0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig. – Controleer de acculading iedere maand. – Tap het koelsysteem van de motor niet af. – Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen. – Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan. – Zet de ruiten een klein stukje open. – Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat 163 LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 164 PERIODIEKE CONTROLES EN VOOR LANGE REIZEN Controleer regelmatig: – bandenspanning en conditie van de banden – niveau van het elektrolyt van de accu – niveau van de motorolie – niveau van de koelvloeistof en de conditie van het koelsysteem – niveau van de remvloeistof – niveau van de ruitensproeiervloeistof – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging. 164 EXTRA ACCESSOIRES RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als er een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd. Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.Bovendien wordt de zenden ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 165 SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma. Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben (fig. 2): – verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaaskompressen, verbandgaas, pleisters enz., – een brandblusser, – een zaklamp, – een schaar met afgeronde punten, P4T0245 – werkhandschoenen. fig. 2 165 NOODGEVALLEN Wie in een noodsituatie verkeert, heeft directe en concrete hulp nodig. De volgende pagina’s zijn speciaal gemaakt om u zonodig te helpen. Zoals u ziet, worden er diverse kleine problemen behandeld; voor elk wordt beschreven wat u zelf kunt doen om het probleem te verhelpen. Bij eventuele grotere problemen is het echter nodig een Lancia-dealer te raadplegen. Wij willen u eraan herinneren, dat u bij het instructieboekje ook de “SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING” hebt ontvangen. Hierin staat exact beschreven welke service u in probleemsituaties van Lancia mag verwachten. Wij raden u aan deze pagina’s te lezen. Dan kunt u de informatie als het nodig is, snel vinden. 166 NOODSTART .................................................. STARTEN MET EEN HULPACCU..................... ROLLEND STARTEN.......................................... EEN LEKKE BAND ........................................ GLOEILAMP VERVANGEN............................ DEFECTE BUITENVERLICHTING................ DEFECTE INTERIEURVERLICHTING.......... EEN DOORGEBRANDE ZEKERING .............. EEN LEGE ACCU........................................... HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO ................ HET SLEPEN VAN DE AUTO OF EEN ANDERE AUTO................................ BIJ EEN ONGEVAL ........................................ 167 168 169 169 176 179 184 187 196 196 197 198 NOODSTART Als de Lancia CODE er niet in slaagt om de startblokkering op te heffen, blijven het controlelampje ¢en het waarschuwingslampje U branden en start de motor niet. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start. Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald. 1)Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card staat vermeld. 2) Draai de contactsleutel in stand MAR. 3) Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het waarschuwingslampje U van het inspuitsysteem gaat ongeveer 8 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. Het waarschuwingslampje U begint te knipperen. 4) Als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 5) Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden. 7) Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U gaat 4 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 8) Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd. 9) Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV draaien, zonder de sleutel in stand STOP te plaatsen. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1). BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart een Lancia-dealer te raadplegen. 6) Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card. 167 STARTEN MET EEN HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). 3) Start de motor. Voer deze procedure niet uit als u er geen ervaring mee hebt: Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu en de elektrische installatie. Kom ook niet dichtbij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken: brand- en ontploffingsgevaar. 4) Neem als de motor draait, de kabels in omgekeerde volgorde los: klem D, C, B en tenslotte A. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot een Lancia-dealer. Ga als volgt te werk: 1) Verbind de pluspolen A (fig. 1) en B van de accu’s met een startkabel. 2) Sluit een tweede startkabel aan op de minpool C van de hulpaccu en het metalen uiteinde D van de massakabel van de auto met de lege accu. P4T0109 BELANGRIJK Verbind de minpolen van de twee accu’s niet rechtstreeks: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan. fig. 1 168 Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. ROLLEND STARTEN Probeer auto’s met katalysator nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor hij onherstelbaar zal beschadigen. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen. U moet daarom krachtiger op de rem trappen en aan het stuur draaien. EEN LEKKE BAND Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel (indien aanwezig) moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Attendeer het overige verkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Het reservewiel (indien aanwezig) is speciaal ontworpen voor deze auto; monteer het wiel niet op andere modellen en monteer ook geen reservewielen van andere modellen op uw auto. Het reservewiel is kleiner dan de normale wielen en mag uitsluitend gebruikt worden om de dichtstbijzijnde reparatiewerkplaats te bereiken, waar de lekke band gerepareerd kan worden. Tijdens het gebruik van het reservewiel mag u niet harder dan 80 km/h rijden.Op het reservewiel is een sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel . Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt.Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAXIMAAL 80 KM/H! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR EEN NORMAAL WIEL. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET. Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. 169 Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel (indien aanwezig) is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) heeft en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Op deze manier heeft u de beschikking over twee normale voorwielen waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en is deze noodsituatie opgelost. Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”. WIEL VERWISSELEN De richtlijnen geven aan dat: – de krik 2,05 kg moet wegen – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen – de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type – buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden. De auto kan zijn uitgerust met een reservewiel met normale afmetingen (indien aanwezig). P4T0110 Het reservewiel (indien aanwezig) heeft een levensduur van maximaal 3.000 km. Na deze afstand moet het reservewiel vervangen worden door een ander wiel van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij hij geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s en beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. fig. 2 170 Ga als volgt te werk voor het verwisselen van een wiel: 6) Verwijder op uitvoeringen met metalen velgen het geklemde wieldeksel E (fig. 5) door het bij de gaten vast te pakken en naar buiten te trekken of door het met de platte kant van de bijgeleverde schroevendraaier aan de rand los te wippen. 2) Trek de handrem aan. 3) Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. 4) Open het kofferdeksel, til de bekleding op en haak deze aan de bovenrand vast met de daarvoor bestemde riem A (fig. 2). P4T0281 1) Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. De vloerbedekking kan ook uit de bagageruimte worden verwijderd door de vloerbedekking naar achteren te trekken. Verwijder het vulstuk (fig. 3). 5) Draai de blokkeerschroef B (fig. 4) los, pak de gereedschaphouder C en het reservewiel D en plaats deze dicht bij het te verwisselen wiel. P4T0112 P4T0111 fig. 4 P4T0113 fig. 3 fig. 5 fig. 6 171 7) Bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen moet het geklemde wieldeksel worden verwijderd door de platte kant van de bijgeleverde schroevendraaier op de daarvoor bestemde plaats als hefboom te gebruiken. Schud vervolgens enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen. 8) Draai de wielbouten ongeveer één slag los met behulp van de bijgeleverde sleutel (fig. 6). 11) Bedien de krik met de hand totdat de groef G (fig. 9) van de krik goed in het profiel H van de chassisbalk zit. 9) Plaats de krik onder de auto, dichtbij het te verwisselen wiel, op de punten die staan aangegeven aan de onderkant van de portieren: 12) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat. P4T0114 – punt 1 (fig. 7) voor het verwisselen van een voorwiel; – punt 2 (fig. 8) voor het verwisselen van een achterwiel. 13) Draai de krik met slinger L (fig. 10) en krik de auto op, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is. Als u de slinger draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen 10) Draai met het wieltje F (fig. 9) de krik iets omhoog en plaats vervolgens de krik onder de auto. P4T0116 P4T0115 fig. 8 172 P4T0117 fig. 7 fig. 9 fig. 10 16) Monteer het reservewiel, waarbij de pasgaten in de velg over de centreerpennen M (fig. 12) van de naaf moeten vallen. 14) Draai de wielbouten helemaal los en verwijder het wiel. 17) Draai de vier wielbouten handvast. BELANGRIJK Om deze handeling te vergemakkelijken, kan de zeshoek aan de bovenkant van de handgreep van de bijgeleverde schroevendraaier worden gebruikt. Draai met het blad van de schroevendraaier (fig. 11). BELANGRIJK Om deze handeling te vergemakkelijken, kan de zeshoek aan de bovenkant van de handgreep van de bijgeleverde schroevendraaier worden gebruikt. Draai met het blad van de schroevendraaier (fig. 11). 18) Draai de slinger van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik (fig. 13). 19) Draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die aangegeven is (fig. 14). P4T0118 letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest. 15) Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. P4T0648 P4T0119 fig. 11 P4T0649 fig. 13 fig. 12 fig. 14 173 20) Monteer het wieldeksel op het wiel met normale afmetingen met het ventiel N (fig. 15) in de daarvoor bestemde uitsparing en druk de randen van het wieldeksel aan, te beginnen bij het ventiel. Druk vervolgens het wieldeksel helemaal vast. Haak voordat u de vloerbedekking laat zakken, de riem aan de bekleding zoals is afgebeeld (fig. 16). HET NORMALE WIEL MONTEREN 1) Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel. BELANGRIJK Monteer geen wieldeksel of naafdop op het reservewiel. 2) Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. 21) Plaats het verwisselde wiel, de krik en het gereedschap in de bagageruimte en maak ze op de juiste wijze vast. 22) Monteer de tussenvloer (fig. 3). P4T0280 P4T0122 fig. 15 174 P4T0124 3) Monteer het normale wiel, waarbij de pasgaten in de velg over de centreerpennen A (fig. 17) van de naaf moeten vallen. fig. 16 fig. 17 4) Bij auto’s met lichtmetalen velgen moet de bijgeleverde centreerpen B (fig. 18) op de wielnaaf worden geschroefd. Plaats vervolgens het wiel en draai de 3 bouten vast. Verwijder de pen B en draai de laatste bout vast. BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. 7) Draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is aangegeven (fig. 20). 5) Draai de bouten vast met de zeshoek die zich boven in de handgreep van de bijgeleverde schroevendraaier bevindt en steek de steel van de schroevendraaier door de handgreep (fig. 19). P4T0126 8) Plaats het wieldeksel op de velg met het ventiel C (fig. 21) in de daarvoor bestemde uitsparing en druk de buitenste rand van het wieldeksel vast, te beginnen bij de delen die het dichtst bij het ventiel zitten, totdat het wieldeksel geheel vast zit. 9) Bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen moet het wieldeksel licht worden aangedrukt. 6) Laat de auto zakken en verwijder de krik. P4T0119 P4T0125 fig. 18 P4T0123 fig. 20 fig. 19 fig. 21 175 Ter afsluiting: 1) Plaats het verwisselde wiel op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte. GLOEILAMP VERVANGEN 2) Druk de half geopende krik stevig in de houder om rammelen tijdens het rijden te voorkomen. 3) Berg het gebruikte gereedschap op in de houder. 4) Plaats de gereedschaphouder in het reservewiel en draai de blokkeerschroef B (fig. 4) vast. 5) Monteer het vulstuk (fig. 3). Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken. Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door een Lanciadealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht. 176 Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u hem schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen. Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten. TYPEN GLOEILAMPEN – Als een lampje niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd (fig. 22): A Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lampen door ze uit de houder te trekken. – Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering” in dit hoofdstuk. – Controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd. P4T0243 ALGEMENE AANWIJZINGEN B Gloeilampen met bajonetfitting Verwijder de lampen uit de houder door ze iets in te drukken en linksom te draaien. – Vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen. C – Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is. D-E Buislampen Verwijder de lampen door ze uit de veercontacten los te maken. Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borgveer los te haken. fig. 22 177 GLOEILAMP TYPE VERMOGEN Dimlicht E H7 60W Grootlicht D H7 55W Parkeerlichten voor B H6W 6W Richtingaanwijzers voor B PY21W 21W Richtingaanwijzers op voorspatbord A PY5W 5W Richtingaanwijzers achter B PY21W 21W Mistlampen voor D H3 55W Achterlichten B R10W 10W Remlichten B P21W 21W Derde remlicht (sedan) – 2.3W 2.3W Derde remlicht (SW) B H21W 21W Achteruitrijlichten B P21W 21W Mistachterlicht B P21W 21W Kentekenplaatverlichting C C5W 5W Plafondlampje voor C W5W 5W Spiegelverlichting C C10W 10W Plafondverlichting achter aan de zijkant en middenachter (SW) C C10W 10W Dashboardkastje C C5W 5W Bagageruimteverlichting (sedan) C C5W 5W Bagageruimteverlichting (SW) C C10W 10W Portieren A W5W 5W 178 Gloeilamp dimlicht (fig. 25) De opstelling van de gloeilampen is als volgt (fig. 24): DEFECTE BUITENVERLICHTING DIMLICHT, GROOTLICHT EN PARKEERLICHTEN 1 - Gloeilamp dimlicht Halogeengloeilamp (type E, 12VH7/60W) vervangen: 2 - Gloeilamp grootlicht 1) Trek de stekker los van de lamp. 3 - Gloeilamp parkeerverlichting. 2) Haak de borgveer A los en trek de lamp uit de fitting. Het dimlicht, het grootlicht en de parkeerverlichting bevinden zich in de koplampen voor. 3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u erop moet letten dat de lip B op het metalen deel in de uitsparing van de reflector valt. Druk op de bovenste lip A (fig. 23) en verwijder het deksel B. Steek voor de montage van het deksel B eerst de lip C in de zitting en druk vervolgens op de bovenkant van het deksel totdat de lip A vastzit. P4T0128 P4T0127 fig. 23 P4T0129 4) Haak de borgveer weer vast en sluit de stekker aan. fig. 24 fig. 25 179 Halogeengloeilamp (type D, 12VH7/55W) vervangen: 1) Draai de lamphouder A (fig. 28) linksom en trek de lamphouder uit de zitting. 1) Verwijder de lamphouder A door hem aan de lip vast te pakken en iets te draaien, waardoor hij makkelijker uit de zitting kan worden genomen. 2) Haak de borgveer A los en trek de lamp uit de fitting. 3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u erop moet letten dat de lippen B op het metalen deel in de uitsparingen van de reflector vallen. 2) Verwijder de lamp B door hem iets in te drukken en linksom te draaien. 2) Verwijder de lamp B door hem iets in te drukken en linksom te draaien. 4) Haak de borgveer weer vast en sluit de stekker aan. 3) Vervang de lamp en monteer vervolgens de lamphouder in de richtingaanwijzerunit. P4T0131 3) Monteer de nieuwe lamp en druk vervolgens de lamphouder weer in de zitting. P4T0130 180 Gloeilamp (type B, 12V-PY21W) vervangen: Gloeilamp (type B, 12V-H6W) vervangen: 1) Trek de stekker los van de lamp. fig. 26 RICHTINGAANWIJZERS VOOR Gloeilamp parkeerlichten (fig. 27) P4T0650 Gloeilamp grootlicht (fig. 26) fig. 27 fig. 28 MISTLAMPEN VOOR (fig. 29-30-31) 5) Haak de borgveer C vast en sluit de stekker B weer aan. RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD (fig. 32) Halogeengloeilamp (type D, 12VH3/55W) vervangen: 6) Monteer het deksel A door het rechtsom te draaien. Gloeilamp (type A, 12V-PY5W) vervangen: 1) Druk met de hand het lampenglas in de richting 1, druk op de lip A en verwijder de unit aan de voorkant 2. 2) Trek de stekker B los van de lamp. 2) Draai het gloeilampje linksom en trek het uit de lamphouder B. P4T0135 1) Verwijder het deksel A door het linksom te draaien zonder de stekker los te trekken. 3) Haak de borgveer C los en trek de lamp uit de fitting. 4) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u erop moet letten dat de lippen D op het metalen deel in de uitsparingen van de reflector vallen. 3) Trek het lampje C uit de houder en vervang het. 4) Plaats de nieuwe lamp in de lamphouder en monteer de unit, waarbij eerst de achterzijde in de zitting D moet worden geplaatst. P4T0136 P4T0134 fig. 29 P4T0133 fig. 30 fig. 31 fig. 32 181 Achterlichten, richtingaanwijzers, remlichten, achteruitrijlichten en mistachterlicht (fig. 33-34-35) 3) Verwijder de gloeilampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien. 4) Vervang de lampen en bevestig vervolgens de lamphouder D met de schroef C. E - Gloeilamp (type B, 12V-R10W) voor de achterlichten. 5) Laat het beschermdeksel B zakken en draai het vast met de knop A. F - Gloeilamp (type B, 12V-P21W) voor de remlichten. Gloeilamp vervangen: G - Gloeilamp (type B, 12VPY21W) (oranje) voor de richtingaanwijzers. 2) Draai de schroef C en trek de lamphouder D uit de zitting. H - Gloeilamp (type B, 12V-P21W) voor het achteruitrijlicht (alleen rechter lichtunit). Gloeilamp (type B, 12V-P21W) voor het mistachterlicht (alleen linker lichtunit). P4T0138 P4T0139 1) Draai vanuit de bagageruimte aan knop A en til het beschermdeksel B omhoog. fig. 33 182 P4T0140 ACHTERLICHTUNIT fig. 34 fig. 35 KENTEKENPLAATVERLICHTING (fig. 36) DERDE REMLICHT (fig. 37-38-39) Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen: Gloeilamp van het derde remlicht vervangen: 1) Draai de schroeven A los en verwijder de lampunit B. 1) Pak de lampunit A bij de inkepingen aan de zijkant B vast en verwijder de unit door hem naar voren te trekken. 2) Verwijder het lampje C door het uit de contacten aan de zijkant los te maken en vervang het lampje. 6) Sluit de stekker C weer aan en plaats deze in de zitting op de hoedenplank. 7) Monteer de lampunit door de lippen G in de uitsparingen H op de hoedenplank te steken en duw de unit helemaal in de zitting. 3) Bevestig de lamphouder B met de schroeven A. P4T0277 2) Trek de stekker C uit de zitting op de hoedenplank. 3) Maak de stekker los en houd de borgveer ingedrukt. 4) Verwijder de gloeilamp D uit het beschermdeksel E door het uit de zijsluitingen F los te maken. 5) Druk de nieuwe lamp in het beschermdeksel E totdat hij vasthaakt in de zijsluitingen F. P4T0278 P4T0276 P4T0141 fig. 36 fig. 38 fig. 37 fig. 39 183 DEFECTE INTERIEURVERLICHTING 4) Til het geklemde deksel E omhoog. 8) Draai de schroeven C vast. 9) Monteer het deksel B: plaats eerst de voorzijde en druk volgens op de achterzijde totdat het deksel weer op zijn plaats zit. 5) Maak de lampjes F (fig. 43) los uit de contacten en vervang ze. 6) Plaats het deksel E weer in de zitting. PLAFONDVERLICHTING VOOR 1) Licht met een schroevendraaier in punt A (fig. 40) het deksel B op. P4T0146 7) Monteer het plafondlampje: haak eerst de borgveer D vast en druk vervolgens op de voorzijde totdat de klemlipjes G (fig. 42) vasthaken. Gloeilampen (type C, 12V-W5W) vervangen: BELANGRIJK Controleer als u het plafondlampje weer monteert of de elektrische bedrading op de juiste wijze is aangesloten. 2) Draai de schroeven C (fig. 41) los. 3) Verwijder het plafondlampje door het naar voren te drukken en uit de borgveer D (fig. 42) los te haken. P4T0145 P4T0144 fig. 40 184 P4T0147 fig. 42 fig. 41 fig. 43 SPIEGELVERLICHTING (fig. 45) Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen: Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen: Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen: 1) Licht het plafondlampje met een schroevendraaier in punt A op. 1) Licht het plafondlampje met een schroevendraaier in punt A op. 1) Verwijder het lampenglas door met een schroevendraaier de borgveer A in te drukken. 2) Verwijder het lampje B door het los te maken uit de contacten en vervang het lampje. 2) Verwijder het lampje B door het los te maken uit de contacten en vervang het lampje. 2) Verwijder het lampje B door het los te maken uit de contacten aan de zijkant en vervang het lampje. 3) Monteer het plafondlampje: plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer D is vastgehaakt. 3) Monteer het lampenglas: plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer A is vastgehaakt. P4T0149 P4T0148 3) Monteer het plafondlampje: plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer D is vastgehaakt. fig. 44 VERLICHTING DASHBOARDKASTJE (fig. 46) P4T0150 PLAFONDVERLICHTING ACHTER (fig. 44) fig. 45 fig. 46 185 DORPELVERLICHTING (fig. 48-49) 4) Plaats het scherm B weer in de zitting. Gloeilamp (type C, 12V-C5W) vervangen: Gloeilamp (type A, 12V-W5W) vervangen: 1) Verwijder het lampenglas door met een schroevendraaier de borgveer A in te drukken. 1) Verwijder het lampenglas door met een schroevendraaier de borgveer A in te drukken. 5) Monteer het lampenglas: plaats eerst de zijde D en druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer A is vastgehaakt. 2) Verwijder het lampje B door het los te maken uit de contacten aan de zijkant en vervang het lampje. 2) Druk op beide zijden van het scherm B bij de bevestigingspunten en draai het scherm. 3) Monteer het lampenglas: plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer A is vastgehaakt. 3) Vervang het geklemde lampje C. P4T0152 P4T0151 fig. 47 186 P4T0153 BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 47) fig. 48 fig. 49 EEN DOORGEBRANDE ZEKERING De zekeringen kunnen met behulp van tangetje C worden uitgenomen. ALGEMENE AANWIJZINGEN (fig. 50) Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met hetzelfde ampèrage (zelfde kleur). Vervang een zekering nooit door een zekering met een hoger ampèrage: BRANDGEVAAR. A - Zekering in goede staat. Controleer voordat u een zekering vervangt of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. P4T0299 B - Zekering met doorgebrande strip. Als de zekering opnieuw doorbrandt, raadpleeg dan een Lancia-dealer. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven. HOOFDZEKERINGEN (MIDI-FUSE en MAXI-FUSE) De auto is uitgerust met diverse hoofdzekeringen (MIDI-FUSE en MAXI-FUSE). Deze zekeringen beveiligen afzonderlijk de verschillende componenten van het elektrische systeem, samen met de zekeringen van de individuele stroomverbruikers. De hoofdzekeringen bevinden zich in de motorruimte, in een kastje op de pluspool van de accu en zijn daar direct mee verbonden (zie paragraaf “Zekeringen en relais in de motorruimte”). Als een hoofdzekering (MIDI-FUSE of MAXIFUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot een Lancia-dealer. De systemen die door de hoofdzekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s. fig. 50 187 ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE ZEKERINGENKAST In het rechter deel van het zekeringenkastje zijn onder elkaar de reservezekeringen geplaatst C (fig. 52) met verschillend ampèrage. De zekeringen van de belangrijkste systemen bevinden zich in een zekeringenkastje onder het dashboard, links van het stuur. Om de relais bereiken (fig. 52) is het noodzakelijk het zekeringenkastje te verwijderen: wendt u tot een Lanciadealer. Het is raadzaam om na het vervangen van een zekering de reservevoorraad weer aan te vullen. De zekeringen zijn bereikbaar nadat het geklemde deksel A (fig. 51) is geopend. D - Relais claxon E - Relais achterruitverwarming F - Relais voor uitschakeling van circuits bij het starten. De systemen die door de zekeringen in de zekeringenkast worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s. P4T0297 Op enkele uitvoeringen zijn aan de binnenzijde van klepje A grafische symbolen aangebracht. Deze geven de belangrijkste elektrische componenten aan die door de betreffende zekering in de zekeringenkast of op de hulpsteun worden beveiligd. P4T0154 P4T0298 In het zekeringenkastje bevindt zich een tangetje B (fig. 52) waarmee de zekeringen kunnen worden uitgenomen. BELANGRIJK Voor de werking van enkele stroomverbruikers (grootlicht en parkeerverlichting) moeten zowel de zekering 13 fig. 52 als de specifieke zekering die de betreffende verbruiker beveiligt (bijv. voor dimlicht rechts, zekering 4 fig. 52 ) in goede staat zijn. Als de genoemde verbruikers niet werken, moet gecontroleerd worden of de zekering 13 fig. 52 en de zekeringen 4, 6, 7 en 8 niet zijn doorgebrand. fig. 51 188 fig. 52 fig. 53 ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE MOTORRUIMTE ZEKERINGEN EN RELAIS OP DE HULPSTEUN (fig. 53) De hulpsteun bevindt zich boven het zekeringenkastje. De zekeringen en relais zijn bereikbaar nadat het klepje A (fig. 51) is geopend. G - Relais mistlampen voor (20A) H - Doorschakelrelais dimlicht (20A) I - Relais elektrische stoelbediening en stoelverwarming (50A). Open om de zekeringen te bereiken eerst het deksel A door de borgveren B naar voren te trekken en open vervolgens het geklemde deksel C. Op de houder voor de accu (fig. 54) De relais zijn bereikbaar nadat het geklemde deksel A is verwijderd. B - Relais 1e snelheid elektroventilateur voor motorkoelsysteem C - Relais 2e snelheid elektroventilateur voor motorkoelsysteem (behalve uitvoeringen 1.6 met verwarming en 1.8 met verwarming). P4T0296 In het zekeringenkastje bevindt zich een tangetje D waarmee de zekeringen kunnen worden uitgenomen. P4T0157 P4T0156 fig. 54 In het kastje boven de accubak (fig. 55-56) fig. 55 fig. 56 189 In het servicevak (fig. 58-59) De zekeringen zijn bereikbaar nadat de beschermdekseltjes A uit de bevestigingshaken zijn losgemaakt. De zekeringen en relais zijn bereikbaar nadat het geklemde deksel A uit de borgveren B is losgehaakt. P4T0159 190 – Relais met dubbel contact voor richtingaanwijzers (pijlen) en centrale portiervergrendeling (uitvoeringen zonder diefstalalarm) Voor de montage van het deksel, moet u eerst het onderste deel plaatsen en vervolgens op de bovenrand drukken totdat het deksel vasthaakt in de borgingen B. C - Relais brandstofpomp (uitvoeringen 1.8 - 2.0: 20A), (uitvoeringen 1.9 jtd-2.4 jtd: 30A). fig. 57 – Relais tijdschakeling koplampsproeiers – Relais hulpverwarming (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) (20A) P4T0160 B - Relais inspuitsysteem (30A) – Relais aircocompressor (20A) P4T0161 Achter de accu (fig. 57) fig. 58 fig. 59 BUITENVERLICHTING Grootlicht rechts Grootlicht links Dimlicht rechts Dimlicht links Dimlicht rechts en links (toestemming relais) Parkeerverlichting rechtsvoor (toestemming vanaf het instr.paneel) Parkeerverlichting linksvoor (toestemming vanaf het instr.paneel) Parkeerverlichting rechtsachter (toestemming vanaf het instr.paneel) Parkeerverlichting linksachter (toestemming vanaf het instr.paneel) Achteruitrijlicht Achteruitrijlicht(bediening) Mistachterlicht Remlicht rechts Remlicht links Derde remlicht Waarschuwingsknipperlichten Mistlampen voor Kentekenplaatverlichting Richtingaanwijzers (pijlen) Richtingaanwijzers (pijlen) centrale portiervergrendeling INTERIEURVERLICHTING Plafondverlichting dashboardkastje Plafondverlichting zonnekleppen Interieurverlichting voor en achter Dorpelverlichting ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 1 2 4 8 13 6 7 7 6 1 1 6 6 7 13 14 9 7 13 14 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 15 10 10 10 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 52 ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 12 1 12 12 10 10 10 10 fig. 52 fig. 53 fig. 52 fig. 52 191 INTERIEURVERLICHTING Schakelaarverlichting op achterportieren Verlichting bedieningsknoppen op middenconsole Symboolverlichting op schakelaars Verlichting handgrepen achterportieren Verlichting dasboard en airconditioning Controlelampje grootlicht SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS ABS ABS (regeleenheid) Aansteker Aansteker (toestemming relais) Airbag Voeding diagnosestekker Voeding elektronisch inspuitsysteem (uitvoeringen 1.8-1.9 jtd- 2.4 jtd) Voeding elektronisch inspuitsysteem Voeding elektronisch inspuitsysteem (uitvoering 2.0) Diefstalalarm Diefstalalarm (regeleenheid en ontvanger afstandsbediening) Elektrische ruitbediening voor Elektrische ruitbediening achter Elektrische ruitbediening achter (regeleenheid) Autoradio 192 ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 1 1 1 1 7 2 10 10 10 10 10 10 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 52 ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 2 13 9 10 3 12 10 10 20 7,5 10 10 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 52 2 1 7,5 15 fig. 57 fig. 57 2 1 12 6 8 1 3 1 15 10 10 25 25 10 20 10 fig. 57 fig. 53 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 53 SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS Bagageruimte (achterklep/kofferdeksel openen) Regeleenheid elektr. ruitbed. voor/centrale portiervergrendeling Elektronisch inspuitsysteem Centrale portiervergrendeling Claxon Klimaatregeling (regeleenheid) Klimaatregeling (verlichting) Aircocompressor Hoogteregelaar koplampen (toestemming) Automatische hoogteregelaar koplampen (regeleenheid) Cruise-control Elektroventilateur van motorkoelsysteem (toestemming relais) HI-FI BOSE-systeem Schakelaar op koppeling (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) Ruitensproeiers Koplampsproeiers Koplampsproeiers (toestemming) Koplampsproeiers (toestemming relais) Achterruitsproeier (toestemming relais) Achterruitverwarming (toestemming relais) Achterruitverwarming (ontdooien) MAXI-FUSE: voeding voorgloei-installatie (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) MAXI-FUSE: voeding start-/contactslot (verbruikers via contactslot) MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.6 met airco – 1.9 jtd – 2.4 jtd) ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 7 1 4 3 11 10 7 5 8 1 13 4 11 1 10 5 8 10 10 10 15 20 10 7,5 20 20 7,5 10 20 10 10 10 7,5 25 10 20 20 10 7,5 7,5 7,5 30 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 8 70 fig. 56 2 30 fig. 56 6 40 fig. 56 193 SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.6 met verwarming – 1.8 met verwarming) MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.8 met airco) MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem (uitvoering 2.0) MAXI-FUSE: voeding elektroventilateurs motorkoelsysteem (uitvoeringen 1.9 jtd met airco – 2.4 jtd) MAXI-FUSE: voeding zekeringen en relais elektronisch inspuitsysteem MAXI-FUSE: voeding zekeringennr. 5-6-7-9-10-11-12-14-15 in zekeringenkast (fig. 52) MAXI-FUSE: voeding zekeringennr. 3-4-8 in zekeringenkast (fig. 52) en zekeringennr. 6-7-8-9-11-12-13-14 op hulpsteun (fig. 52) MAXI-FUSE: voeding van klimaatregeling MIDI-FUSE: voeding extra-verwarming (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) MIDI-FUSE: voeding ABS Navigatiesysteem (display) Stekkerdoos in de bagageruimte (SW) Stekkerdoos in de bagageruimte (SW) (toestemming relais) Stekkerdoos in het interieur Lichtsterkteregelaar instrumentenpaneel Ontvanger afstandsbed. centrale portiervergrendeling/diefstalalarm Brandstofvoorverwarming (uitvoeringen 1.9 jtd – 2.4 jtd) Elektrische verstelbare bestuurdersstoel met geheugen Elektrisch verstelbare passagiersstoel Voorstoelen (verwarming) 194 ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 7 30 fig. 56 6 50 fig. 56 6 60 fig. 56 7 5 40 30 fig. 56 fig. 56 1 80 fig. 56 3 4 70 40 fig. 56 fig. 56 10 9 1 9 10 5 1 1 – 12 13 14 70 50 10 20 7,5 15 10 10 20 25 30 20 fig. 56 fig. 56 fig. 53 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 59 fig. 53 fig. 53 fig. 53 SYSTEEM/COMPONENT EN GEBRUIKERS Elektrisch verstelbare stoelen (regeleenh. geheugen/buitenspiegels) Elektrische stoelverstelling (toestemming relais verstelling/verw.) Luchtkwaliteitsensor van de klimaatregeling Regensensor ruitenwissers Regensensor ruitenwissers (toestemming relais regeleenheid) ICS van LANCIA (display) Lancia CODE Automatisch dimmende achteruitkijkspiegel Buitenspiegels (toestemming relais verwarming) Buitenspiegels (verstellen) Buitenspiegels (verwarming) Instrumenten Mobiele telefoon (inbouwvoorbereiding) Telepass Ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en koplampsproeiers Ruitenwissers/-sproeiers voor/achter (SW) Ruitenwissers/-sproeiers voor/achter (SW) (toestemming relais) Opendak Opendak (toestemming) ZEKERING AMPÈRAGE PLAATS 10 10 10 1 10 14 4 – 1 10 1 15 13 3 1 1 10 10 10 7 10 7,5 7,5 7,5 10 7,5 10 7,5 7,5 10 7,5 10 30 10 20 10 10 20 20 7,5 20 7,5 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 53 fig. 59 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 52 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 52 fig. 53 fig. 53 fig. 53 fig. 53 195 EEN LEGE ACCU STARTEN MET EEN HULPACCU Zie “Starten met een hulpaccu” in dit hoofdstuk. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten werking door de sleutelschakelaar in de stand “OFF” te draaien (zie “Diefstalalarm” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”). 2) Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen. 3) Schakel de acculader in. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. 4) Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. ACCU OPLADEN De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: branden ontploffingsgevaar. We raden u aan de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan hij worden beschadigd. Ga als volgt te werk: 1) Maak de accuklemmen los van de accupolen. 196 5) Sluit de accuklemmen weer aan op de accupolen. Let daarbij op de polariteit. HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij hij geleverd is. Andere werkzaamheden zoals bijv. het opkrikken van een andere auto zijn absoluut uitgesloten. Gebruik de krik in geen enkel geval voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. De richtlijnen geven aan dat: – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; – de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; HET SLEPEN VAN DE AUTO OF EEN ANDERE AUTO – buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden. MET DE GARAGEKRIK OF HEFBRUG BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke voorschriften. De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik of de hefarmen van de hefbrug onder de fronttraverse A (fig. 60) en achtertraverse B (fig. 61) te plaatsen. Hierbij moet een blokje met de juiste vorm en afmetingen worden gebruikt. P4T0164 De auto is voorzien van een bevestigingspunt aan de voorzijde (fig. 62) en aan de achterzijde (fig. 63) voor het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd. Om het oog te bevestigen moet met de punt van een schroevendraaier op punt A het luikje in de bumper worden verwijderd. Let er goed op dat de rem- en brandstofleidingen en het profiel van de chassisbalken niet beschadigd worden. P4T0163 P4T0165 fig. 62 P4T0162 fig. 60 Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon voordat u het sleepoog B op de schroefdraadpen draait. Zorg ervoor dat het sleepoog geheel op de schroefdraadpen is gedraaid (ongeveer 11 slagen). fig. 61 fig. 63 197 Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Start tijdens het slepen de motor niet. BIJ EEN ONGEVAL – Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval. – Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding. – Geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op de wettelijk voorgeschreven afstand te plaatsen. – Waarschuw de hulpinstanties en geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen. 198 – Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en doof sigaretten. – Gebruik voor het blussen van branden, zelfs als deze klein zijn, de brandblusser, een wollen deken, zand of grond. Gebruik nooit water. – Bij kettingbotsingen, in het bijzonder bij mist, is het risico om bij volgende botsingen betrokken te raken groot. Verlaat onmiddellijk de auto en zoek bescherming achter de vangrail. – Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten en de achterruit kunnen makkelijker worden ingeslagen. – Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden. – Maak of snijd de veiligheidsgordel, die de gewonde op zijn plaats houdt, los. – Geef niets te drinken aan de gewonde. – De gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld. – Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten. Als u een gewonde uit de auto haalt: trek niet aan de ledematen, buig nooit het hoofd en houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie. – pleisters van verschillende afmetingen – hechtpleister – een pak hydrofiele watten – een flesje jodium – een pak zakdoekjes – een schaar met afgeronde punten – een pincet – twee bloedstelpende zwachtels. Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser en een deken aan boord te hebben. Zowel de verbandtrommel als de brandblusser zijn opgenomen in het Lancia Lineaccessori-programma. P4T0244 – Neem bij de betrokken auto’s de contactsleutel uit. VERBANDTROMMEL (fig. 64) ALS ER GEWONDEN ZIJN – Blijf altijd bij de gewonde. Ook de personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bieden. – Blijf niet om de gewonde heen staan. De verbandtrommel moet ten minste bevatten: – steriele gaasdeppers, om de wond te bedekken en schoon te maken – verschillende soorten verband fig. 64 199 ONDERHOUD VAN DE AUTO De Lybra is volledig nieuw, ook wat betreft het onderhoud. De eerste geprogrammeerde onderhoudsbeurt is pas bij 20.000 km. Het blijft echter altijd nuttig om regelmatig wat aandacht aan de auto te schenken, bijvoorbeeld door het systematisch controleren van de vloeistofniveaus en de spanning van de banden. Denk er altijd aan dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag. Onthoud verder dat het nauwkeurig aanhouden van de onderhoudsnormen die aangegeven zijn met het symbool de noodzakelijke voorwaarden vormen om de garantie te behouden. 200 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ................... ONDERHOUDSSCHEMA ....................................... JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA .......................... AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ................. NIVEAUS CONTROLEREN ................................... LUCHTFILTER ..................................................... STOF-/POLLENFILTER ....................................... DIESELFILTER ..................................................... ACCU ..................................................................... ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN ............... BOUGIES ............................................................... WIELEN EN BANDEN ........................................... RUBBER SLANGEN ............................................... RUITENWISSERS .................................................. KOPLAMPSPROEIERS .......................................... AIRCONDITIONING .............................................. CARROSSERIE ...................................................... INTERIEUR ........................................................... 201 202 204 204 206 212 213 213 214 216 217 218 219 219 221 221 222 224 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd. BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Lancia-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. 201 ONDERHOUDSSCHEMA x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 180 Banden op conditie en slijtage controleren en bandensp.event. herstellen ç ç ç ç ç ç ç ç ç Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings/controlelampjes, enz.) controleren ç ç ç ç ç ç ç ç ç Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren ç ç ç ç ç ç ç ç ç Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken van de schijfremmen voor controleren ç ç ç ç ç ç ç ç ç Remblokken achter op conditie en slijtage controleren (schijfremmen) ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem Conditie van diverse en/of poly-V-aandrijfriemen visueel controleren ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç Handrem controleren/afstellen ç ç Klepspeling controleren/afstellen (jtd-motor) ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç Uitlaatgasemissie/-rook controleren bij dieselmotoren (jtd-motor) ç Brandstoffilter vervangen (jtd-motor) ç 202 ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 ç Benzinedamp-opvangsysteem controleren ç Luchtfilter vervangen (benzinemotor) 160 180 ç ç ç ç Luchtfilter vervangen (jtd-motor) ç ç ç ç ç ç ç ç ç Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.) ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç Conditie van getande distributieriem visueel controleren ç Getande distributieriem vervangen (*) (**) ç Poly-V-aandrijfriem vervangen ç Bougies vervangen (benzinemotor) ç ç ç ç Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) ç ç ç ç ç Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren ç Motorolie verversen ç ç ç ç ç ç ç ç ç Motoroliefilter vervangen ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) Stof-/pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar) ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç ç (*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor. Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers. (**) Vanwege de zeer veeleisende bedrijfsomstandigheden moet in Nederland bij uitvoeringen met een 1.8 of 2.0-motor de distributieriem om de 60.000 km of om de 36 maanden worden vervangen. 203 JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende bevat: – Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel) – Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/ controlelampjes, enz.) controleren – Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen – Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren – Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren – Visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, 204 rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem – Acculading controleren – Visueel de conditie controleren van de diverse aandrijfriemen – Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.). – niveau van de ruitensproeiervloeistof – conditie en spanning van de banden. Gebruik bij voorkeur producten die speciaal zijn afgestemd op de LANCIA-modellen (zie “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen. – Motorolie verversen – Motoroliefilter vervangen – Stof-/pollenfilter vervangen AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: – niveau van de koelvloeistof – niveau van de remvloeistof/ vloeistofniveau hydraulische koppelingbediening – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging Belangrijk Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Lancia-dealer toe. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Lanciaonderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring ` BELANGRIJK - Luchtfilter BELANGRIJK - Accu Als de auto veel over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Lancia-dealer. Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om eventuele bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. BELANGRIJK - Motorolie Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden. Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: – trekken van caravans of aanhangers – rijden op stoffige wegen – veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul – veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging of als de auto lang stilstaat). BELANGRIJK - Dieselfilter Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden. BELANGRIJK - Stof-/pollenfilter Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd. Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. 205 P4T0651 NIVEAUS CONTROLEREN 1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof - 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging P4T0652 fig. 1 - Uitvoering 1.6 1) motorolie - 2) accu - 3)remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof - 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging fig. 2 - Uitvoering 1.8 206 P4T0653 1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging P4T0654 fig. 3 - Uitvoering 2.0 1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging fig. 4 - Uitvoering 1.9 jtd 207 P4T0655 1) motorolie - 2) accu - 3) remvloeistof - 4) ruitensproeiervloeistof 5) koelvloeistof - 6) olie van de stuurbekrachtiging fig. 5 - Uitvoering 2.4 jtd 208 Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwachts kan inschakelen: kans op verwonding. Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX- merkteken op de oliepeilstok staan. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5.000÷ 6.000km stabiliseert. P4T0657 Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter. Op de uitvoering 1.6 moet, om de dop van de olievulpijp te verwijderen, de bovenkant worden opgetild en uitgetrokken. P4T0659 MOTOROLIE (fig. 6-7-8-9-10) Als het oliepeil dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet er via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het oliepeil mag nooit het MAXmerkteken overschrijden. P4T0660 P4T0656 fig. 6 - Uitvoering 1.6 fig. 9 - Uitvoering 1.9 jtd P4T0658 fig. 7 - Uitvoering 1.8 fig. 8 - Uitvoering 2.0 fig. 10 - Uitvoering 2.4 jtd 209 Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Lancia-dealer te laten uitvoeren. De Lancia-dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters. Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. VLOEISTOF VOOR RUITEN/KOPLAMPSPROEIERS (fig. 12) Om de ruiten-/koplampsproeiervloeistof bij te vullen, de dop A verwijderen en de vulpijp B uittrekken. Gebruik een mengsel van water en DP1 in de volgende mengverhouding: 30% DP1 en 70% water in de zomer. 50% DP1 en 50% water in de winter. Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau bijvullen door langzaam via de vulopening A van het expansiereservoir, een mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLU11 te gieten. fig. 11 210 BELANGRIJK Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. Bij temperaturen onder –20°C DP1 onverdund gebruiken. P4T0171 BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren. KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM (fig. 11) P4T0170 Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld. Alleen de voorgeschreven half-synthetische motorolie (zie “Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”) is geschikt voor de lange intervallen tussen twee servicebeurten. fig. 12 BELANGRIJK Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. BELANGRIJK Controleer of de olie dezelfde specificaties heeft als de olie in het reservoir. REMVLOEISTOF/VLOEISTOF VAN DE HYDRAULISCHE KOPPELINGBEDIENING (fig. 15) Controleer of de vloeistof nog op het MAX-merkteken staat. OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING (fig. 13-14) Het niveau van de olie moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir, bevinden. Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel door (met de contactsleutel in stand MAR) op het deksel van het reservoir te drukken; het waarschuwingslampje x moet dan gaan branden. Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar.Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door een Lancia-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd. Bij zeer warme olie kan de olie boven het MAX-merkteken staan. Draai voor het bijvullen de dop A los en giet de olie in het reservoir. Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken, dezelfde remvloeistof waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld. P4T0172 P4T0661 fig. 13 - Uitvoering 1.6 P4T0173 Draai dop A los en houd sensor B goed vast. fig. 14 - Uitvoeringen 1.8-2.0 1.9 jtd - 2.4 jtd fig. 15 211 BELANGRIJK Remvloeistof is hygroscopisch (het trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de remvloeistof vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Voorkom contact tussen de zeer corrosieve remvloeistof en de lak. Als er remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld. Het symbool π op het reservoir geeft aan dat er synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van vloeistoffen met andere specificaties moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd. LUCHTFILTER Het luchtfilter is verbonden met de systemen die de luchttemperatuur en luchthoeveelheid regelen. Deze sturen elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor een correct functioneren van het inspuitings-/ontstekingssysteem. Voor de juiste werking van de motor, een laag verbruik en een lage uitstoot van uitlaatgassen, is het daarom noodzakelijk dat het systeem altijd perfect functioneert. Als veel over stoffige wegen wordt gereden, moet het filter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Als het filter wordt gereinigd kan het beschadigd worden, waardoor er ernstige schade aan de motor kan ontstaan. VERVANGING (fig. 16) De beschrijving van de procedure voor het vervangen van het luchtfilter, dient slechts ter informatie. Wij raden u aan het luchtfilter door de Lancia-dealer te laten vervangen. Als het luchtfilter niet op de juiste wijze wordt vervangen en de vereiste voorzorgsmaatregelen niet in acht zijn genomen, kan de rijveiligheid in gevaar worden gebracht. Draai voor de vervanging van het filter de schroeven A los, verwijder het deksel B en neem het te vervangen filterelement uit. P4T0174 Het vloeistofniveau in het reservoir mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. fig. 16 212 STOF-/POLLENFILTER Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het filter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd. Wendt u voor de vervanging van het stof-/pollenfilter (fig. 17) tot de Lancia-dealer. DIESELFILTER (Uitvoeringen 1.9 jtd - 2.4 jtd) CONDENS AFTAPPEN (fig. 18) P4T0175 P4T0662 Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer om het water te laten aftappen. fig. 17 fig. 18 213 ACCU De accu bevindt zich in de motorruimte bij punt 2 (fig. 1, 2, 3, 4, 5). De accu van de Lybra is “onderhoudsarm”: onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen. Zie voor het opladen van de accu het hoofdstuk “Noodgevallen”. ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk staan aangegeven; voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu. 214 Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Lancia-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu’s. VLOEISTOFNIVEAU VAN DE ACCU (elektrolyt) CONTROLEREN Het vloeistofniveau moet worden gecontroleerd (en eventueel bijgevuld) overeenkomstig de in het “Onderhoudsschema” aangegeven intervallen. Laat deze handelingen door een Lancia-dealer uitvoeren. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar. Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten zijn. De interieurverlichting moet gedoofd zijn. Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uit staat (bijv. autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.). BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree mobiele telefoon, navigatiesysteem met anti-diefstal-satellietbewaking, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Lanciadealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Lancia Lineacccessori programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Deze stroomverbruikers blijven permanent stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet), waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerd accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld: Accu van Maximaal toegestaan stroomverbruik 50 Ah 30 mA 60 Ah 36 mA 70 Ah 42 mA Bedenk dat bij het inschakelen van grote stroomverbruikers zoals verwarming van het babyflesje, stofzuiger, mobiele telefoon, enz., bij een uitgezette motor de accu sneller zal ontladen. BELANGRIJK Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elementaire elektronische systemen. ACCU MET OPTISCHE HYDROMETER Beschrijving Bij bepaalde uitvoeringen kan de accu zijn uitgerust met een optische meter voor controle van het niveau van het elektrolyt en de acculading. De accu is “onderhoudsarm” en uitgerust met een controlemeter; onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen. Daarom moet de juiste werking ervan regelmatig gecontroleerd worden m.b.v. de optische controlemeter op het deksel van de accu. De meter moet een donkere kleur hebben en een groen middenstuk. Als de meter daarentegen een heldere lichte kleur heeft, of donker gekleurd is zonder groen middenstuk, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. 215 Acculading controleren De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter te controleren. Zie de volgende tabel of de sticker op de accu. ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart: – Koppel de accu nooit los van de elektrische installatie bij een draaiende motor. Helderwitte kleur Elektrolyt bijvullen Wendt u tot de Lanciadealer Donkere kleur zonder groen middenstuk Accu niet voldoende opgeladen Opladen (het is raadzaam dit door de Lancia-dealer te laten uitvoeren) Donkere kleur met groen middenstuk Niveau elektrolyt en acculading onvoldoende Geen enkele handeling – Koppel de accuklemmen los alvorens de accu met een acculader op te laden. Moderne acculaders kunnen spanningen tot 20V leveren. – Gebruik nooit een acculader voor het starten van de motor, maar gebruik een hulpaccu. – Let op een goede aansluiting tussen de accu en de elektrische installatie, zowel wat betreft de juiste aansluitwijze als de juiste verbinding tussen de polen en de kabeluiteinden. – Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand MAR staat. 216 – Controleer de polariteit niet door middel van vonken. BOUGIES – Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder de regeleenheden als de temperatuur boven de 80°C stijgt (bijzondere werkzaamheden aan de carrosserie, enz.). Schone en goede bougies (fig. 19) met de juiste warmtegraad zijn van doorslaggevend belang voor een goede werking, een lange levensduur en een lage uitstoot van schadelijke stoffen van de motor. De bougies moeten bij de kilometerstanden worden vervangen die in het onderhoudsschema zijn aangegeven. Gebruik uitsluitend bougies van het voorgeschreven type. Bougies met een afwijkende warmtegraad kunnen motorstoringen veroorzaken. De informatie die de bougie levert aan een deskundige is een belangrijke bron voor het opsporen van de storing, ook als deze niet door de ontsteking wordt veroorzaakt. Het is daarom belangrijk dat bij storingen in de motorwerking de bougies worden gecontroleerd door een Lanciadealer. Bougies LANCIA RC10YCC LANCIA BKR5EZ 1.6 Champion RC10YCC NGK BKR5EZ LANCIA RC10YCC Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken. P4T0240 LANCIA BKR6EZ 1.8 Champion RC10YCC NGK BKR6EZ LANCIA RC8BYC 2.0 Champion RC8BYC fig. 19 217 BANDENSPANNING De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel). Houd er daarom rekening mee, dat bij een controle of oppompen van warme banden de spanning 0,3 bar hoger moet zijn dan bij koude banden. Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Raadpleeg zonodig de Lancia-dealer. Rijd nooit met een te zwaar beladen auto. Hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. ning. 218 Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, enz. Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan. Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspan- Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden (fig. 20): BELANGRIJKE TIPS A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. P4T0239 WIELEN EN BANDEN Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen. Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden fig. 20 gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel. RUBBER SLANGEN RUITENWISSERS Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is. Houd voor de rubber slangen van het rem-, stuurbekrachtigings- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het geprogrammeerd onderhoudsschema aan.Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk. WISSERBLADEN De Lybra is voorzien van tubeless radiaalbanden zonder binnenband. In dit type band mag nooit een binnenband worden gemonteerd. Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden. Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen. Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd. Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden DP1 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken. Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen. – Wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet er gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Verwijder zonodig het ijs met antivries. 219 – Schakel de ruitenwissers niet in op een droge ruit. Wisserbladen controleren Voordat u de wisserbladen controleert, moeten de voorruit en de rubber delen (wisserbladen) zorgvuldig gereinigd worden met warm water en zeep of met ruitensproeiervloeistof DP1. De voorruit moet helemaal schoon en vetvrij zijn: als het nodig is, moet met sterkere vetverwijderende middelen worden ontvet (op basis van ammoniak). Ook de wisserbladen moeten voor de controle perfect gereinigd zijn: reinig, indien noodzakelijk, alleen de randen met warm water en zeep. 1) Controleer of het rubber van het wisserblad niet vervormd of versleten is en of alle onderdelen van de wisserbladen nog heel zijn: als het rubber vervormd of versleten is, moeten beide wisserbladen vervangen worden. BELANGRIJK Controleer na de vervanging of de wisserbladen goed in de wisserarm geborgd zijn. Wisserbladen vervangen (fig. 21) Zie voor het vervangen van het wisserblad van de achterruitwisser van de Station Wagon het betreffende hoofdstuk. Wisserbladen vervangen: 1) Trek de arm van de ruitenwisser omhoog. 2) Druk op de lip van de veerklem en trek het wisserblad A uit de arm B. fig. 21 220 3) Monteer het nieuwe blad, waarbij het wisserblad goed in de wisserarm geborgd moet zijn. 2) Als de wisserbladen en de onderdelen in goede staat zijn, moet de controle worden voortgezet door het inschakelen van de ruitenwisser/sproeier: als de wisserbladen de voorruit goed reinigen, kunnen ze worden gehandhaafd, als de ruit niet goed gereinigd wordt, moeten de beide wisserbladen worden vervangen. P4T0228 – Verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de voorruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen. KOPLAMPSPROEIERS RUITENSPROEIERS (fig. 22) Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. De richting van de stralen A van de ruitensproeiers kunnen worden afgesteld. Stel de sproeiermonden zodanig af dat de stralen de ruit raken op het hoogste punt in de slag van de ruitenwissers. Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. (indien aanwezig) Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn (fig. 23). Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning controleren door de Lancia-dealer. P4T0274 De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld. P4T0176 fig. 22 AIRCONDITIONING Het systeem gebruikt koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval het middel R12, omdat dit middel de componenten van het systeem beschadigt en omdat dit middel CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen) bevat. fig. 23 221 CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – luchtverontreiniging; – zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); – omgevings-/seizoensinvloeden. – Het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE – Het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen. Lak – Het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. – Toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. LANCIA heeft voor de Lybra de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen. CARROSSERIEGARANTIE De belangrijkste zijn: – De toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen. 222 Bij de Lybra is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de “SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING”. De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Ook het bijwerken van metallic lak levert geen problemen op. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. De juiste wasmethode: 1) Verwijder de antenne van het dak om te voorkomen dat deze beschadigt in een autowasserette. 2) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. 3) Was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit. 4) Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, het kofferdeksel en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen 223 BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet het contactslot in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. 224 INTERIEUR MET ALCANTARA BEKLEDE STOELEN SCHOONMAKEN Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. Alcantara kan op dezelfde wijze behandeld en gereinigd worden als de andere bekleding. Voor het reinigen van alcantara gelden dezelfde aanwijzingen als voor het reinigen van stoffen bekleding. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING SCHOONMAKEN – Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. – Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep. MET LEER BEKLEDE STOELEN SCHOONMAKEN – Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken. – Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep. KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken. Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen. – Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. 225 LYBRA STATION WAGON De beschrijvingen en afbeeldingen in dit hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op de Lybra SW. In dit hoofdstuk worden uitsluitend de onderwerpen behandeld die verschillen van de vorige hoofdstukken in dit boekje. Met de Lybra SW bent u net zoals de Lybra sedan verzekerd van veiligheid, perfect rijplezier en milieubewust autorijden. Naast dit alles biedt de Lybra SW u iets extra’s:met deze auto heeft u de beschikking over een zeer grote bagageruimte. 226 ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER............... INTERIEURVERLICHTING ........................... AUTORADIO................................................... AUTOMATISCHE NIVEAUREGELING OP DE ACHTERWIELEN..................................... BAGAGERUIMTE ........................................... IMPERIAAL/SKIDRAGER .............................. HET SLEPEN VAN DE AUTO OF EEN ANDERE AUTO................................ EEN LEKKE BAND ....................................... GLOEILAMP VERVANGEN............................ 227 228 228 229 230 237 237 238 239 ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser enkele seconden werken. WERKING (fig. 1) WISSERBLAD VERVANGEN (fig. 2) Deze werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als de achterruitsproeier niet werkt, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”. De sproeiermond kan worden afgesteld door met een schroevendraaier het huis A te verdraaien. Het wisserblad van de achterruitwisser moet samen met de wisserarm vervangen worden. Draai de schakelaar A in stand om de achterruitwisser in te schakelen. De achterruitwisser wist met interval. 1) Kantel het dopje A, draai de moer B los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as. Als u de bedieningshendel B naar voren duwt, schakelt de achterruitsproeier in; als u de hendel loslaat schakelt hij automatisch uit. 2) Plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast. Als de achterruitsproeier wordt ingeschakeld, gaat automatisch ook de achterruitwisser enkele seconden werken. P4T0178 P4T0179 3) Kantel het dopje dicht. P4T0177 fig. 1 ACHTERRUITSPROEIER (fig. 3) fig. 2 fig. 3 227 INTERIEURVERLICHTING AUTORADIO LUIDSPREKERS ACHTER (fig. 5) PLAFONDVERLICHTING MIDDENACHTER (fig. 4) Als de schakelaar A in stand 0 staat, gaat bij het openen van de achterklep de plafondverlichting branden. Als de schakelaar in de middelste stand 1 staat, blijft de plafondverlichting altijd branden. Als u de schakelaar naar links (stand 2) schuift, blijft de plafondverlichting altijd gedoofd. BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of de schakelaar van de plafondverlichting niet in stand 1 staat. Als de schakelaar bij geopende achterklep in stand 0 staat, gaat de plafondverlichting na ongeveer 15 minuten automatisch uit. 228 De CD-speler A en de CD-speler B voor het ICS-navigatiesysteem van Lancia bevinden zich in een door een klep afgesloten ruimte links in de bagageruimte C. De luidsprekers achter A bevinden zich aan de zijkanten van de bagageruimte. ANTENNE Om de geklemde klep te verwijderen, moet u de klep openen door aan de handgreep D te trekken. Verwijder vervolgens de klep. Plaats om de klep terug te plaatsen eerst het onderste deel en druk vervolgens de klep stevig dicht. De antenne is op het dak van de auto geplaatst. Het is raadzaam de antenne van het dak te verwijderen als de auto in een wastunnel wordt gereinigd, om te voorkomen dat hij wordt beschadigd. P4T0181 P4T0182 In het bovenste deel van de ruimte E kunnen de CD’s worden opgeborgen. P4T0180 fig. 4 CD-SPELER - CD-SPELER VOOR ICS VAN LANCIA MET NAVIGATIESYSTEEM (fig. 6-7) (indien aanwezig) fig. 5 fig. 6 Het gebruik van de CD-speler staat beschreven in de paragraaf “Autoradio” in dit boekje. U kunt de klep openen door aan de handgreep C te trekken, waarna de klep volledig kan worden verwijderd. Voor het gebruik van het ICS van Lancia met navigatiesysteem en van de CD-speler voor het navigatiesysteem wordt verwezen naar het betreffende supplement dat bij dit instructieboekje wordt geleverd. Plaats om de klep terug te plaatsen eerst het onderste deel en druk vervolgens de klep stevig dicht. (indien aanwezig) P4T0225 BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM (indien aanwezig) AUTOMATISCHE NIVEAUREGELING OP DE ACHTERWIELOPHANGING Subwoofer (fig. 8-9) In de door een klep afgesloten ruimte rechts in bagageruimte A bevindt zich een bass box B met een volume van 14 dm3. P4T0224 P4T0185 fig. 8 fig. 7 In plaats van de conventionele schokdempers zijn bij de auto schokdempers met hydro-pneumatische niveauregeling (dankzij een in de schokdemper ingebouwd actief element) op de achterwielen gemonteerd. Als de auto beladen is (passagiers, bagage), zakt de auto achterover en wijzigt de wielgeometrie, afhankelijk van de schokdemperafstelling en de lading. Zodra de auto wegrijdt, wordt de wielbeweging als gevolg van oneffenheden in het wegdek door de schokdempers gebruikt om de carrosserie weer op zijn oorspronkelijke rijhoogte te brengen. De rijhoogte is dus niet langer afhankelijk van de beladingsgraad. fig. 9 229 Bij het gebruik van de bagageruimte mogen de maximale waarden niet worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). De vervoerde lading en de wijze van belading beïnvloeden de wegligging, ook als de rijhoogte door het systeem constant wordt gehouden. Het slot vergrendelt als de centrale portiervergrendeling wordt bediend. Bij het gebruik van de bagageruimte mogen de maximale gewichten niet worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is en bevestig de lading eventueel met riemen of spanbanden aan de daarvoor bestemde ringen. Zo wordt voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt. Gebruik voor het openen van de achterklep de handgreep C boven het slot. P4T0186 De achterklep kan worden geopend door knopje D (fig. 12) op de contactsleutel in te drukken. OPENEN (fig. 10-11) Trek voor het openen van de achterklep schakelaar A omhoog of steek de sleutel in het slot B en draai de sleutel in stand 1. fig. 11 fig. 10 230 ACHTERKLEP OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING P4T0265 Het systeem zorgt er bovendien voor dat de koplampen altijd goed zijn afgesteld. BAGAGERUIMTE P4T0249 De afstand die de schokdempers nodig hebben om de rijhoogte weer op de voorgeschreven waarde te brengen ligt tussen 300 en 1000 meter, afhankelijk van de conditie van het wegdek. fig. 12 STEKKERDOOS (fig. 14) Deze bevindt zich links in de bagageruimte. Voor het gebruik van de stekkerdoos moet u dekseltje A openen. De bagageruimteverlichting B bevindt zich rechts in de bagageruimte en gaat branden als de achterklep wordt geopend. De verlichting dooft als u de achterklep sluit of na enkele minuten als u de achterklep open laat. Als u in dit laatste geval de verlichting weer wilt inschakelen, moet u de achterklep sluiten en vervolgens weer openen. De stekkerdoos wordt gevoed als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en kan alleen gebruikt worden voor accessoires met een maximum stroomverbruik van 15A (vermogen 180W). Sluit geen accessoires op de stekkerdoos aan met een stroomverbruik dat hoger is dan de aangegeven maximale waarde. Een langdurig stroomverbruik kan de accu uitputten, waardoor de motor niet meer gestart kan worden. P4T0187 Gebruik voor het sluiten van de achterklep één van de handgrepen A. OPBERGVAKKEN Aan de zijkant van de bagageruimte bevinden zich twee open vakken met net C (fig. 14-15) voor het opbergen van voorwerpen. P4T0188 SLUITEN (fig. 13) fig. 13 BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 15) P4T0189 De achterklep kan ook worden geopend bij centraal vergrendelde portieren en ingeschakeld diefstalalarm (indien aanwezig). In dit geval werkt het alarmsysteem op de volgende manier: – uitschakeling van de interieurbewaking; – uitschakeling van de kantelsensor; – uitschakeling druksensor achterklep. Als de achterklep weer gesloten wordt, worden de uitgeschakelde functies weer ingeschakeld. fig. 14 fig. 15 231 plaatsen achter bevindt zich de hoedenplank A. Deze bevinden zich rechts en links in de bagageruimte. Het vak is als volgt bereikbaar: open het geklemde deksel A door aan de handgreep B te trekken en verwijder vervolgens het deksel. Plaats om de klep terug te plaatsen eerst het onderste deel en druk vervolgens de klep stevig dicht. In het rechter vak is bij uitvoeringen met hifi-audiosysteem de subwoofer luidspreker geplaatst. P4T0191 De hoes kan worden opgerold nadat de twee achterste pennen B uit de zittingen C zijn genomen en de klittenbandsluitingen aan de zijkant D los zijn getrokken. Bij een ongeval of plotseling remmen kunnen de voorwerpen op de hoedenplank naar voren in het interieur worden geslingerd, waardoor de inzittenden letsel kunnen oplopen. P4T0183 Achter de rugleuning van de zit- fig. 18 P4T0190 HOEDENPLANK (fig. 17) 232 De rolhoes A kan worden opgerold en verwijderd. De hoedenplank kan worden neergeklapt met de handgreep B om de bagageruimte vanuit het interieur te bereiken. Als u de hoedenplank wilt verwijderen, moet u de hoedenplank neerklappen en de beide pennen aan de zijkant uit de zittingen C loshaken. Voor het terugplaatsen van de hoedenplank moeten de pennen weer in de zittingen C worden gestoken en de hoedenplank naar voren worden gedraaid om te controleren of hij goed vergrendeld is. Het linker vak is bestemd voor de CD-speler en de CD-speler voor het ICS-navigatiesysteem van Lancia (indien aanwezig). fig. 16 ROLHOES (fig. 18-19-20) P4T0192 SERVICEVAKKEN (fig. 16) fig. 17 fig. 19 Het scheidingsnet tussen het interieur en de bagageruimte is opgeborgen in de dubbele oprolautomaat A. Het bovenste en onderste gedeelte van het net kunnen afzonderlijk worden bevestigd. Plaats geen zware voorwerpen op de rolhoes omdat deze de rolhoes kunnen beschadigen. Haak het bovenste gedeelte van het net in de zittingen B die afgesloten zijn met de geklemde dekseltjes C. Maak het onderste gedeelte vast aan de haken D. Bovendien kunnen bij plotseling remmen deze voorwerpen naar voren worden geslingerd en de inzittenden verwonden. De oprolautomaat kan vanuit de bagageruimte worden verwijderd nadat het bovenste en onderste gedeelte van het net weer zijn losgehaakt. U verwijdert de oprolautomaat door de knop aan de rechterzijde naar voren te draaien totdat het rode symbool P4T0193 fig. 20 Om de oprolautomaat terug te plaatsen moet eerst de linkerzijde en daarna de rechterzijde worden geplaatst. Draai vervolgens de knop naar achteren totdat hij blokkeert. P4T0195 Voor het terugplaatsen van de rolhoes moet u de voorste pennen weer insteken, de rolhoes uitvouwen en daarna de achterste pennen weer in de zittingen plaatsen. (driehoek) verdwijnt, en vervolgens eerst de rechter zijde van de oprolautomaat en daarna de linkerzijde op te tillen. Verwijder de oprolautomaat vanuit de bagageruimte (fig. 24). fig. 22 P4T0196 SCHEIDINGSNET IN HET INTERIEUR (fig. 21-22-23-24) (indien aanwezig) P4T0194 U kunt de rolhoes verwijderen door hem op te rollen en de twee voorste pennen E te verwijderen. fig. 21 fig. 23 233 BAGAGE VASTZETTEN (fig. 25-26) OMKEERBARE VLOERBEDEKKING De vervoerde bagage kan met riemen of spanbanden worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen in de hoeken van de bagageruimte. De vloerbedekking is omkeerbaar: de vloerbedekking kan worden verwijderd, omgedraaid en weer worden teruggeplaatst met de wasbare zijde naar boven gekeerd, wanneer u smerige voorwerpen vervoert. De ringen dienen ook voor de bevestiging van het bagagenet (als optional beschikbaar bij de Lancia-dealer). SKILUIK (fig. 27) Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s) die vanuit de bagageruimte door het luik kunnen worden gestoken. 1) Kantel de armsteun A omlaag. P4T0198 2) Druk op de handgreep B en duw het klepje C naar beneden. Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden. 3) Maak de bekleding los (indien aanwezig). Duw het luikje C in de richting van de bagageruimte om het te sluiten: de vergrendeling blokkeert automatisch. P4T0199 P4T0197 fig. 24 234 P4T0200 fig. 25 fig. 26 fig. 27 BAGAGERUIMTE VERGROTEN Geheel neerklappen (fig. 30) Gedeeltelijk neerklappen (2/3) (fig. 29) Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen. Als beide zitplaatsen achter worden neergeklapt, is de bagageruimte maximaal vergroot. Als alleen de rechter zitting wordt neergeklapt, kan er één persoon op de achterbank worden vervoerd. Om de bagageruimte geheel te vergroten, moeten de rolhoes, de neerklapbare hoedenplank en het scheidingsnet (indien aanwezig) worden verwijderd, volgens de instructies die in de betreffende paragrafen zijn aangegeven. Gedeeltelijk neerklappen (1/3) (fig. 28) P4T0202 P4T0201 fig. 28 P4T0203 Als alleen de linker zitting wordt neergeklapt, kunnen er twee personen op de achterbank worden vervoerd. fig. 29 fig. 30 235 Bagageruimte vergroten neer, waardoor er een vlakke laadvloer ontstaat in de bagageruimte. 1) Trek de handgreep A (fig. 31) in het midden van iedere achterzitting in de rijrichting en klap de zitting naar voren in de richting van de pijl. Zitplaatsen achter in normale stand zetten 1) Plaats de veiligheidsgordels aan de zijkant, zet de rugleuning weer rechtop en controleer of hij goed vastgehaakt zit. 2) Verwijder de hoofdsteunen van de rugleuningen achter (zie paragraaf “Hoofdsteunen”) en plaats ze in de daarvoor bestemde ruimte van de opgeklapte zitting (fig. 32). 3) Monteer de hoofdsteunen weer. 4) Monteer het scheidingsnet in het interieur (indien aanwezig), de hoedenplank en de rolhoes weer zoals in de betreffende paragrafen is beschreven. P4T0204 4) Plaats de veiligheidsgordels aan de zijkant en klap de rugleuningen fig. 33 P4T0260 C (fig. 34) = linker rugleuning. P4T0206 B (fig. 33) = rechter rugleuning 236 P4T0205 2) Klap vervolgens de zitting terug en controleer of de veiligheidsgordels niet gedraaid zitten tussen de zittingen en de rugleuningen. 3) De rugleuning kan ontgrendeld worden door de handgreep op de zijkant van de rugleuningen omhoog te trekken: fig. 31 BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan (zie paragraaf “Koplampen”). fig. 32 fig. 34 Voor de montage van de doppen A moet u eerst de lip C plaatsen en vervolgens op de andere zijde drukken totdat de doppen in de openingen geborgd zijn. IMPERIAAL/SKIDRAGER BEVESTIGINGSPUNTEN (fig. 35) Bij de Lybra SW kunnen als optional worden geleverd: een set traversen, voor het vervoeren van verschillende voorwerpen, en specifieke hulpstukken (skidrager, surfplankdrager, enz.). Verwijder voor de montage van het sleepoog het luikje A (fig. 36) op de achterbumper. Steek hiervoor de punt van de schroevendraaier in de betreffende opening. Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten. De auto is voorbereid met drie sets bevestigingspunten voor de traversen. Voor de montage van de traversen moet u de zes doppen A met een schroevendraaier in punt B, loswippen. Bevestig vervolgens de traversen met de daarvoor bestemde bouten. BELANGRIJK Voor alle andere informatie, waarschuwingen en te nemen voorzorgsmaatregelen bij het slepen van de auto of het slepen van een andere auto, wordt verwezen naar het hoofdstuk “Noodgevallen”. Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). BELANGRIJKE AANWIJZINGEN BIJ HET TREKKEN VAN AANHANGERS P4T0213 P4T0207 Bewaar de doppen voor het afdekken van de bevestigingspunten als u de traversen verwijderd. fig. 35 HET SLEPEN VAN DE AUTO OF EEN ANDERE AUTO Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h. fig. 36 237 RESERVEWIEL EN GEREEDSCHAP De auto kan zijn uitgerust met een reservewiel met normale afmetingen (indien aanwezig). BELANGRIJK Zie voor de beschrijving van de juiste werkwijze voor het verwisselen van een wiel en voor alle waarschuwingen en de te nemen P4T0209 Het reservewiel, de krik en het gereedschap vindt u onder de vloerbedekking in de bagageruimte. Open de achterklep, til de bekleding op en haak deze aan de bovenrand vast met de daarvoor bestemde riem A (fig. 37). De vloerbedekking kan ook uit de bagageruimte worden verwijderd door de vloerbedekking naar achteren te trekken. Verwijder het vulstuk B (fig. 38). 238 Nadat het wiel verwisseld is, moet het verwisselde wiel, de krik en het gereedschap weer in de bagageruimte worden opgeborgen en op de juiste wijze worden bevestigd. Monteer het vulstuk B (fig. 38) op het wiel. Haak voordat u de vloerbedekking laat zakken, de riem aan de bekleding zoals is afgebeeld (fig. 40). Als de vloerbedekking uit de bagageruimte was verwijderd en u deze wilt terugplaatsen, moet u de voorste bevestigingslippen F (fig. 41) in de daarvoor bestemde zittingen in de bagageruimte plaatsen. P4T0210 P4T0211 fig. 38 P4T0208 fig. 37 voorzorgsmaatregelen, het hoofdstuk “Noodgevallen”. Draai de blokkeerschroef (handgreep) C (fig. 39) los, pak de gereedschaphouder D en het reservewiel E en plaats deze dicht bij het te verwisselen wiel. EEN LEKKE BAND fig. 39 fig. 40 GLOEILAMP VERVANGEN 2) Verwijder het lampje B (fig. 43) door het uit de contacten aan de zijkant los te maken en vervang het lampje. BELANGRIJK Lees voordat u een gloeilamp vervangt de opmerkingen en de voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk “Noodgevallen”. 3) Monteer het plafondlampje: plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat het lampje vastzit. Gloeilamp (type C, 12V-C10W) vervangen: 1) Verwijder het lampenglas door met een schroevendraaier de borgveer A in te drukken. P4T0214 PLAFONDVERLICHTING MIDDENACHTER BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 44) Gloeilamp (type C, 12V-C10W) vervangen: 1) Licht het plafondlampje met een schroevendraaier in punt A (fig. 42) op. 2) Verwijder het lampje B door het los te maken uit de contacten aan de zijkant en vervang het lampje. 3) Monteer het lampenglas: plaats eerst de zijde C en druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer A is vastgehaakt. fig. 41 fig. 43 P4T0216 P4T0212 P4T0215 fig. 42 fig. 44 239 6) Plaats de lamphouder D (fig. 47) en draai hem rechtsom. DERDE REMLICHT Het lampje is van buitenaf bereikbaar bij geopende achterklep. ACHTERLICHTUNIT Achterlichten, richtingaanwijzers, remlichten, achteruitrijlicht en mistachterlicht 7) Plaats het derde remlicht terug op de achterklep en bevestig de unit met de schroeven B (fig. 46). Gloeilamp (type B, 12V-H21W) vervangen: Gloeilamp vervangen: 8) Druk de dekseltjes A (fig. 45) in de zittingen van de schroeven. 1) Verwijder de drie dekseltjes A (fig. 45) door een schroevendraaier in de daarvoor bestemde zittingen te steken. P4T0218 2) Draai de schroeven B (fig. 46) los en verwijder de unit C. 1) Verwijder het deksel A (fig. 48) van het servicevak links of rechts in de bagageruimte door aan de handgreep B te trekken. 3) Draai de lamphouder D (fig. 47) linksom en trek hem uit de zitting. 4 ) Verwijder de lamp E (fig. 47) door hem iets in te drukken en linksom te draaien. 5) Monteer de nieuwe lamp door hem iets in te drukken en rechtsom te draaien. P4T0219 P4T0217 fig. 45 240 P4T0183 fig. 46 fig. 47 fig. 48 2) Verwijder de lichtunit door de moeren C (fig. 49) los te draaien met het uiteinde A (fig. 50) van de sleutel die bij de auto is geleverd, en trek de unit naar buiten zonder de stekker los te maken. Gebruik op uitvoeringen met hifi-audiosysteem het uiteinde B (fig. 50) van de sleutel om de moeren van de rechter unit los te draaien, en steek de punt in de adapter C (fig. 50) die ook bij de auto geleverd wordt. 4) Verwijder de lamp door hem iets in te drukken en linksom te draaien en vervang de lamp (fig. 52). 6) Monteer de lichtunit en draai de moeren C (fig. 49) vast. 7) Monteer het deksel van het servicevak door eerst het onderste deel te plaatsen en het deksel vervolgens aan te drukken. F – Gloeilamp (type B, 12V-P21W) voor het achteruitrijlicht (alleen rechter lichtunit). Gloeilamp (type B, 12V-P21W) voor mistachterlicht (alleen linker unit). 3) Draai de schroeven D (fig. 51) los en verwijder de lamphouder E. P4T0221 G – Gloeilamp (type B, 12V-R10W) voor achterlicht. H – Gloeilamp (type B, 12VPY21W) (oranje) voor richtingaanwijzer. L – Gloeilamp (type B, 12V-P21W) voor remlicht. 5) Monteer de lamphouder E (fig. 51) en bevestig hem met de schroeven D (fig. 51). P4T0222 P4T0301 P4T0220 fig. 49 fig. 51 fig. 50 fig. 52 241 TECHNISCHE GEGEVENS De mensen die uit liefhebberij of vanwege hun beroep zeer geïnteresseerd zijn in motoren en techniek zullen waarschijnlijk op dit punt met lezen beginnen. Het volgende hoofdstuk is een rijke bron van gegevens, cijfers, formules en tabellen. Het is feitelijk het technische “menu” van de Lybra. Het menu, dat in technische taal, alle eigenschappen en specificaties behandelt van een auto die ontworpen is om de automobilist volledig tevreden te stellen. 242 IDENTIFICATIEGEGEVENS .......................... MOTORCODES CARROSSERIE-UITVOERINGEN .................. MOTOR........................................................... TRANSMISSIE ................................................ REMMEN ........................................................ WIELOPHANGING......................................... STUURINRICHTING ...................................... WIELUITLIJNING .......................................... WIELEN ......................................................... ELEKTRISCHE INSTALLATIE ...................... AFMETINGEN ................................................ PRESTATIES................................................... GEWICHTEN.................................................. VULLINGSTABEL .......................................... SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ...................................... BRANDSTOFVERBRUIK ................................ CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT.................... BANDENSPANNING ....................................... 243 245 246 250 252 253 253 253 254 255 256 258 259 261 264 266 267 268 MOTORCODE IDENTIFICATIEGEGEVENS De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen, en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer. CHASSISNUMMER (A - fig. 1) Het chassisnummer is op de rechter schokdempersteun ingeslagen. TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het typeplaatje (fig. 2) is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie (fig. 3): A - Naam van de fabrikant Het is bereikbaar nadat de motorkap is geopend en bevat de volgende gegevens: B - Nummer typegoedkeuring C - Identificatiecode van het autotype – type van de auto D - Chassisnummer – oplopend productienummer. E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto P4T0223 P4T0184 F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger fig. 1 fig. 2 243 G - Max. toelaatbare voorasbelasting PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK H - Max. toelaatbare achterasbelasting Het plaatje (fig. 4) is aangebracht op de binnenzijde van het kofferdeksel. I - Motortype Het bevat de volgende informatie: L - Code van de carrosserie-uitvoering A - Fabrikant van de lak M - Nummer voor de onderdelen B - Kleurbenaming N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (dieseluitvoeringen) C - LANCIA kleurcode P4T0250 P4T0137 D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten fig. 3 244 fig. 4 MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Typecode van de motor Code van de carrosserie-uitvoering Sedan Station Wagon Sedan Station Wagon 1.6 182B6000 182B6000 839AXF1A 12 839BXF1A 13 1.8 839A7000 839A7000 839AXG1A 14 839BXG1A 15 2.0 185A8000 185A8000 839AXH1A 16 839BXH1A 17 1.9 jtd AR 37101 AR 37101 839AXI1A 18 839BXI1A 19 2.4 jtd 839A6000 839A6000 839AXL1A 20 839BXL1A 21 245 MOTOR ALGEMEEN Typecode Cyclus Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder Boring en slag Cilinderinhoud Compressieverhouding Max. vermogen (EU): bijbehorend toerental Max. koppel (EU): bijbehorend toerental 1.6 1.8 2.0 kW pk min-1 Nm kgm min-1 182B6000 Otto 4 in lijn 4 80,5 x 78,4 1.596 10,5 : 1 76 103 5.750 145 14,9 4.000 839A7000 Otto 4 in lijn 4 82 x 82,7 1.747 10,3 : 1 96 130 6.300 156 15,8 3.800 185A8000 Otto 5 in lijn 4 82 x 75,65 1.998 10,7 : 1 110 150 6.500 181 18,5 3.750 mm mm mm mm 0° – – 34° – 24° – 0° 0,45 0,45 Hydraulische klepstoters – 3° – 41° – 32° – 2° 0,45 0,45 Hydraulische klepstoters – 9° – 49° – 40° 0° – 0,45 0,45 Hydraulische klepstoters mm cm3 DISTRIBUTIE Inlaat: opent voor B.D.P. opent na B.D.P. sluit voor B.D.P. sluit na O.D.P. Uitlaat: opent na B.D.P. opent voor O.D.P. sluit voor B.D.P. sluit na B.D.P. Klepspeling voor controle van de distributie: inlaat uitlaat Klepspeling bij koude motor: inlaat uitlaat 246 1.9 jtd ALGEMEEN Typecode Cyclus Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder Boring en slag Cilinderinhoud Compressieverhouding Max. vermogen (EU): bijbehorend toerental Max. koppel (EU): bijbehorend toerental kW pk min-1 Nm kgm min-1 AR 37101 Diesel 4 in lijn 2 82 x 90,4 1.910 18,45 : 1 81 110 4.000 275 28,0 2.000 839A6000 Diesel 5 in lijn 2 82 x 90,4 2.387 18,45 : 1 103 140 4.000 304 31,0 1.800 mm mm mm mm 0° – – 32° – 40° 2° – 0,50 0,50 0,30 0,35 0° – – 32° – 40° 2° – 0,50 0,50 0,30 0,35 mm cm3 DISTRIBUTIE Inlaat: opent voor B.D.P. opent na B.D.P. sluit voor B.D.P. sluit na O.D.P. Uitlaat: opent na B.D.P. opent voor O.D.P. sluit voor B.D.P. sluit na B.D.P. Klepspeling voor controle van de distributie: inlaat uitlaat Klepspeling bij koude motor: inlaat uitlaat 2.4 jtd 247 INSPUITING/ONTSTEKING Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken. Uitvoering 1.6 Geïntegreerde elektronische inspuiting en ontsteking: één regeleenheid regelt zowel inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging met pingelsensor. – Type: Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting. – Luchtfilter: met verwisselbaar papieren element. – In brandstoftank ondergedompelde elektrische brandstofpomp. – Benzinefilter in brandstoftank. – Inspuitdruk: 3 bar. – Elektronische verwerking van gegevens die door de toerentalsensor 248 van de motor (speed), de temperatuursensor en de absolute-druksensor in het inlaatspruitstuk (density) worden gemeten. – Mengselcorrectie: “closed loop” (informatie over het verloop van de verbranding via een lambdasonde). – Stationair toerental (zelfregelend door middel van elektromotor): 800 ± 50 min-1. – Ontstekingsvolgorde 1 - 3 - 4 - 2. – Bougies: LANCIA RC10YCC LANCIA BKR5EZ Champion RC10YCC NGK BKR5EZ Uitvoering 1.8 Geïntegreerde elektronische inspuiting en ontsteking: één regeleenheid regelt zowel inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging met pingelsensor. – Type: Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting. – Luchtfilter: met verwisselbaar papieren element. – In brandstoftank ondergedompelde elektrische brandstofpomp. – Benzinefilter in brandstoftank. – Inspuitdruk: 3 bar. – Directe meting van de hoeveelheid inlaatlucht met luchtkwantummeter met verwarmde draad. – Mengselcorrectie: “closed loop” (informatie over het verloop van de verbranding via een lambdasonde). – Stationair toerental: 825 ± 50 min-1 – Nokkenasversteller op de inlaatnokkenas. – Ontstekingsvolgorde: 1 - 3 - 4 - 2. – Bougies: LANCIA RC10YCC LANCIA BKR6EZ Champion RC10YCC NGK BKR6EZ Uitvoering 2.0 Geïntegreerde elektronische inspuiting en ontsteking: één regeleenheid regelt zowel inspuitduur van de inspuiting (benzinedosering) als de ontstekingsvervroeging met pingelsensor. – Type: Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting. – Luchtfilter: met verwisselbaar papieren element. – In brandstoftank ondergedompelde elektrische brandstofpomp. – Benzinefilter in brandstoftank. – Inspuitdruk: 3 bar. Stoichiometrische dosering van het lucht-/brandstofmengsel op basis van: – directe meting van de hoeveelheid inlaatlucht met luchtkwantummeter met verwarmde draad; – mengselcorrectie: “closed loop” (informatie over het verloop van de verbranding via een lambdasonde). – Stationair toerental: 700 ± 50 min1. – Ontstekingsvolgorde: 1-2-4-5-3. – Bougies: LANCIA RC8BYC Champion RC8BYC BRANDSTOFSYSTEEM Uitvoeringen 1.9 jtd - 2.4 jtd Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken. Directe dieselinspuiting met turbodrukvulling en intercooler. – Brandstofpomp: hoge-drukinspuitpomp unijet; elektrische opvoerpomp in de tank. – Inspuitvolgorde: 1.9 jtd: 1 - 3 - 4 - 2 2.4 jtd: 1 - 2-4 - 5-3. – Stationair toerental: 1.9 jtd: 850 ± 20 min-1. 2.4 jtd: 830 ± 20 min-1. – Luchtfilter: met verwisselbaar papieren element. 249 – Door uitlaatgas aangedreven turbocompressor met variabele leidschoepen en drukregelklep (wastegate). – Turbodruk: 1 bar. – E.G.R.-systeem, elektronisch gecontroleerd op basis van het toerental, motorbelasting en koelvloeistoftemperatuur. SMEERSYSTEEM Smering onder druk d.m.v. een tandwieloliepomp met ingebouwde oliedrukregelklep. Reiniging van de motorolie in een fullflow-oliefilterelement. KOELING Koelsysteem met radiateur, centrifugale waterpomp en expansiereservoir. Thermostaat met “by-pass”-regeling in het secundaire circuit voor de recirculatie van koelvloeistof van de motor naar de radiateur. Elektroventilateur voor het koelen van de radiateur met in-/uitschakeling, geregeld door de regeleenheid van de motor. 250 TRANSMISSIE KOPPELING Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag. Met hydraulische bediening. HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK EN DIFFERENTIEEL Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit. Gesynchroniseerde versnelling achteruit bij de uitvoeringen 1.9 jtd en 2.4 jtd. De overbrengingsverhoudingen van de versnellingsbak zijn: Sedan 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd 1e versn. 3,909 3,909 3,909 3,800 3,800 2 versn. 2,238 2,238 2,238 2,235 2,235 3e versn. 1,520 1,520 1,520 1,360 1,360 4e versn. 1,156 1,156 1,156 0,971 0,971 5e versn. 0,971 0,971 0,946 0,707 0,763 achteruit 3,909 3,909 3,909 3,545 3,545 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd 1e versn. 3,909 3,909 3,909 3,800 3,800 2 versn. 2,238 2,238 2,238 2,235 2,235 3e versn. 1,520 1,520 1,520 1,360 1,360 4e versn. 1,156 1,156 1,156 0,971 0,971 5e versn. 0,971 0,971 0,946 0,707 0,763 achteruit 3,909 3,909 3,909 3,545 3,545 e Station Wagon e 251 DIFFERENTIEEL Rechte eindoverbrenging en differentieel ingebouwd in het versnellingsbakhuis. Aandrijving van de voorwielen m.b.v. aandrijfassen die via homokinetische koppelingen verbonden zijn met het differentieel en de wielen. REMMEN VOETREM Voor: schijfremmen met zwevende remtangen, en één remcilinder per wiel. Achter: schijfremmen met zwevende remtangen. Diagonaal gescheiden hydraulisch remsysteem. De overbrengingsverhoudingen van het differentieel zijn: Onderdrukrembekrachtiger van 8” met extra kamer (uitvoeringen 1.6 1.8 en 1.9 jtd). Onderdrukrembekrachtiger van 7” + 8” (uitvoeringen 2.0 en 2.4 jtd). Rechte eindreductie Aantal Tanden 1.6 3,823 65/17 1.8 3,733 56/15 ABS: met 4 sensoren en 4 kanalen. 2.0 3,733 56/15 Automatisch zelfstellend mechanisme voor de speling van de remvoeringen. 1.9 jtd 3,353 57/17 Elektronische remdrukregeling, geregeld door het ABS. 2.4 jtd 3,111 56/18 HANDREM De handrem werkt mechanisch d.m.v. een handremhefboom op de achterwielen. 252 WIELOPHANGING STUURINRICHTING WIELUITLIJNING VOORWIELOPHANGING Samendrukbare, telescopische en energie-absorberende stuurkolom met hoogte- en lengteverstelling. Toespoor gemeten tussen de velgranden van de wielen: Onafhankelijke wielophanging, type McPherson met dwarsgeplaatste onderste wieldraagarmen. Gedesaxeerde schroefveren en dubbelwerkende telescopische schokdempers. Stabilisatorstang. ACHTERWIELOPHANGING Onafhankelijke BLG multilink-wielophanging. Schroefveren. “For life” gesmeerd tandheugelstuurhuis. Hydraulische stuurbekrachtiging: Kogelgewrichten “for life” gesmeerd. Minimum draaicirkel: – uitvoeringen 1.6 - 1.8 - 1.9 jtd = 10,5 m – voorwielen: – 1 ± 1 mm – achterwielen: 2 ± 2 mm De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. Laat deze handeling door de Lancia-dealer uitvoeren. Deze beschikt over het speciale gereedschap dat voor deze handeling noodzakelijk is. – uitvoeringen 2.0 - 2.4 jtd = 10,9 m. Aantal stuuromwentelingen van aanslag tot aanslag: circa 2,5. Telescopische dubbelwerkende schokdempers onder gasdruk. Stabilisatorstang. 253 Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type. BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. WIELEN VELGEN EN BANDEN Geperst stalen of lichtmetalen (optional) velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. 1.8 - 2.0 - 2.4 jtd Tubeless band. Velgmaat 4.00B x 15” H35 Bandenmaat T125/80 R15 96M SNEEUWKETTINGEN 6J x 15H2 195/65 R15 91H 6 /2J x 15H - 37 (䢇) 6J x 15H2 - 37 (n) 205/60 R15 91V (n) Maximale dikte van de sneeuwkettingen boven het profiel van de band: 9 mm. 6J x 15H2 195/65 R15 91V 61/2J x 15H - 37 (䢇) 6J x 15H2 - 37 (n) 205/60 R15 91V (n) 1 (䢇) Bij enkele uitvoeringen (n) Optional WINTERBANDEN Velgmaat Bandenmaat 1.6 - 1.9 jtd 6J x 15H2 195/65 R15 91T (M + S) 1.8 - 2.0 - 2.4 jtd 6J x 15H2 195/65 R15 91H (M + S) 254 Geperst stalen velg. Bandenmaat Velgmaat 1.6 - 1.9 jtd RESERVEWIEL Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. ELEKTRISCHE INSTALLATIE Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brandgevaar veroorzaken. Spanning van de elektrische installatie: 12 Volt. ACCU Met min aan massa. Voor bepaalde landen kunnen zwaardere accu’s zijn gemonteerd. Capaciteit bij ontlading in 20 uur Startstroom in koude toestand (–18°C) 1.6 50Ah - 60Ah (*) 250A - 380A (*) 1.8 - 2.0 50Ah - 60Ah (*) 250A - 380A (*) 1.9 jtd 60Ah - 70Ah (*) 380A - 450A (*) 2.4 jtd 70Ah 450A (*) Als alternatief voor bepaalde uitvoeringen/landen (indien aanwezig) DYNAMO Gelijkrichter met diodes en ingebouwde elektronische spanningsregelaar. Het laden van de accu begint zodra de motor is aangeslagen. Nominale maximum laadstroom 1.6 1.8 - 2.0 80A - (80A of 90A met airconditioning) (105A als alternatief voor bepaalde uitvoeringen/landen (indien aanwezig) 100A - (100A met airconditioning) (120A als alternatief voor bepaalde uitvoeringen/landen (indien aanwezig) 1.9 jtd 85A of 100A (100A of 120A met airconditioning) (120A met hulpverwarming) 2.4 jtd 120A STARTMOTOR Nominaal vermogen 1.6 1,3 kW of 1,4 kW 1.8 - 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd 1,1 kW 1,8 kW of 2,0 kW 2,1 kW 255 AFMETINGEN De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Afmetingen in mm. ! ! ! ! Inhoud van de bagageruimte (VDA-norm): 420 dm3 ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! P4T0027 fig. 5 256 De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Afmetingen in mm. Inhoud van de bagageruimte onder de rolhoes van de bagageruimte (VDA-norm): – achterbank in normale stand: 420 dm3 – met neergeklapte achterbank: 800 dm3 Totale inhoud: 1.300 dm3 P4T0028 fig. 6 (•) Hoogte auto compleet met allesdragers: 1578 mm 257 PRESTATIES Max. snelheid na de inrijperiode van de auto in km/h Sedan 1e 2e 3e 4e 5e AR 1.6 48 84 123 161 185 48 1.8 54 94 137 180 201 54 2.0 55 96 141 186 210 35 1.9 jtd 36 62 102 143 187 39 2.4 jtd 39 67 110 154 205 42 Station Wagon 1e 2e 3e 4e 5e AR 1.6 48 84 123 161 185 48 1.8 54 94 137 180 201 54 2.0 55 96 141 186 210 55 1.9 jtd 36 62 102 143 187 39 2.4 jtd 39 67 110 154 205 42 258 GEWICHTEN (in kg) 1.6 Sedan 1.6 Station Wagon 1.8 Sedan 1.8 Station Wagon 2.0 Sedan 2.0 Station Wagon Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): 1.250 1.290 1.300 1.340 1.350 1.390 Nuttig laadvermogen (*) inclusief bestuurder: 520 525 520 525 520 525 – vooras: 1.050 1.050 1.050 1.050 1.050 1.050 – achteras: 1.050 1.050 1.050 1.050 1.050 1.050 – totaal: 1.770 1.815 1.820 1.865 1.870 1.915 Gewicht van de aanhanger: – geremd 1.400 1.400 1.400 1.400 1.400 1.400 – ongeremd 400 400 400 400 400 400 Max. dakbelasting: 50 80 50 80 50 80 Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger): 75 75 75 75 75 75 Max. toelaatbaar gewicht (**) (*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. 259 1.9 jtd Sedan 1.9 jtd Station Wagon 2.4 jtd Sedan 2.4 jtd Station Wagon Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): 1.310 1.350 1.370 1.410 Nuttig laadvermogen (*) inclusief bestuurder: 520 525 520 525 – vooras: 1.050 1.050 1.050 1.050 – achteras: 1.050 1.050 1.050 1.050 – totaal: 1.830 1.875 1.890 1.935 Gewicht van de aanhanger: – geremd 1.400 1.400 1.400 1.400 – ongeremd 400 400 400 400 Max. dakbelasting: 50 80 50 80 Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger): 75 75 75 75 Max. toelaatbaar gewicht (**) (*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. 260 VULLINGSTABEL 1.6 1.8 2.0 Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten liter kg liter kg liter kg Brandstoftank: incl. een reserve van: 60 8 – – 60 8 – – 60 8 – – Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N. Motorkoelsysteem: 8,0 – 6,81 6,80 (*) – 8,6 – Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU11 Motorcarter: Carter en oliefilter: 3,5 3,8 3,1 3,4 3,9 4,3 3,5 3,85 4,3 5,0 3,8 4,45 SELENIA 20K (r) Versnellingsbak en differentieel: 1,98 1,8 1,98 1,8 1,98 1,8 TUTELA CAR ZC 75 SYNTH Hydraulische stuurbekrachtiging: 0,9 – 0,9 – 0,9 – – 0,095 – 0,095 – 0,095 TUTELA MRM 2 0,52 – 0,56 – 0,56 – TUTELA TOP 4 – 4 – Mengsel van water en DP1 – 5,5 – Mengsel van water en DP1 (*) Met airconditioning: Homokinetische koppelingen en in stofhoezen (ieder): Hydraul. remcircuit met ABS: Reservoir ruitensproeiers voor en achter: Reservoir ruitensproeiers voor en achter en koplampsproeiers: 4 5,5 – – 4 5,5 TUTELA GI/A (r) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30. 261 1.9 jtd 2.4 jtd Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten liter kg liter kg 60 8 – – 60 8 – – Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) 6,85 7,27 (*) – 7,4 – Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU11 Motorcarter: Carter en oliefilter: 4,2 4,8 3,75 4,25 4,8 5,5 4,3 4,9 Versnellingsbak en differentieel: 1,98 1,8 1,98 1,8 Hydraulische stuurbekrachtiging: 0,9 – 0,9 – Brandstoftank: incl. een reserve van: Motorkoelsysteem: (*) Met airconditioning: Homokinetische koppelingen en in stofhoezen (ieder): Hydraul. remcircuit met ABS: Reservoir ruitensproeiers voor en achter: Reservoir ruitensproeiers voor en achter en koplampsproeiers: SELENIA TURBO DIESEL (m) TUTELA CAR ZC 75 SYNTH TUTELA GI/A of TUTELA GI/A F7 TUTELA MRM 2 – 0,095 – 0,095 0,56 – 0,56 – TUTELA TOP 4 4 – 4 – Mengsel van water en DP1 5,5 – 5,5 – Mengsel van water en DP1 (m) Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40. 262 OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VLOEISTOFFEN Olie Ruitensproeiervloeistof MOTOROLIEVERBRUIK Gebruik een mengsel van water en DP1 in de volgende mengverhouding: Smeersystemen nooit bijvullen met olie waarvan de specificaties afwijken van de in het systeem aanwezige olie. 30% DP1 en 70% water in de zomer. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5.000÷ 6.000 km stabiliseert. Koelvloeistof Een mengsel van PARAFLU11 en gedestilleerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C. 50% DP1 en 50% water in de winter. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. Bij temperaturen onder –20°C DP1 onverdund gebruiken. 263 SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Gebruik Smering voor benzinemotoren Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Multigrade motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3-96, CCMC G5 en API SJ Multigrade motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ Aanbevolen voor temperaturen onder -20°C Multigrade motorolie SAE 10W-40 voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CD Smering voor dieselmotoren Multigrade motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA B3 en API CF Aanbevolen voor temperaturen onder -15°C 264 Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen SELENIA 20K SELENIA PERFORMER SELENIA TURBO DIESEL SELENIA WR DIESEL Toepassing Gebruik Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen Toepassing SAE 75W-80 EP olie op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL-5, MIL-L-2105 D LEV TUTELA CAR ZC 75 Synth Mechanische versnellingsbak en differentieel Vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI = 2, bevat molybdeensulfide TUTELA MRM 2 Homokinetische koppelingen Remvloeistof Synthetische remvloeistof, NTHSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J-1703, CUNA NC 956-01 TUTELA TOP 4 Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening Anti-vries voor radiateur Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycolmonoethyleen corrosiewerend CUNA NC 956-16 PARAFLU11 Mengverhouding: 50% tot –35°C Toevoeging voor dieselbrandstof Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren diesel mix Vermengen met dieselolie (25 cm3 per 10 liter) Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter en koplampsproeiers Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II Olie en vetten voor krachtoverbrengingen DP1 Onverdund of met water gebruiken 265 BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten tijdens: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; – buitenweg: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h; 266 – gecombineerd verbruik: voor het bepalen van het gecombineerde brandstofverbruik telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%. BELANGRIJK Het soort wegdek, bedrijfsomstandigheden, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en de aanwezigheid van andere accessoires die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, kunnen in de praktijk een brandstofverbruik opleveren, dat afwijkt van de resultaten die tijdens de hierboven beschreven tests zijn bereikt (zie “Kostenbesparing en beperking van de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU-normen 1999/100 (liter x 100 km) Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd Sedan Station Wagon Sedan Station Wagon 1.6 11,2 11,4 6,4 6,5 8,2 8,3 1.8 11,8 12,4 6,3 6,5 8,3 8,7 2.0 13,8 14,0 7,5 7,7 9,8 10,0 1.9 jtd 8,1 8,4 4,7 4,8 5,9 6,1 2.4 jtd 9,0 9,2 5,4 5,5 6,7 6,9 CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. CO2-EMISSIE VOLGENS EU-normen 1999/100 (g/km) 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd Sedan Station Wagon Sedan Station Wagon Sedan Station Wagon Sedan Station Wagon Sedan Station Wagon 194 197 198 206 233 238 157 162 179 182 267 BANDENSPANNING BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Sedan 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd Bandenmaat Bij gemiddelde belading Voor Achter Bij volle belading Voor Achter 195/65 R15 91H 2,0 2,0 2,2 2,4 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,0 2,0 2,2 2,4 4,2 195/65 R15 91V 2,0 2,0 2,2 2,4 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,0 2,0 2,2 2,4 4,2 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,4 2,4 4,2 4,2 195/65 R15 91H 2,2 2,2 2,2 2,4 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 4,2 195/65 R15 91V 2,2 2,2 2,2 2,4 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 4,2 (n) Optional Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden. 268 Reservewiel Station Wagon 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading Reservewiel Voor Achter Voor Achter 195/65 R15 91H 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 195/65 R15 91V 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 2,4 (2,7*) 4,2 4,2 195/65 R15 91H 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 195/65 R15 91V 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 205/60 R15 91V (n) 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 (n) Optional Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden. (*) Maximaal gewicht in de bagageruimte van de auto met neergeklapte achterbank (1 persoon + 350 kg). 269 ACCESSOIRES MONTEREN Speciaal voor de Lybra heeft Lancia een serie afgestemde en beproefde accessoires ontworpen. Deze accessoires zijn eenvoudig in gebruik, betrouwbaar en functioneel, zodat zowel het gebruikscomfort als de veiligheid onder alle omstandigheden zijn gegarandeerd. Zo heeft Lancia, om het sportieve karakter van de Lybra te benadrukken, lichtmetalen velgen, met leer beklede sportsturen en spoilers ontworpen die goed aansluiten bij de vormgeving van de auto en waarmee een persoonlijk en sportief accent wordt aangebracht. Voor het veilig vervoeren van uw kinderen is er in het Lancia Lineaccessori programma een reeks kinderzitjes opgenomen, die voldoen aan de huidige Europese normen. U vindt alle leverbare accessoires terug in de speciale catalogus bij uw Lancia-dealer. Het personeel van Lancia staat klaar om al uw vragen uitgebreid te beantwoorden. 270 Op de volgende pagina’s zijn schema’s en beschrijvingen opgenomen voor het juist monteren van een aantal accessoires. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd. Lancia heeft het personeel van de dealer via speciale trainingen voor de Lybra opgeleid. TREKHAAK ................................................. 271 TREKHAAK TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. gergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/ DINnormen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Een eventuele elektrisch geregelde rem (of bijv. een elektrische lier, enz) moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van 2,5 mm2. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15W gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhan- 271 DOORSNEDE A-A M10 4 242 100 N∞3 M12 N∞2 M8 M10 N∞4 M8 313 26,5 25,5 70 87 A 35 Bestaande bouten op de auto 20 496,5 442,5 1015 80 Achteras 496,5 98 87,5 Het stalen verstevigingsstuk 1 moet een minimum dikte hebben van 8 mm, de stalen verstevigingsstukken 2 en 3 moeten een minimum dikte hebben van 6 mm. 3 2 3 100 en 2 inbusbouten M10x110 2 107,5 , 2 bouten M8x30 (al op de auto aanwezig) (313) 1 Bestaande opening De trekhaak (fig. 1) moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met in totaal 6 bouten M8x30 (waarvan vijf zeskantbouten en 1 inbusbout) ,3 bouten M12x35 ≥ 65 10 Hart trekkogel A 385 ± 35 Belast fig. 1 BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 75 kg. 272 Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen. P4T0633 MONTAGESCHEMA ALFABETISCH REGISTER ABS .................................................... 142 Aansteker ................................................123 ABS ........................................................142 Accessoires monteren ..............................270 Accu - met optische hydrometer ......................215 - technische gegevens ..............................255 - vloeistofniveau ......................................214 - onderhoud ............................................214 - opladen ................................................196 Achterruitverwarming..............................115 Achterruitwisser (SW) - ruitensproeier ........................................221 - vloeistofniveau ......................................210 - wisserblad vervangen ............................227 - bediening ..............................................227 Achteruitrijlichten - gloeilamp vervangen (sedan) ................182 - gloeilamp vervangen (SW) ....................240 Afmetingen ......................................256-257 Afstandsbediening met radiofrequentie (typegoedkeuring) ........................................277 Airbags voor en side-bags ..........................40 Airconditioning, automatisch ..................100 - onderhoud van het systeem ..................221 Antenne autoradio (SW) ..........................228 Armsteun achter met opbergvak ..............126 Armsteun voor en achter ............................29 Asbak ......................................................123 Auto langere tijd stallen ..........................163 Automatische niveauregeling op achterwielen SW ................................229 Automatische snelheidsregelaar (Cruise-control) ......................................118 Autoradio - antenne radio (SW) ..............................228 - beschrijving en werking ..........................68 - cassettespeler ..........................................93 - CD-speler ................................85-145-228 - hifi-audiosysteem ..........................145-229 - luidsprekers ..........................................144 - luidsprekers achter (SW) ......................228 B agageruimte (inhoud)..................256-257 - bagage vastzetten ..........................135-235 - bagageruimteverlichting ........................231 - openen en sluiten ..........................133-230 - vergroten (sedan) ..................................134 - vergroten (SW) ....................................235 Bagageruimteverlichting (sedan) - gloeilamp vervangen..............................186 Bagageruimteverlichting (SW) - gloeilamp vervangen..............................239 Banden ............................................268-269 - bandenmaat ..........................................254 - bandenspanning ....................153-268-269 - bij een lekke band..........................169-238 - tips voor het behoud..............................218 - winterbanden ........................................254 Batterijen afstandsbediening ................18-24 Bedieningsknoppen ..................................114 Bij een ongeval ........................................198 Bougies ............................................152-217 Brandstof - brandstof-noodschakelaar ....................116 - brandstofmeter........................................47 - brandstofverbruik ..........................266-267 - dop van de brandstoftank......................138 - tanken met de Lybra ............................150 Brandstof-noodschakelaar........................116 Brandstofmeter ..........................................47 Brandstoftank - inhoud ..........................................261-262 - tankdop ................................................138 Brandstofverbruik ............................266-267 Buitenverlichting - bediening ..............................................111 - gloeilamp achter vervangen (sedan) ......182 - gloeilamp achter vervangen (SW) ..........240 - gloeilamp voor vervangen......................179 C arrosserie - onderhoud ............................................222 - uitvoeringen ..........................................245 Centrale portiervergrendeling ..................129 - centrale ruitbediening............................130 Chassisnummer ......................................243 Check Control............................................54 - check-waarschuwingslampje ..................56 Check-controlelampje en verlichting bedieningsorganen ..........................................56 CO2-emissie bij de uitlaat ........................267 Controle- en waarschuwingslampjes ..........48 Controlelampje bedieningsorganen ............56 Cruise-control..........................................118 273 Dashboard ............................................13 Dashboardkastje ......................................122 Derde remlicht - gloeilamp vervangen (sedan) ................183 - gloeilamp vervangen (SW) ....................240 Diefstalalarm ............................................18 - afstandsbediening....................................19 - batterijen afstandsbediening vervangen ..24 - ministeriële goedkeuring ..................25-277 - uitschakelen ......................................20-23 Dieselfilter - condens aftappen ..................................213 Differentieel - technische gegevens ..............................250 Dimlicht - bediening ..............................................111 - gloeilamp vervangen..............................179 - lichtbundel afstellen ..............................141 Dop van de brandstoftank........................138 Dorpelverlichting - gloeilamp vervangen..............................186 Dynamo ..................................................255 Economisch en milieubewust rijden ......160 Elektrische ruitbediening ........................131 - centrale ruitbediening............................130 Elektrische ruitbediening achter ..............132 Elektrische installatie (technische gegevens) ..............................255 Elektronische regeleenheden ....................216 EOBD-systeem ........................................141 Extra accessoires......................................164 274 Gebruik van de auto en praktische tips 146 Gereedschap ....................................171-238 Gewichten ........................................259-260 Gloeilamp (vervangen) ............................176 - algemene aanwijzingen..........................177 - typen......................................152-177-178 Goedkeuring afstandsbediening................277 Gordelspanners..........................................39 Grootlicht - bediening ..............................................111 - gloeilamp vervangen..............................179 Grootlichtsignaal (bediening) ..................112 Handrem ......................................116-252 Hendels aan het stuur - hendel links ..........................................111 - hendel rechts ........................................112 Hoedenplank (SW) ..................................232 Hoofdsteunen ............................................28 Hulpverwarming......................................110 I CS van Lancia........................................57 Identificatiegegevens ................................243 Imperiaal/skidrager - bevestigingshaken (sedan) ....................140 - bevestigingshaken (SW) ........................237 Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon ....139 Inbouwvoorbereiding Telepass ................139 Instrumenten ............................................46 - lichtsterkteregeling ................................115 Instrumentenpaneel ..................................45 - lichtsterkteregeling ................................115 Interieur (onderhoud) ..............................224 Interieurverlichting ..................................121 - gloeilamp plafondverlichting achter vervangen ....................................185 - gloeilamp plafondverlichting voor vervangen ........................................184 Kentekenplaatverlichting - gloeilamp vervangen..............................183 Kilometerteller ..........................................48 Kinderen (veilig vervoeren)........................35 Kinderveiligheidsslot................................131 Klimaatregeling ........................................98 Koelvloeistoftemperatuurmeter ..................47 Koplampen - lichtbundel afstellen ..............................140 - mistlampen voor afstellen......................141 - stand koplampen corrigeren ..................140 Koplampsproeiers - bediening ..............................................113 - koplampsproeiers ..................................221 - vloeistofniveau ......................................210 Koppeling (technische gegevens) ..............250 Kostenbesparing en beperking van uitstoot van schadelijke uitlaatgassen ......................158 - algemene aanwijzingen..........................158 - gebruiksomstandigheden ......................159 - rijstijl ....................................................159 Krik (sedan) ............................................171 Krik (SW)................................................238 L ak (tips voor het behoud van) ............222 Lancia CODE ............................................15 Lichtbundel afstellen - koplampen ............................................141 - mistlampen voor ..................................141 Luchtfilter ..............................................212 Lybra Station Wagon ..............................226 M istachterlicht - bediening ..............................................114 - gloeilamp vervangen (sedan) ................182 - gloeilamp vervangen (SW) ....................241 Mistlampen voor - bediening ..............................................114 - gloeilamp vervangen..............................181 - lichtbundel afstellen ..............................141 Mobiele telefoon ......................................139 Motor - brandstofsysteem ..........................248-249 - distributie ......................................246-247 - identificatiecode ....................................245 - inspuiting/ontsteking ............................248 - koelsysteem ..........................................250 - motorcode ............................................243 - smeersysteem ........................................250 - technische gegevens ......................246-247 Motor starten - benzinemotor starten ............................147 - dieselmotor starten ................................148 - motor opwarmen na het starten ............149 - motor uitzetten......................................149 - noodstart ..............................................167 - rollend starten................................149-169 - start-/contactslot ....................................14 - starten met een hulpaccu ......................168 Motorkap ................................................136 Motorolie - motorolieverbruik..................................263 - oliepeil controleren ................................209 - specificaties....................................264-265 Motoroliepeil............................................209 Motorolieverbruik ....................................263 Muntenbakje............................................124 Niveau van de koelvloeistof van het motorkoelsysteem....................................210 Niveaus (controleren) ..............................206 Noodgevallen ..........................................166 Oliepeil van de stuurbekrachtiging........211 Onderhoud van de auto............................200 - aanvullende werkzaamheden ................204 - geprogrammeerd onderhoud..................201 - jaarlijks inspectieschema ......................204 - onderhoudsschema ................................202 Opbergvakken..................................125-231 Opendak..................................................127 Opkrikken van de auto ............................196 P arkeren ..............................................150 Pasjeshouder............................................124 Periodieke controles en voor lange reizen..164 Plaatje met lakgegevens ..........................243 Plafondverlichting voor en achter - bediening ..............................................121 - gloeilamp vervangen ......................184-185 Plafondverlichting middenachter (SW) ....228 - gloeilamp vervangen..............................239 Portieren - centrale portiervergrendeling ................129 - centrale ruitbediening............................130 - dorpelverlichting ..................................131 - kinderveiligheidsslot..............................131 Prestaties ................................................258 R egensensor (ruitenwissers)..................113 Relais ......................................................187 Remlichten - gloeilamp vervangen (sedan) ................182 - gloeilamp vervangen (SW) ....................240 Remmen - vloeistofniveau ......................................211 - voetrem ................................................252 Remvloeistof/vloeistof koppelingbediening ................................................211 Richtingaanwijzers (pijlen) - bediening ..............................................111 - gloeilamp achter vervangen (sedan) ......182 - gloeilamp achter vervangen (SW) ..........240 - gloeilamp op voorspatbord vervangen....181 - gloeilamp voor vervangen......................180 Rolhoes (SW) ..........................................232 Rubber slangen........................................219 Ruiten (reinigen) ....................................223 Ruitensproeiers - bediening ..............................................112 - ruitensproeiers ......................................221 - vloeistofniveau ......................................210 Ruitenwissers - bediening ..............................................112 275 - regensensor ..........................................113 - ruitensproeiers ......................................221 - wisserbladen ........................................219 S cheidingsnet in bagageruimte (SW) ....233 Skiluik ............................................136-234 Slepen van de auto ..................................197 Slepen van de auto (SW)..........................237 Sleutels ......................................................15 Smeermiddelen (specificaties) ..........264-265 Sneeuwkettingen......................................162 Snelheid (maximum) ..............................258 Snelheidsmeter ..........................................46 Spiegels - achteruitkijkspiegel ................................30 - buitenspiegels afstellen ............................31 - instellingen buitenspiegels opslaan ..........31 Spiegelverlichting ....................................121 Start-/contactslot ......................................14 Startblokkering Lancia CODE ..................15 Startmotor ..............................................255 Stekkerdoos (op de middenconsole) ........127 Stekkerdoos (SW)....................................231 Steunhandgrepen ....................................126 Stoelen - hoofdsteunen ..........................................28 - instellingen opslaan ................................27 - met elektrische verstelling........................27 - met handbediende verstelling ..................26 - reinigen ................................................224 Stof-/pollenfilter ......................................213 Stuurbekrachtiging - vloeistofniveau ......................................211 276 Stuurinrichting ........................................253 Stuurslot....................................................14 Stuurwiel (afstellen) ..................................30 Suggesties voor nuttige accessoires ..........165 Symbolen ....................................................7 T echnische gegevens ............................242 Telepass ..................................................139 Toerenteller ..............................................46 Transmissie (technische gegevens) ..........250 Trekken van aanhangers - trekhaak monteren ........................271-272 - voorzorgsmaatregelen............................161 Typeplaatje met identificatiegegevens ......244 U itstroomopeningen, verstelbaar en regelbaar ..............................................99 V eilig rijden - in de bergen rijden ................................157 - in de mist rijden ....................................156 - in het donker rijden ..............................155 - met ABS rijden......................................157 - met regen rijden ....................................156 - met sneeuw en ijs rijden ........................157 - tijdens de rit..........................................154 - voor u wegrijdt......................................154 Veiligheidsgordels - algemene richtlijnen ................................34 - gebruik ........................................32-33-34 - hoogteverstelling ....................................32 - onderhoud ..............................................35 - trekkrachtbegrenzer ................................33 Velgen ....................................................254 Verlichting in dashboardkastje - gloeilamp vervangen..............................185 Versnellingsbak - gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak......................................117 - overbrengingsverhoudingen ..................251 Vloeistofniveau ruitensproeiers voor en achter en koplampsproeiers..............................210 Vullingstabel ....................................261-262 Waarschuwingsknipperlichten ............114 Wegwijs in uw auto....................................12 Wielen - technische gegevens ..............................254 - tips voor het behoud..............................218 - verwisselen (sedan) ..............................169 - verwisselen (SW) ..................................238 Wielophanging achter (SW) - automatische niveauregeling op achterwielen........................................229 Wielophanging ........................................253 Wieluitlijning ..........................................253 Wisserbladen voor (vervangen) ................220 Z ekeringen ..........................................187 Zonnekleppen..........................................124 RADIOGOLF-AFSTANDSBEDIENING: MINISTERIËLE GOEDKEURING Internationale landencode Land Toelatingscode A Oostenrijk CEPT LPD-D B België – CH Zwitserland BAKOM 99.0366.K.P. D Duitsland TPS A 100 290 L DK Denemarken CEPT SRD 1eDK E Spanje E.D.G. TEL. 09 99 0473 F Frankrijk 99 0220 PPL 0 GR Griekenland CEPT-LPD-GR YME I Italië – IL Israël 290-1999 IRL Ierland IRL TRA 24/5/107/8 L Luxemburg L 2432/10540-01J NL Nederland CEPT LPD-D 277 Internationale landencode Land Toelatingscode P Portugal ICP-037TC-99 S Zweden Ue 990073 SF Finland FI99080030 SK Slowakije TU.R 256 SR 1999 2 Voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, staat de typegoedkeuring op de handgreep van de sleutel. Attesté ART Conforme 278 atc date pres. 99 0220 PPL 0 24/06/99 SIEMENS Radiocom Privées France Professionnel T P S A100 CEPT LPD - F A100 282L CEPT LPD - D 290L OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw nieuwe auto is ontwikkeld met Fiat-Lubrificanti smeermiddelen. Lancia adviseert u dan ook om bij de eerstvolgende olieverversing Selenia motorolie te gebruiken. 35.000 Motorexperts in Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto. VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality Fuel Economy motorolie volgens API SJ-specificatie voor normale, turbo- of multiklepsmotoren biedt de volgende voordelen: brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen SELENIA PERFORMER Olie voor benzinemotoren die specifiek ontwikkeld is voor een optimale werking tijdens extreme klimatologische omstandigheden (koude start tot aan –35°C). SELENIA TURBO DIESEL Motorolie voor normale diesel-, turbodiesel- of multikleps-motoren. Voordelen: • uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen • maximale stabiliteit bij hoge temperaturen • optimale reiniging van de motor. SELENIA WR DIESEL Olie voor normale diesel-, turbodiesel- of multikleps-motoren die specifiek ontwikkeld is voor een optimale werking tijdens extreme klimatologische omstandigheden (koude start tot aan –35°C). ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE: VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*) % 16 14 12 10 8 6 4 2 0 0 2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 km SELENIA 20K REFERENTIEPRODUCT (*) ASTM D445 SELENIA 20K is afgestemd op de nieuwe generatie motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd. SELENIA. DE KRACHT ACHTER MODERNE MOTOREN Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie. Fiat Auto Nederland b.v. BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading Voor Achter Sedan Bij gemiddelde belading Voor Achter Bij volle belading Voor Achter Station Wagon Reservewiel Voor Achter 1.6 195/65 R15 91H 205/60 R15 91V 2,0 2,0 2,2 2,4 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 1.8 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V 2,0 2,0 2,2 2,4 2,0 2,0 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 1.9 jtd 195/65 R15 91H 205/60 R15 91V 2,2 2,2 2,2 2,4 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 2.0 - 2.4 jtd 195/65 R15 91V 205/60 R15 91V 2,2 2,2 2,2 2,4 2,2 2,2 2,2 2,4 (2,7*) 4,2 Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden. (*) Maximaal gewicht in de bagageruimte van de auto met neergeklapte achterbank (1 persoon + 350 kg). MOTOROLIE VERVERSEN 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd liter kg liter kg liter Motorcarter 3,5 3,1 Motorcarter en filter 3,8 3,4 kg liter kg liter kg 3,9 3,5 4,3 3,85 4,3 3,8 4,2 3,75 4,8 4,3 5,0 4,45 4,8 4,25 5,5 4, Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie. BRANDSTOFTANK (liters) Inhoud van de brandstoftank 1.6 1.8 2.0 1.9 jtd 2.4 jtd 60 60 60 60 60 8 8 Brandstofreserve 8 8 8 De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590). Druknummer 603.45.316 - XI/2000 - 2e editie - Printed in the Netherlands Eindredactie Satiz S.p.A. Importeur voor België: FIAT AUTO BELGIO Genèvestraat 175 1140 Brussel Importeur voor Nederland: FIAT AUTO NEDERLAND B.V. Hullenbergweg 1-3 1101 BW Amsterdam Zuidoost